Dat een moederhart zoo vol liefde is, moet in de middeleeuwen overal stof hebben gegeven tot nadenken, dweepen, medevoelen. Dat kan geen deuntje geweest zijn van een volk, evenmin als de zucht van bejaarden om weer jong te worden, het zoeken naar den drank der onsterfelijkheid, naar 't middel om zich onzichtbaar te maken, goud te trekken uit mindere metalen, op te stijgen in het ruim, en zooveel andere zielsverlangens meer.
Dat bewijst niet dat Richepin plagiaat heeft gepleegd: 't was verloren geraakt; hij heeft het hervonden - in zijn gemoed. 't Is ook bij Goethe zoo gegaan met de legende van Faust. 't Is het eeuwig verjongen.
Wat toch noemen wij ‘scheppen?’
Uitdrukken wat men omdraagt in hart en hoofd, onbewust dat men het opving in zijn jeugd. Alles wat zij ons geven, hebben de kunstenaars eens afgekeken of afgeluisterd. Dat opvangen is genie als zij het weer uitstorten in eigen vorm. Elke dichter zamelt alzoo schatten in zijn kinderjaren; maar als hij ze weer rondstrooit, strooit hij een deel van zijn hart mede; dan is 't zijne wat hij geeft. Plagiaat..... och! dat moet altijd groen zijn, kan nooit deugen.
Wat van Beethoven als het schoonste wordt geroemd, zijne negende Symphonie, daar klinkt meer dan één oud Vlaamsch motief in, meer dan één liedje dat hij als knaap uit den mond van ouders of grootouders zal hebben gehoord. Als hem die motieven ontvloeiden, waren zij reeds jaren, al zingend, door zijn hartebloed mee gevaren; hij baarde eigen vrucht, evenals een moeder het kleinkind van grootmoeder ter waereld brengt.