Zij zingen(1928)–Willem Gijssels– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Broertje Moeder zegt: ‘'t Is van te moeten, Speel wat met den kleinen guit; Want hij loopt mij in de voeten En ik kan geen steek vooruit!’ Zou ik moeder laten klagen? Neen, ik kom kaar goed te pas. 'k Zal mijn broertje schrijlings dragen, Net of ik zijn paardje was. Spijtig dat hij met kan spreken En bijna geen woord verstaat; Wijl ik lees en schrijf en reken; 'k Zou hem leeren hoe dit gaat. 'k Moet mijn naaiwerk ook verzuimen. Zulk een kroertje, welk een last! - ‘Stil, zegt moeder, wat voor luimen Zijn me dat, kee, opgepast!’ [pagina 70] [p. 70] Ju! roept plots de kleine bengel; 't Klinkt zoo grappig, rond en malsch. En ik voel vol lust 't gestrengel Van zijn armpjes om mijn hals. Vorige Volgende