Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Avond Als het avondt, klokken bonzen Ruischen in het windgetril, Wijl de bietjes niet meer gonzen, Wijl de vogeltjes in 't donzen Nestje sluimren stil, zoo stil. Zie den kemel voller komen Vol van starren voor den nacht. Alles leent zich nu tot droomen; 't Wordt nu vredig in den vromen Huiskring, vredig zacht, zoo zacht! Vorige Volgende