Werken. Deel 6
(1908)–Julius de Geyter– Auteursrecht onbekendOnuitgegeven en verspreide gedichten; Mijne levenswarande; Bloemen op een graf II
Bloemen op Zetternams grafGa naar voetnoot(1)- Zanger, waarom bloemen strooien
En geen lauw'ren op zijn graf?
Om een mart'laarshoofd te tooien,
Plukt men immers lauw'ren af?
Mag men hem geen mart'laar noemen,
Die zich voedde met verdriet?
- Ik heb slechts wat wilde bloemen...
Lauweren, lauweren heb ik niet!
| |
[pagina 14]
| |
- Niet alleen als arme lijden,
Krijgsman zijn was ook zijn lot,
Voor zijn land en broedren strijden,
Sneven met den blik tot God.
Wie het onrecht zóó durft doemen,
Dat men dien toch lauw'ren bied'!
- Ik heb slechts wat wilde bloemen...
Lauweren, lauweren heb ik niet.
- Was hij niet een uitverkoren
Zoon der kunst, die grootheid schiep?
Die het schoon alom deed gloren
En het dood' in 't leven riep?
Mag niet hij op lauwren roemen
Die 's lands eer nooit krenken liet?
- Ik heb slechts wat wilde bloemen...
Lauweren, lauweren heb ik niet!
'k Heb slechts bloemen, wild' en kleene,
Waar de wind heeft in gespeeld,
En mijn hand had z'een voor eene
Onder vrienden uitgedeeld.
Allen, allen vraag ik weder,
En geen vriend wien ik ze gaf,
Of hij legt z'eerbiedig neder,
Bonte mengeling, op zijn graf!
1 Augustus 1857. |
|