Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Lientje en Mientje Lientje en Mientje liepen Verloren in het groen; Om 't even wat ze riepen Er was niets aan te doen! En de avond smeet Zijn donker kleed Ras, ras Op alles dat er was. Een dwergje kwam hen tegen Van uit het droomenland: ‘Komt, ik zal u verplegen Geeft mij gerust de hand. Gij krijgt een bed Rijk afgezet, Fijn, fijn Van goud en van satijn!’ [pagina 83] [p. 83] 't Kabouterken, heel schrander, Schonk hun een beddeken elk; 't Een was een roosje, 't ander Een blanke leliekelk. Maar als de haan Zijn hoorn deed gaan, Tuurluit! Dan was het droomen uit! Vorige Volgende