| |
| |
| |
Ophelderingen.
.....in middeleeuwschen versbouw.
Hoofdregels voor den middeleeuwschen versbouw zijn:
1o. Vier voltonige silben in elk vers (- - - -); tusschen die moeten niet, maar mogen vallen: een of twee halftonige (ˇ) of een of twee toonlooze (.) lettergrepen:
Dǐe ni̅ets, ni̅ets we̅igėrėn zo̅u.
Ste̅rk ǎls eėn boo̅m, fri̅sch ǎls eėn wo̅lk.
Va̅dėr ėn mo̅edėr ėn do̅chtėr tėzaa̅m.
't Wa̅s hěm ėen dro̅omběeld, to̅t hǐj za̅g.
't Mo̅est eėn gėhei̅m bli̅jvėn ǐn Ge̅nt.
Dė wi̅ndėn sto̅rmėn 't Bo̅sch ka̅al.
2o. Voorslagen naar verkiezing, ‘zweepslagen die het vers doen opsteigeren met verjongde kracht’: eene, twee of meer voltonige, halftonige of toonlooze silben vóór het vers:
Dǎt zǐjn Gra̅vėn Bǒergo̅ndǐschė He̅rtǒgėn he̅etėn.
3o. Wat bij 't zeggen ineenvloeit, wordt aaneengeschreven:
Zó̅ó brǎk z'͜aa̅n, dė ze̅stiěnd'͜e̅euw.
Wǐj t'͜A̅ntwěrpėn o̅ok! - Oo̅k t'͜U̅trěcht! - Tė Do̅rdt!
| |
| |
Doch ineen vloeien niet:
Ǎls ma̅aktė oǒk he̅m dė lie̅fdė blo̅o.
Zǐj dru̅ktė ǒp 't ze̅gėl eėn i̅nnǐgėn ku̅s.
Dė E̅brǒ lie̅t zǐjn a̅nkėrs va̅llėn.
Het gehoor is in verzen wat meer dan 't gezicht. Daarom schreef ik ‘Den Ebro’, uit euphonie, om de welluidendheid. ‘D'Ebro’ is wanklank; nooit zou men dat in de middeleeuwen geschreven hebben.
Behalve die hoofdregels, volgde men nog een aantal regels van minder, doch daarom van geen gering belang.
Wie ze kennen wil, vindt z' opgegeven in REINAART-DE-VOS, in Nieuw-nederlandsch, met de regels van den middeleeuwschen versbouw in Dietsch en Duitsch, en onderzoek naar de quantiteit in Oudduitsch en Gothisch. - Schiedam, Roelants, 1885.’ Het is d'omverwerping van geheel het ‘systeem’ door Lachmann aan Duitschland, door Jonckbloet aan de Nederlanden in dees eeuw opgedrongen.
| |
| |
| |
Eerste zang.
I.
Zij wachten dat van 't Hof-ten-Walle
Een vaandel waaie, een vuurschot knalle.
Het Hof-ten-Walle te Gent, waar Graaf Karel op 25 Februari 1500 geboren werd, lag aan de Lieve, en hiet bij het volk ook Prinsenhof. Het oudere Gravensteen, aan de Vaerleplaats, werd sinds lang door Vlaanderens Graven niet meer bewoond. Het Hof-ten-Walle is in de 18e eeuw afgebroken; het oudere Gravensteen gaat men in zijnen oorspronkelijken staat herstellen.
| |
III.
Hoo̅g sto̅ndėn wǐj ee̅ns, - mǎar zo̅nkėn.
Drie eeuwen lang hebben onze dichters zulke verzen niet mogen, niet durven bouwen! - Zie hooger, over REINAART-DE-VOS, uitgave van 1885.
| |
V.
Klept gij, Roeland, zoo is 't brand;
Maar luidt gij, dàn is 't zege in 't land.
Zóó, of omtrent zóó, was het opschrift, zegt de legende. - Lees daarover Geschiedenis van Gent, door de Potter, 2e boekdeel, blz. 518 en volgende.
En van 't stadhuis, waar Artevelde
Ten strijde riep of zege meldde,
Bazuint men nu luider dan toen zijne hand
Des pausen bevel heeft verscheurd en verbrand.
Dat is geschiedenis.
| |
VI.
En t' elker stad van Nederland
Vliegt een ruiter ten gezant.
Geschiedenis.
| |
IX.
En ziet, nu rijzen zuilengangen.....
Geschiedenis, met alles wat volgt.
| |
| |
| |
X.
Maar hoort, daar zegt een Gildedeken:.....
‘In 't Belfort liggen de Keuren’.....
En in de lucht was daags nadien
Tusschen twee torens een brug te zien,
Geschiedenis.
| |
XI.
Hebt gij dan niet de verraders gekend
Wier hoofden nog onlangs rolden in Gent?
In 1477 werden Hugonet en Imbrecourt, beiden Franschen, ministers van Maria van Boergonje, op de Vrijdagmarkt, onthoofd, ondanks het smeeken der Hertoginne om genade voor hen.
| |
XII.
De nacht? Waarom een doop bij nacht?
Geschiedenis.
| |
XIII.
Hooren wij samen, schouwen wij aan
Wat hier gezegd wordt en gedaan.
Geschiedenis al wat volgt.
‘Hij heete, Mevrouw, als weleer uw gemaal.....’
Als Karel-de-Stoute, zijn overgrootvader. - Margareetha van York, dezes weduwe, stierf in de Nederlanden op 23 November 1503.
| |
XIV.
Dreef een schip dat op de baren
Aangezeild komt met een vlucht
Als een arend in de lucht.
Geschiedenis.
Bracht uit goud en diamant
Een beker op zijn voet tot stand.....
Geschiedenis.
| |
XVI.
Gezanten die hulde hadden gebracht,
En Gent dezen nacht wilden zien in zijn pracht.
Geschiedenis. - Of echter mijne pen den luister dier feesten naar waerde heeft afgeschilderd, mag betwijfeld worden.
‘En een Gentenaar, een Gentenaar!’
Algemeen wilde het volk dat de Graaf als een Gentenaar zou worden opgebracht, en vreesde men niets ergers dan weer een opvoeding aan het Hof van Frankrijk.
| |
| |
| |
XVII.
Slaan wij de handen in elkander,
En worde 't Graafje een Nederlander!
Zoo was wel waarlijk de geest van den tijd over de gansche Nederlanden.
| |
XIX.
Zijn peter Chimay ware de man,
Tot ik eens de leiding voleinden kan.
Geschiedenis. - Hier beginnen de rampen die onder en na Keizer-Karel onze gewesten hebben geteisterd. Mota, bisschop van Badajoz, die in 1516 naar de Nederlanden kwam, schreef aldus, uit het Hof zelf: ‘De heer de Chièvres, de man die bestuurt, wiens hand hier alles doet, is in Frankrijk geboren, uit fransche ouders; en al d' anderen die aan de regeering deelnemen, zijn ook Franschen, of Frankrijk zóó verkleefd dat zij met Fransoozen gelijk staan.’ - Varillas, die zijne Pratique de l'éducation des Princes voor de Croï's, op hun verzoek, geschreven heeft, zegt onbewimpeld dat al het goede door Karel ‘aan Spanje’ bewezen te danken is ‘au Roy Louis-Douze, qui donna à Charles pour Gouverneur en la personne de Chièvres, l'homme de l'Europe le plus capable de le bien élever.’ - Epitre-dédicace au Roy de France.
| |
XXI.
En van des kindjes min en baker
De Chièvres kiest hen allen thans.
Geschiedenis. - Erasmus dong naar d' eere Karels opvoeder te worden. Hij werd afgewezen, en Adriaan van Utrecht, toen Deken in Leuven, tot opvoeder benoemd door den invloed van Duc de Chièvres en andere Croï's.
| |
XXII.
Wel zeggen uw priesters.....
En wel de gekroonden.....
In de 16e eeuw werden alle maatschappelijke, staatkundige en godsdienstige vraagstukken opgeworpen, doordacht en besproken. Doch maar ééne hervorming kwam tot stand, de godsdienstige, toen ook verreweg de belangrijkste van allen.
| |
Tweede zang.
II.
Bewaak uwe Rozemond, Slachtersdeken!
Volgens de legende waren de Prinsekinderen in Gent van eene mooie slachtersdochter, en hebben vier slachtersfamiliën tot in 1794 voorrechten bezeten,
| |
| |
hun door Keizer-Karel verleend. Het waren de van Melles, de Deynoodts, de van Loo's en de Minnes.
Zelfs Baedeker zegt in zijn Reisgids: ‘De leeuw werd op 't Groot Vleeschhuis gezet door de Slachtersgilde, of beter, zooals de Gentenaren 't zeggen, door de Prinsekinderen, die gesproten waren uit de minnarijen van Keizer-Karel met eene mooie slachtersdochter. Deze had van haren machtigen verleider verkregen dat niemand dan haar zoon en zijne afstammelingen het slachtersambacht in Gent zou mogen uitoefenen. Die zoon had op zijne beurt vier zonen, uit welke de vier slachtersfamiliën zijn voortgesproten die alléén, tot in 1794, de Gentsche Slachtersgilde uitmaakten.’
Is 't noodig te verklaren dat Graaf Karel, hadde hij gewild, zulk een privilegie niet hadde kùnnen verleenen - in Gent?
Mistrouw niet Willem.....
Hij is pas hier, uit Oudenaarde,
Voor Beke, den Leeuwere, den meester dien Gent,
Dien ieder land als tapijtwever kent.
Beke, de Leeuwere, was Deken der tapijtweversgilde t' Oudenaarde.
| |
IV.
Nooi, niet noo, zegt het volk, want het volk heeft het zangerige lief. Het zegt ook met i: kaai, maai, koei, moei, vlooi, dooi, voor kade, made, moede, doode, omdat samentrekking met i veel vloeiender is dan zonder, dan ka, ma, koe, moe, vloo.
't Was altijd zoo in Vlaanderen en nog elders. Vernooide staat reeds in reinaert, niet vernoodde.
Heeft men in sommige gewesten van de Nederlanden geen ongelijk het leelijkste door te drijven?
| |
VI.
Er liep een hert in Gent.
De jonge Graaf hield veel van hertenjacht te midden van Gent, Mechelen, Brussel, Lier, enz. - Hert is in Zuid-Nederland mannelijk.
| |
XIII.
‘Ik ben ontvoogd reeds, en dus man;
De gansche Nederlanden; Koning
Eerlang van Spanje; tot bekroning
Karel werd ontvoogd op 15 Januari 1515. - Zoozeer had Chièvres hem voor Frankrijk ingenomen dat hij, in een krakeel met speelmakkers, reeds gezegd had: ‘Ik ken geene grooter eer dan met eene fransche koningsdochter te trouwen’ (brief v. Ph. Dales aan Marg. v. Oostenrijk, 1515), en dat hij,
| |
| |
terstond na zijn ontvoogding, vier Croï's tegelijk in zijnen Staatsraad benoemde: Chièvres, de Chimay, de Roeulx en Sempy. - Alex. Henne, Règne de Charles-Quint en Belgique, tome II, p. 98.
| |
XV.
En Chièvres las dat Adriaan
Als hooggezant naar Spanje zou gaan,
Om na Don Ferdinand als Koning
Het land te beheeren tot Karels kroning;
En wou hij den bisschopsmijter dragen,
Hij mocht er een kiezen naar zijn behagen.
Historisch. - Adriaan is dan ook Regent van Spanje, tevens Bisschop-Kardinaal van Tortosa en Groot-Inquisidor geweest.
| |
XVI.
‘Dat ik eens tienmaal Vorst zal wezen,
Heeft Chièvres mij gisteren nog bewezen.’
't Was inderdaad met het beleid en de staatkunde van Chièvres onfeilbaar.
| |
XXII.
In naam des Konings..... want een zoon
Van Gent bestijgt den Spaanschen troon.
Toen Ferdinand stierf, 23 Januari 1516, was Karel maar 16 jaar oud.
| |
Derde zang.
I.
Gǎrc̅iǎ, niet Ga̅rčiǎ.
‘Bisschop, schrander zijn uw woorden.
Ja, de zon gaat op in 't noorden:
Ik reis met u naar Vlaanderen mee.’
Geschiedenis.
| |
IX.
Met Mota en Garcia verscheen
De jonge leviet Cazalla alleen.
Hoe jeugdig nog, hij was een asceet.....
Historisch.
| |
XI.
‘'t Is onlangs weer te San-Lucar geschied.’
| |
| |
Het jammerlijk wedervaren van Rochus vindt men verhaald in het werk van François du Chesne (Enzinas): De l'état du Pais Bas et religion d'Espagne, 1558, bl. 173-74.
| |
XIII.
‘Nu moet hij zeker weg!’ was
't Bevel dat hij in haar oogen las.
Gemakkelijk ware 't eene silbe te schuiven tusschen we̅g en wa̅s. Dat aanjagen, dat horten, echter, hindert slechts weeke, ziekelijk' ooren; de mijnen eischen nu en dan zulke muziek.
| |
XIV.
Zijn Moeder moest die krone sieren.
Ook kon Karel van de Cortès nooit mèer bekomen dan dat hij tegelijk met Johanna den hoogsten titel zou voeren.
| |
XVII.
‘Wat hadden zij honger, de wolven, van nacht!’
Men kan zich van de schraapzucht der Croï's geen denkbeeld vormen. Alle mij bekende geschiedschrijvers laken ze heftig, of bewimpelen die schande: niet één poogt ze te loochenen of hen te verontschuldigen
Zal hij weerstaan aan elk tempeest?
Hij waande 't ook, hun machtige Vader,
Die vluchten moest als een verrader.
Deze verzen doelen op dat:
Hoog stonden wij eens, - maar zonken.
Over dit ‘hoog staan’ en ‘diep zinken’ der Croï's leze men de geschiedenis van Karel-den-Stoute in zijne jeugd. Deze Kroonprins had gewelddadige tooneelen met zijn vader, den Hertog van Boergonje, door de schuld van Antoine de Croï. Op het einde zijns levens werd Philips-de-Goede door dezen hoveling zóó overheerscht, bedrogen, bestolen, ja verraden, dat hij hem opentlijk verweet het Rijk aan Frankrijks Koning te verkoopen. Antoine de Croï werd, in der waarheid, ook door 't Fransche Hof betaald. De oude, sukkelende Philips had noch de kracht noch den moed meer hem te breken. Toen Karel den troon besteeg, was het tijd dat Croï zich verwijderde.
Zou men twijfelen? L'abbé A.-J. Namèche spreekt aldus in zijn Cours d'histoire nationale, tome 7e: ‘Louis XI se détacha du comte de Charolais (Karel-den-Stoute) et se lia avec les Croy. Pour en faire ses créatures, il donna à Antoine, l'un d'eux, le comté de Guines avec la baronnie d' Ardres et les châtellenies de Saint-Omer (p. 410).’ - ‘Le duc (Philips-de-Goede), vieux et dominé par les Croy, finit par accepter la proposition du roi’ (Louis XI, de lui vendre les villes de la Somme pour 400.000 écus). - ‘Le sire de Croy en reçut le gouvernement, qui valait 80.000 frs. d'or par an. Son neveu le sire de Lannoy fut, de plus, créé capitaine d' Amiens,
| |
| |
d' Arras, d' Hantbourdin et de Doulens. Tant de faveurs de la part du roi finirent par frapper le duc lui-même, et on l' entendit s'écrier un jour: ‘Croy, Croy, il est difficile de bien servir deux maîtres.’ - Waarom nam ook de Lannoy aan? Hij was aan 't Hof van Boergonje opgevoed en zeer rijk..... - Op 3 Jan. 1464, vereenigde Karel-de-Stoute, toen nog Comte de Charolais, de Staten in St. Michiels-abdij t' Antwerpen, ‘et leur exposa les méfaits des sires de Croy.’ - Les Croy trahissaient ouvertement, p. 411 en volg. - ‘Le sire de Croy, comblé de plus en plus des faveurs du roi, duquel il avait reçu récemment encore la baronnie de Rosay (ou Rozoy, Seine-et-Marne), était toujours davantage en butte à la haine et à la méfiance de toute la cour de Bourgogne,’ p. 424. - ‘Jamais simples gentilshommes n'avaient fait si rapidement une si haute fortune: richesses, pouvoirs, seigneuries, tout s'amassait dans leur maison. Ils avaient formé des alliances avec les maisons de Luxembourg, de Lorraine et de Bavière. Le plus sage (!) était Antoine, comte de Porcian et de Guines, gouverneur du duché de Luxembourg et du comté de Namur, premier chambellan du duc. Son frère Jean, sire de Chimay, était beaucoup plus rempli d' orgueil et d'arrogance. Mais le plus exigeant, le plus âpre dans sa convoitise d'argent et de pouvoir, le plus dur dans son langage, le plus fier de tous les Croy, c'était Philippe, sire de Quiévrain et de Sempy, grand bailly de Hainaut, fils du sire de Chimay. Le sire de Lannoy, fils d'une soeur d'Antoine et de Jean, était le bras droit de son oncle Antoine, et le grand ami du roi de France, sachant leurs secrets, allant sans cesse de l'un à l'autre, excitant ainsi forces méfiances et murmures’ p. 439.
Nog meer vindt men in de Chron. des ducs de Bourg. par Chastelain.
‘'k Zal zóó hem dienen dat de Tijd
Met d' eeuwige veder zijn bedrijven
In 't Boek der Grootheid neer zal schrijven.’
Toch is dàt ook waar. Chièvres was een groot Staatsman, voor wien alle middelen goed waren, doch die immer het eerst aan zich-zelven dacht.
| |
XVIII.
Nog eerder dan hij 't vroeg, ontving
Nu Chièvres een zegel en een ring.
Karels rijkszegel werd waarlijk in Frankrijk gemaakt. En er waren toen in onze steden vele en uitstekende drijvers en juweliers; in Antwerpen alléén 120!
| |
XXIV.
Het brengt den schat door 't land verschuldigd
Aan hem dien 't als zijn Koning huldigt.
Ook met geschenken is 't bevracht
Van Indische weelde en Perusche pracht.
Geschiedenis. - Alb. Dürer, die uit Antwerpen naar Brussel was gereisd, verhaalt in zijn Dagboek: ‘Ook heb ik onder de zeldzaamheden, welke men
| |
| |
den Koning uit het nieuwe Goudland gebracht heeft, eene geheel gouden zon gezien, die een ganschen vadem breed is.’ - Eveneens zulke maan. - Daarenboven twee kamers vol krijgstuig, wapens, harnassen, geschut, ongemeen zeldzame kleederen, beddegoed, enz., enz., geschat 100.000 guldens. De brave man besluit aldus: ‘In mijn gansch leven heb ik niets gezien waar mijn hart zoo over verblijd is geweest, als deze dingen.’
| |
XXV.
‘Maar reis eens door de Nederlanden.
Gij wordt bemind; nog tienmaal meer
Zal men u dàn beminnen, Heer!’
Aldus, ja, moet Nassau, zijn leven lang, tot den Vorst gesproken hebben. Nassau was geen vriend van Chièvres noch van dezes verfranschende politiek. Hij was een echte Nederlander.
| |
XXVI.
- - - - zijn omreis doet,
Vult Chièvres een kistje met perkament,
Waarop hij zegels heeft geprent.
Hij verkocht in Spanje letterlijk alles wat een Staatsman te dien tijde verkoopen kon.
| |
XXVII.
Hoe slopen zij met hunnen buit
Verzadigd nu zijn woning uit!
Natuurlijk.
| |
XXVIII.
‘Bestijgt uw Prins niet dra den troon,
Zoo schenkt men of moeder of broeder de kroon.’
Geschiedenis.
‘Den broeder bewaakt men tot in zijn bed!’
Geschiedenis.
‘'t Beheer van Brabands leenen....., nu,
Die mijn kreeg ik; ik schenke z' u!’
Geschiedenis.
| |
XXIX.
‘De Granden wachten hunnen Heer.’
Moet zijn:
‘De Dons verwachten hunnen Heer.’
Eerst in 1523 heeft Karel de waerdigheid van Grande gesticht.
| |
XXXI.
Het Moederhart, door Hans de Raat voorgedragen, zou in Nieuwnederlandsch luiden als volgt:
Ze was een zoo slechte, zoo eerlooze daerne.....
Maar liefde maakt blind, en hij zag ze zoo gaerne!
| |
| |
‘Zoo breng dan het hart uwer moeder tot mij!’
Hij rukte zijn moeder het hart uit het lijf;
En liep er mee weer naar het liederlijk wijf;
Doch strunkelde, viel, en verplette het hert,
Dat sprak, ja dat sprak, hoe vermorzeld het werd.....
Het vroeg, eer hij op was gesprongen:
‘Deedt gij u geen zeer, o mijn jongen?’
Ik ken in geene kunst iet schooners dan dit oud-vlaamsch liedje.
Hoe hij zijn moeder doodt, de Prins,’
Zei de Sauvage, en blikte neer.
De Sauvage was Groot-Kanselier, en schraapzuchtig als een Croï. Hij stierf te Saragossa in 1518.
Nie̅ts! nie̅ts! is̅ mǐjn bėve̅l.
Nogmaals, sinds drie eeuwen heeft men zulk een vers niet meer mogen bouwen, - van de schoolmeesters in de kunst!
| |
Vierde zang.
I.
‘Als man, mijn Vorst, de waereld in!’
Dat schrijvend, dacht ik aan Benoit. 't Is een hulde aan den Meester die zooveel schoons, maar nimmer frisschere muziek heeft gedicht dan op ‘de Waereld in!’
Te Vlissingen danste de vloot op de zee.
Geschiedenis. - 8 Sept. 1517. - 40 schepen.
De Granden bestonden nog niet. (Zie Oph., 3e zang, XIX.) Moet zijn:
Was heerlijk de stoet die uit Vlaanderen toog,
Wat luister spreidde niet die voor 't oog
Van Spanjes Dons en Dapperen!
Het Cid-land is 't land ook van pronk en pracht:
Zijn Grooten, zijn weelde, zijn trots en zijn macht,
't Liet alles nu pralen en wapperen.
| |
| |
| |
IV.
‘Dà̅t - noo̅it!’ mo̅mpelde zij.
Welke kracht - op het tooneel, b.v. - ligt in zooveel quantiteit!
‘Ki̅nd! Ki̅nd! ǒns zó̅ó vėrla̅tėn!
Dezelfde overweging.
In onze taal schuilen nog zooveel schatten als in den bodem van Transvaal. Wie het niet voelt, heeft recht tot zwijgen. Kunstenaars voelen 't zooveel te dieper.
| |
VII.
Dė wi̅ndėn sto̅rmėn 't Bo̅sch ka̅al.
Zóó spreekt men in gansch de Nederlanden; maar sinds eeuwen heeft men zóó niet meer geschreven. 't Bosch kaal - - en ‘kaal’ het rijm. D' opvolgers der Vlamingen in de kunst der letteren schijnen het nooit te hebben gehoord.....
Nu̅ bǐj na̅cht wo̅lvėngėhu̅il.
Men zal dit weeral een ‘poëtische vrijheid’ noemen. Wij zullen niet langer zulke ‘vrijheden’ aanstippen. Men hoort er onophoudelijk in de spraakmakende gemeente, en men kan niet anders lezen!
| |
VIII.
Dė sne̅euw do̅oit ǒp hėt da̅k. Ke̅gėls
Hangen des morgens aan goten en tegels.
Maar wij zouden niet langer.....
| |
X.
Plots wordt Rozemonde kil,
Vouwt de handen, en slaakt een gil:
Livina's wezen is doorkorven.....
Livina's geschiedenis, eilaas! is maar al te waar. Livina was de schoonste spruit eener hoog-adellijke familie in Zuid-Nederland, en werd door den regeerenden Hertog van Boergonje ten val gebracht. Johanna van Castilje, zijne gemalin, de zwakhoofdige moeder van Keizer-Karel, havende de Schoone zóó zeer dat ze nooit meer den sluier lichtte van vóór heur aangezicht.
Dat Keizer-Karel een bastaardbroeder had, is niet minder waar: in d' oorkonden des Rijks, te Brussel, onder no. 14367, berust het volgende stuk: ‘A ce bailly, lequel a esté, par le commandement de madame la régente, tant à Wetteren et à Waesmounstre, tenir l' information sur ung nômé George Delescaille, soy disant frère de l' empereur notre sire.’
Het is eene rekening van Adriaan Betz, baljuw van Dendermonde, uit den jare 1521, fo. XX vo
George Delescaille in 't Fransch; Joris Verschelpen in 't Vlaamsch. Het is gekend dat schier al onze edelen, in de middeleeuwen, jammer genoeg! een
| |
| |
Vlaamschen en een Franschen naam droegen. Aan 't Hof van sommigen onzer Graven en van al onze (Boergondische) Hertogen vertaalde of verfranschte men vlaamsche namen ongevraagd!
| |
Vijfde zang.
I.
Het zaaien in de hoofden,
Hier is overgeslagen:
Wie daarin zaad mag strooien,
Voor dien zal 't alles plooien,
Hem hoort de waereld toe.
| |
III.
Mijn vriend is immers geen twintig jaar?
Toen Karel Keizer werd gekozen (28 Juni 1519), was hij maar 19 jaar oud.
Zet nu mijn Karel alleen op zijn hoofd.
Hij was: ‘Empereur élu des Romains; Roi de Germanie, des Espagnes, d' Aragon, de Navarre, des Deux-Siciles, de Jérusalem, de Hongrie, de Dalmatie, de Croatie, etc.; Archiduc d' Autriche; Duc de Bourgogne, de Lothier, de Brabant, de Styrie, de Corinthie, de Carniole, de Limbourg, de Luxembourg, de Gueldre; Comte de Habsbourg, de Flandre, de Tyrol, d' Artois, de Bourgogne-Palatin, de Hainaut; Landgrave d' Alsace; Prince de Souabe; Marquis de Burgan et du Saint-Empire, de Hollande, de Ferrette, de Kiburg, de Namur, de Zutphen; Comte Seigneur de Frise, des Marches d' Esclavonie, de Portenau, de Salins et de Malines.’
Vlaanderen, zijn geboorteland, rangschikt hij - die opgave zijner titels komt van hem zelf - maar het 22e!
| |
IV.
‘Proef dit maar eens; dat 's uit hun land.’
De tabak werd onder Karels regeering voor d' eerste maal uit Indië hier ingevoerd.
- - - - - ‘Daar, drink ook.’
Men zegde toen: ‘toebak drinken.’
| |
| |
| |
V.
‘Zie..... vooral de Croï's:
Niet één, of hij is al van 't Gulden Vlies.’
Inderdaad.
‘Chièvres heeft zooveel kasteelen.....’
Al de heerlijkheden en titels die nu genoemd worden, behoorden Duc de Chièvres.
‘Alom zal 't zijn van Diepenzak.....’
De schraapzucht van dien man, dit zij voor de laatste maal gezegd, ging waarlijk alle palen te buiten. En schier al wie kon, deed hem na. En juillet 1518, Pierre Martyr, membre du Conseil des Indes, écrivit que déjà (op tien maanden) les Flamands avaient expédié en leur pays 1.100.000 ducats pour le moins: ‘ils rongeaient le roi jusqu' aux os.’ - La soeur de Charles, Eléonore, fut ‘vendue,’ dit le même P. Martyr, à un vieillard (le roi de Portugal), alors qu' ella aurait dû épouser le fils de ce vieillard. - Hij was 50, zij maar 16 jaar oud! - 't Was Mevrouw de Chièvres die d' arme Prinses naar Portugal bracht, als première dame d'honneur. Phil. de Croï reisde mee. - Bisschop Sandoval, later door Karel tot zijn geschiedschrijver aangesteld, getuigt ‘que les Indiens ne donnèrent pas tant d'or à l'Espagne que les Flamands n'en emportèrent de ce pays.’ - Ernest Gossart, Revue de Belgique, 1877.
In dien tijd noemde men ‘Vlamingen,’ allen die uit de Nederlanden kwamen, ook Walen, Bourguignons en uitgeweken Fransoozen! - Baumgarten in zijne Geschichte Karls V, Stuttgart, 1885, zegt ronduit dat Karel ‘van Walen’ omgeven was.
‘Een schip vol paerlen dierf bij stelen.’
Waarheid is dat Indische schepen 160 pond paerlen voor den Koning aanbrachten; dat Mevrouw de Chièvres ze tot haar deed voeren, en Karel ze niet te zien kreeg. - Ernest Gossart, Revue de Belg., jaar 1877.
‘Een neefje van maar twintig jaar
Is Aartsbisschop benoemd in Toledo.’
Als opvolger van Ximenès, Regent met Adriaan. De zetel van Toledo was de rijkste van Spanje.
‘Al zag het nooit Toledo weer,
Het zakt de dukaten, en pochhanst met d' eer.’
Dat neefje, ook Guillaume de Croï genaamd, als Chièvres, heeft in Toledo nooit een voet gezet. Volgens de canons, was het voor bisschop te jong.
| |
| |
‘Kijk toe, Pepita! een gouden stuk
Dat Chièvres niet vond: - wat geluk! wat geluk!’
De Geschiedenis meldt dat het volgende spreekwoord daarover ontstond:
Salve os Dios, ducado de a dos
Que Monsieur de Xèvres no topò con vos!
God moet met u zijn, dukaat met twee koppen, dewijl Monsieur de Xèvres u niet te zien kreeg! - Am. Pichot, Charles-Quint, p. 34.
| |
VI.
‘Is er iemand uit Oostindje gekomen?’
Het Lied van den Tabak (Willems Oude Vl. Liedn, bl. 93), naar 't welk Gevaert de prachtige Arteveldemarsch heeft getoondicht.
| |
XIV.
De Keizer kwam: zijn Nederlanden,
Men droeg er hem als op de handen.
Echt.
| |
XXI.
Thans voor het eerst wordt op aarde gezeid
Van hem die nog jong is: ‘Zijn Majesteit.’
Echt. Keizer-Karel is de Monark geweest voor wien men dien titel heeft uitgedacht.
En 't was een intocht ook als nooit
Oud-Roomen zelf er had ontplooid.
Ons volk zegt Roomen, niet Roma; Parijs, niet Paris; Weenen, niet Wien; Berlijn, niet Berlin; Namen, niet Namur. Waarom dringt men ons Rome op?
Dürer reisde voor dien intocht van Antwerpen naar Aken. Hij vond hem ‘onbeschrijfelijk’, en had nooit zoo iets gezien. - Zijn Dagboek.
| |
XXII.
‘Verhef tot Paus uw Adriaan.....’
En wat hij ried, het werd gedaan.
Echt. - Doch 't was na Chièvres dood dat Leo de Xe overleed, en Adriaan gekozen werd door 's Keizers invloed.
En dwingen zou de ontzaglijke Vorst
Wie anders dan Roomen denken dorst.
Karel stelde de waereldlijke macht ten dienste van het Pausdom. Roomen beval; het Keizerrijk vol voerde, als het kon.
Geschiedenis.
| |
XXIII.
En al de Croï's op hun beurte morden:
‘Wat zou er dan van ons geworden?’
De helft van hun sloten, hun landen, hun macht,
| |
| |
Echt. - De kroon der onbeschaamdheid spant Varillas, de lofzinger van Chièvres in zijne Pratique de l'éducation des Princes. Men kent Antoine de Croï; diens vader, Jean, was reeds de vriend van den franschen Koning en van de Boergondische Hertogen tevens; en Varillas zegt: ‘Il n'oublia pas dans un état si heureux, qu'il en pouvait plus aisément déchoir qu'il n'y était monté; et comme il prévoyait que les Rois de France et les Ducs de Bourgogne deviendraient enfin ennemis irréconciliables, et qu'ainsi la maison de Croy serait contrainte de se déclarer, il régla de sorte ses biens héréditaires et les acquisitions qu'il faisait qu'il en eût autant dans les Etats des Rois de France que dans ceux des Ducs de Bourgogne, afin que, de quelque côté qu'il vint à pancher, il lui restât toujours la moitié de ce qu'il possédait, et qu'il eût les moyens de paraître un Grand Seigneûr dans celle des deux Cours qu'il aurait préférée à l'autre.’ Livre 1r, p. 3.
Varillas bewondert en roemt die..... schranderheid.
| |
XXV.
‘Hij is reeds ver op de groote reis.....
- - - - - En Toledo's prelaat
Als de beide Guillaumes de Croï, de Staatsman en de Bisschop (19 Mei 1520), met Karel in Spanje scheep gingen, om in Aken zijne kroning als Keizer bij te wonen, lieten zij, zegt Henne, in die gewesten niets achter dan ‘un nom abhorré.’ - Règne de Charles-Quint, tome II, page 302. - Beiden stierven te Worms in 1521.
| |
XXVIII.
In Doornik heerscht hi; hij moet eruit!
Geschiedenis.
| |
XXX.
‘Beter nog, Heer: Lalaings kasteel
Heeft menig veranda, kiosk en prieel.....’
Echt. Daar werd Johanna van der Gheenst voor den Keizer heengebracht.
| |
XXXI.
En zij boeleert terwijl gij strijdt.
Het is bewezen door een getuigschrift van de Roeulx, een Croï, dat Johanna's broeder in 't leger vóór Doornik dienst deed, als de zuster aanhield met den Keizer op het kasteel en ten huize van Lalaing.
| |
XXXII.
Gìj uit den heldentijd, gìj het historische.....
De heeren van Schoorisse hadden meermalen, ook onder d' Artevelden, de volkszaak tegen Frankrijk verdedigd. Lalaing hiet Schoorisse, in 't midden van Vlaanderen, ‘Escornaix’!
| |
| |
| |
XXXIII.
‘Maar vreest gij dat het toch geschiedt,
'k Verhef u dan ten adelstand.’
Hier dient het gezegd: naar ons gewetensvol oordeel, is er geen Vorst op de waereld geweest voor wien de geschiedschrijvers van zijn tijd zoozeer de waarheid hebben vervalscht als voor Keizer-Karel. Het is bij ons een diepe overtuiging dat alles erop aangelegd werd om zijne gebreken en zijne slechte daden met den mantel van deugden en eerlijke bedoelingen te bedekken. Men scheen het te willen, dat de toekomst van hem niets anders kennen zou dan wat vereert en bemind maakt bij het volk. Eene geheele school van geschiedschrijvers, tot allerlei landen behoorend, schijnt daartoe te zijn opgeleid.
Is het dan te verwonderen dat een volksdaerne als Johanna van der Gheenst, zoohaast zij 's Keizers minnares en moeder van Margareetha van Parma geworden was, door zulke geschiedschrijvers als van oud-adellijken bloede wordt voorgesteld?
Tot hare familie moeten meer eervolle menschen hebben behoord, tapijtwevers, die in Oudenaarde en te Nukerke met arbeid hun bestaan wonnen, waarschijnlijk verontwaerdigd en beschaamd over haar, in elk geval niet levend van hare hulp.
| |
Zesde zang.
II.
‘Daar moet ik op’, zei Dürer zacht.
Toen Alb. Dürer, de groote Duitsche schilder en beeldhouwer, de Nederlanden doorreisde, trof hij hier al de vreemdelingen aan, welke wij tot zijne reisgenooten maken. Van Erasmus, Quinten Metsys, Domien de Waghemakere was hij de vriend.
En Quinten: ‘'k Had het wel gedacht.....’
Quinten Metsys, de gewezen smid, de roemwaerdigste der Antwerpsche schilders.
Erasmus, van Rotterdam, de grootste philosoof van zijn tijd, vooral de afbreker van pédantisme en valsche geleerdheid. Hij schreef, eilaas! in 't latijn, wat zelf, ondanks al zijn geest, aangeleerd was en pédant.
‘Toch geen als deze met zijn zee,’
Lauwerein, Heer van Watervliet.
| |
| |
Thomas Morus, de Groot-Kanselier van Engeland.
Al hebt gij 't wis reeds meer gezien.’
Domien de Waghemakere, de bouwmeester van Antwerpens handelsbeurs en Steen, van 't Middelburgsche stadhuis, de voltrekker van Appelmans toren in de Scheldestad, het Broodhuis in Brussel, enz. enz.
‘Ik ben van Leien en laat mij leien.
Reizen is Lucas een spelemeien.’
Lucas van Leiden, de grootste schilder van Holland, uit dien tijd.
Hirschvogel, uit Beieren, een veelzijdig kunstenaar, wiens kachels, o.a., thans nog betaald worden als kostbare kunstgewrochten.
| |
IV.
‘Dat is voor òns, zei Quinten, sinds
Men in Brugge de band sloeg aan den prins.’
De Bruggelingen zetten hunnen hertog Maximiliaan, Keizer van Duitschland, in 1488 gevangen, omdat hij weigerde zijnen zoon, die eens hun Graaf zou wezen, dien voogd te geven waarop zij recht hadden. Hij bleef in Craenenburg twaalf dagen opgesloten, en zwoer toen wat het volk verlangde, ook van 's lands vrijheden in 't algemeen te zullen eerbiedigen. Dien eed deed zijn vader, keizer Frederik de IIIe, door een Vorstenbank, kort daarna vernietigen; en Maximiliaan deed alles wat hij kon, om Brugge ten onder te brengen, en Antwerpen te bevoordeelen.
‘Ik groet ons Damme, Kanselier,
Om Jacob van Maerlant.....’
J. van M. stond zóó hoog in aanzien dat Italiës groote Dante, tijdens zijne ballingschap, hem te Damme bezoeken kwam. Zoo wordt gezegd, niet bewezen. Maar 't is waarschijnlijk, dewijl in de Divina Comedia met ophef van Damme gesproken wordt (De Hel, XV, 4, 5, 6).
‘Dàar werd de Fransche vloot verslagen!’
Onder Jacob van Artevelde, met behulp der Engelsche.
Sprak hij die Gent met een Raadhuis verrijkte
Als bij Romein of Griek geen prijkte.
Overdreven is dit niet. Ware de opvatting van Domien de Waghemakere
| |
| |
en Rombout Keldermans voltooid, zooals begonnen, zou het Stadhuis van Gent het prachtigste gebouw der waereld zijn in gothisch-burgerlijken trant. Lees daarover Hoogleeraar Wagener, Jaarboek van 't Willemsfonds, 1871.
‘Hier is het Schoone herboren, niet waar?’
Dat gezegde van Dürer is evenmin overdreven. Sinds de Grieksche en Romeinsche kunst, was het Schoone (uit het Ware) als weggestorven. De van Eycken deden 't in de schilderkunst herleven. Hans Memling, Rogier van der Weyden, Quinten Metsys voerden deze kunst schier tot volmaaktheid op.
‘Gìj, Erasmus, hadt ùwe ziel
Hem in moeten blazen.....’
De Croï's hadden den Hervormer in den weg gestaan.
| |
VI.
‘Een Keizer kerkeren.....’
Zooals reeds gezegd is, Karels grootvader, Maximiliaan van Oostenrijk, den weduwenaar van Maria van Boergonje.
‘Als 't Brugge niet in onheil dompelt.’
Men weet dat dit dan ook geschiedde; dat Antwerpen zijn opkomst aan Brugges ondergang te danken heeft.
| |
VII.
‘Dat had niet Max! - Noch heeft mijn Koning!’
Zei Dürer, zei Morus.....
Het rijkste museum der tweemaal honderd
In 't rijke Neerland toen bewonderd.
Ja, zulk een kabinet van ‘oudheden’ was dat der heeren van Watervliet, en zóó rijk was destijds de kunstzin in de Nederlanden.
Erasmus fluistert in 't latijn:
‘Ik wou als hij een Breydel zijn!’
Laat ons op die gedachte terugkomen.
Erasmus was in 1525 60 jaren oud. Hij was geheel zijn leven een latijn- en griekschvereerder geweest. Doch het is niet mogelijk dat de man met zoo helder een geest aan 't einde zijner dagen niet betreurd hebbe dat hij alleen voor geleerden, niet rechtstreeks voor het volk - en wel voor zijn volk - gewrocht had. Hij mòet gevoeld hebben dat hij dan wat dieper op het menschdom zou hebben ingewerkt!
| |
VIII.
‘Geen goudsmid dreef met flinker hand:
Hij had gereisd in Nederland!’
| |
| |
Wij raden den herdruk en de lezing van Dürers Dagboek ten zeerste aan.
‘Uw toonval ruischt in al onze hoven.’
‘Les Pays-Bas sont aujourd'hui la source de la musique.’ - Cavalli.
‘Het was een schoone tijd, o Gent!
Toen koning Edward zei.....’
Echt. Zie d' engelsche historieschrijvers Hallam, Rymer, Fuller, Blomefield en anderen over Eduard III, die, na een oproer in 1331, te Gent en te Brugge, de vlaamsche wevers met zulke taal naar Engeland lokte.
‘Dat Vlaandren! dat Vlaandren!’ riep hij nu wiens woord
Als dat der oudheid werd aanhoord.
Wij vallen in herhaling. Doch alles wat nu Erasmus in den mond wordt gelegd, moet de man op 't einde zijns levens tot zich-zelven hebben gezegd. Hij zag immers wat heel Europa door gebeurde?
Men raadt ten Hove mijn leerlingen aan:
‘Gaat kijken in Roomen hoe daar wordt gedaan!’
Historisch. En in onze dagen? Kunst spruit alleen uit eigen leven voort, en wij kennen nog prijzen toe, om naar den vreemde te gaan - afleeren!
‘De taal is de ziel van een volk, en thans
Spreekt men ten Hove niets dan Fransch!’
Historisch, zoozeer als nu, eilaas!
Margreetha is zóó omringd van Fransoozen.....
Al de geschiedschrijvers.
Zei dat men hem er nog nooit had gezien.....
Wij kennen geene slechtere daad in 't leven der Landvoogdes dan die. Q. Metsys was de grootste schilder der waereld, maar ‘een Vlaming, heel en rein’; en niets getuigt dat het Hof hem één stuk heeft laten schilderen, hem ooit heeft genoodigd of vereerd; alles doet denken dat Keizer en Landvoogdes, met gansch der Grooten aanhang, hem hebben miskend omdat hij op 't gebied der kunst juist als de Gilden was op 't gebied van 't volksrecht.
Men leze in Dürers Dagboek van zijne reis door de Nederlanden hoe Margareetha hem kunstgewrochten - aftruggelde, hem niet één betaalde.
‘Zij komt uit Frankrijk; zij is doorvoed.....’
Op haar 2e jaar werd zij den Dauphin de France tot bruidje bestemd en ten Franschen Hove gevoerd. Ze bleef er tot de Dauphin schier vóór haar
| |
| |
oogen met een andere trouwde. Toen kwam zij naar de Nederlanden terug, vol haat tegen 't Fransche Hof, ja, maar door-en-door verfranscht voor gansch haar leven. Zij maakte verzen in menig omstandigheid, zelfs om haar lijk te doen herkennen, als zij vreesde met een schip te zullen vergaan:
Ci-git Margot, la gente demoiselle,
Qu'eut deux maris, et si mourut pucelle.
‘Z' is goed, onze taal, om met daernen en boeren
Of Teun den Paap een praatje te voeren!’
Keizer Maximiliaan moest opzettelijk aan Margareetha schrijven, toen Karel reeds 13 jaar was, dat de toekomende Heerscher volstrekt noodig had Dietsch te leeren. Heeft zulk een schrijven beteekenis genoeg?
‘Hij sticht Duitschland!’
Ja, 't is wel Luther het meest die het Duitsche Rijk tot stand heeft gebracht. Luther-Dürer-Goethe-Bismarck: godsdienst-kunst-letteren-staatkunde.
‘Ontvalt ons Luther, volg gij hem op.....’
In meer dan ééne gelegenheid heeft de eerlijke Dürer dien wensch uitgesproken. Ook Metsys, wiens kinderen hervormden zijn geworden.
| |
IX.
Ic wil van den Kaerle singhen.....
Wij bezitten een lied van de Ridders tegen de Kaerels; maar geen van de Kaerels tegen de Ridders. Er zal er wel een bestaan hebben, maar verloren zijn gegaan, als zooveel volksgezangen, uit Breydels en Arteveldes tijd, b.v. Daar wij 't niet langer missen kunnen, hebben wij gepoogd er een te maken. In hedendaagsche spelling zou het luiden:
Het Kaerelslied.
Ik wil van den Kaerel zingen,
Al met zijnen langen baard.
Hij laat geenen Ridder hem dwingen;
Ontembaar is hij van aard.
En of zijne kleeren ontnaaid zijn,
Zijn hoofd met een hoedje bekapt;
En mag zijn kaproen ook verdraaid zijn,
Zijn kousen en schoenen gelapt;
Al eet hij maar wrongelen, kaas en brood;
Al slaapt hij op stroo en kruid;
Vrij als het veulen, kent hij geen nood,
| |
| |
Hij is een vrijman geboren,
Ter zee, op het veld of in 't bosch.
Waarom zou geen plek hem behooren,
Geen akker voor paerd of os?
De Ridder heeft alles genomen;
Men kruipt als hij gebiedt:
Bij duinen en vlakten en stroomen,
Al eet hij maar wrongelen, kaas en brood;
Al slaapt hij op stroo en kruid;
Vrij als het veulen, kent hij geen nood,
Neen, Ridder, hij wordt u geen slave;
Ter kermisse blijft hij gaan,
Met gespen, knijf en stave;
Zijn wijf met haar mantelken aan.
Daar pijpen de cornemuzen;
Daar springen en dansen ze rond;
Daar zwieren ze langs de huizen;
Daar zingen z' uit klinkenden mond:
Al eet ik maar wrongelen, kaas en brood;
Al slaap ik op stroo en kruid;
Vrij als het veulen, ken ik geen nood,
Zijn wijf is een lustige daerne;
Hij ploegt, en zij, zij spint;
Hij kust en bluscht ze zoo gaerne;
Ook winnen zij kind op kind.
Ter kermisse drinken ze wijne;
Want wijne verhoogt het verstand:
Nu is er de waereld de zijne,
Met steden, kasteelen en land.
Al eet hij maar wrongelen, kaas en brood;
Al slaapt hij op stroo en kruid;
Vrij als het veulen, kent hij geen nood,
Zij willen den Kaerel doen greinzen,
Al dravende over 't veld;
Hij 's koener dan ze peinzen:
| |
| |
Hij beeft voor geen geweld.
Zij willen hem slepen en hangen;
Te lang is hun zijn baard. -
o Ridders, als hij u moet vangen,
Wie weet hoe gij dan vaart!
Al eet hij maar wrongelen, kaas en brood;
Al slaapt hij op stroo en kruid;
Vrij als het veulen, kent hij geen nood,
De heer Fl. van Duyse heeft den middeleeuwschen tekst op echtmiddeleeuwschen trant prachtig getoonzet; de heer Alf. Wybo den modernen tekst gloedvol op moderne wijze.
Wie over de Kaerels van Vlaanderen meer verlangt te weten, leze Consciences roman met dien naam; nog beter, het werk van Karel Deflou De Kerels van Vlaanderen.
| |
XII.
In Ieperen bestond eene ledenrijke familie van toondichters met name De Kaerle. Het was een De Kaerle die, o.a., de gebeden en gedichten ‘toonde’ voor het concilie van Trente (1545).
| |
XIV.
Tot hen kwam Lanceloot Blondeel.....
De schouw van 't Brugsche Vrije werd in 1529 voltrokken.
| |
XV.
In zijn Dagboek stipt Dürer zelf aan dat hij met al dien luister en hartelijkheid in Brugge werd gevierd.
| |
Zevende zang.
VI.
Een gildekamer.... o! 't was rijk:
De wanden van goudleer, de tafels van eik;
Over 't rijmen van ij met ei vindt men mijn oordeel in reinaart, 1885, bl. XLVII.
Er een het deurslot toe, da 't kraaide.
Zoo schreef men vroeger, omdat men zoo sprak. Vandaag zet men: ‘dat
| |
| |
't kraaide’ en behoudt het harde. In 't spreken echter werpen wij, als vroeger, het harde eruit.
| |
VIII.
‘Zoo hevig niet.....’ zei Lieven Pijn.
‘Hebscap, kalm zou beter zijn.’
Die Lieven Pijn werd later, als verdacht van zijnen sleutel (een tweede was verloren) geleend te hebben tot het openen der Keurenkist, en 't ontvreemden van den ‘Coope van Vlaanderen,’ gefolterd en gedood door het volk. Daartoe bracht de timmermansbaas Hebscap, ongevraagd, een nieuw foltertuig mede.....
‘Wee die verraden!’ zei Gillis de Wilde.
G. de W. werd gehalsrecht, en zijn hoofd op een paal ten toon gesteld, zoodra de Keizer in 1540 Gent was binnengerukt.
‘Gi Krijscher!’ jokte nu een volder.
‘Ligt soms die Keur op uwen zolder?’
De geschiedschrijvers zetten ‘Creeser’. Men weet niet juist vanwaar die naam voortkwam. Ik denk dat hij zal ontstaan zijn zooals hier wordt verhaald.
't Was Simon Borluut, advokaat bij den Raad van Vlaanderen, die beweerde dat deze Keure bestond; dat hij het in zijne familie altijd had hooren zeggen. Dit was genoeg voor het volk; want die Keure zei dat Gent niet mèer belasting kon schuldig zijn, dan Gent zelf besliste; dat de Gemeente niet gebonden was door de stem van andere medeleden in Vlaanderens Raad.
Dit schijnt legende te zijn, maar 't is wetenswaerdige legende. Hoe was die Keure bekomen? In 1070 speelde Boudewijn, Graaf van Vlaanderen, met Robrecht, Regent van Holland, op het schaakbord, en verloor zelfs zijn graafschap. Twee Borluten met andere Gentenaars kochten Vlaanderen weer af, maar eischten nu van den Graaf dat hij Gent nooit eenige belasting meer zou opleggen zonder de vrije toestemming der Gemeente. Die perkamenten Keure hiet de Coope van Vlaanderen.
Als nu de Keizer geld, nog geld, altijd maar geld vroeg en afperste, en de volksnood toenam, beriepen zich de Gilden op die Keure, en men weigerde langer te betalen.
De Landvoogdes, op 't aanraden des Keizers, die in Spanje was, sloeg voor, het geschil te laten uitwijzen door den Hoogen Raad van Mechelen, waar heur Hof gevestigd was. Maar Gent, dat in dien Raad geen vertrouwen had, antwoordde dat Keuren op geene tweeërlei wijze konden uitgelegd worden; dat hun recht geene bekrachtiging behoefde.
Gent had vele grieven; maar dit was de grootste.
Dat winnen van voorrechten met spelen gebeurde ook voor Amsterdam, volgens de legende. - J. ter Gouw spreekt daarvan in zijn Geschiedenis van Amsterdam.
| |
| |
In de 16e eeuw verdobbelde de heer Reynout van Brederode, gelogeerd zijnde in 't Hoff van Hollant, dicht bij 't Amsterdamsche stadhuis, eerst al zijn geld en toen zijn gouden keten. Daarna, door den wijn verhit en door ‘tuyschers’, die de stedelijke overheid op hem had afgestuurd, geprikkeld, zette hij, tegen eene groote som, de jurisdictie op het spel, welke hij, als ambachtsheer van Amstelveen en Slooten, over een deel van Amsterdam uitoefende. Hij verloor, en teekende terstond daarvan, onder getuigen, ‘een brieff,’ die naar behooren bezegeld werd. Den volgenden dag, ‘benuchtert synde,’ had hij berouw en verzocht den ‘brieff’ weerom, tegen terugbetaling der koopsom, ‘sustinerende’ (een weinig laat!) ‘dat een edelman sijne goederen ende heerlijckheden, hem van sijne voorsaten aangeërft, niet vervreemden noch alieneren en mach.’ De regenten van Amsterdam hadden echter de zon niet over hun boevenstuk laten ondergaan, maar het gekochte recht, ter plaatse waar altijd geld van noode was, ‘geresigneert aan den Keyser, grave van Hollant, ende van hem wederom ter lene ontvangen.’
Hoe ongeloofelijk dit stukje moge voorkomen, de heer Ter Gouw verdedigt op goede gronden de waarheid ervan. Hij heeft het ontleend aan een onuitgegeven kroniek van den stadssecretaris Lambert Korneliszoon Opdy, die het van zijn grootvader, den schoonzoon van een der burgemeesters, weten kon. De kroniekschrijver erkent trouwens het verbazingwekkende van het geval. ‘Aldus,’ - zoo besluit hij zijn verhaal, - ‘hebben die van Amsterdam door spelen vercregen, 't gene sij noit met copen en conden verwerven.’
‘Hoevele duizende broeders en zonen
Kostte ons elke zijner kronen!’
Het was inderdaad hoofdzakelijk met nederlandsch geld en nederlandsche soldaten dat Karel, zijn leven lang, en dikwerf op de gelukkigste wijze, oorlog voerde.
Soriano zegt: ‘Ce sont les Pays-Bas qui ont maintenu sa puissance et sa dignité.’ - En moins de 20 ans, Charles en tira de 18 à 20 millions d'or, plus qu' ils n'avaient jamais payé à tous leurs souverains ensemble. - Am. Pichot, tome I, p. 99. - Zie vooral tome 2, p. 320-325.
‘En wat heeft hij met ons geld gewrocht?
De Keizerskroon ermee gekocht;
Onloochenbaar.
Baumgarten, in zijne Geschichte Karls V, leert nog meer: reeds Maximiliaan, Karels grootvader, had voor hoofddoel uit de rijke Nederlanden zooveel geld te trekken als 't hem maar mogelijk was. Dit ‘uitzuigen’ heeft voortgeduurd tot onder den laatsten der Habsburgers hier te lande. Daarom dan
| |
| |
ook, hoe vijandig tegen Frankrijk gezind, sloeg het vlaamsche volk onder Keizer-Karel d' oogen naar 't zuiden, om zelfs dàar hulp te zoeken in zijn wederstand.
‘Wij kunnen niet meer,’ zei Govert de Kramer.
Het kerkeren en ontvluchten van dien man, en nog anderen, zijn geschiedenis.
- - - - - hongrige vreemden
Hier slempen in steden, hier leegren in beemden.
's Keizers bedoeling was wezentlijk ook, met vreemde benden, Gent en Vlaanderen stil te houden.
‘Als de vijand naar ons land vaart,
Omhoog dan Vlaanderens Groote Standaard!’
Geschiedenis. - Bij de kastijding van Gent, deed de Keizer den Grooten Standaard overal opzoeken: men vond hem niet.
| |
XI.
‘Hoe menig Leliënkoning heeft
Tot op zijnen troon voor de Klauwaarts gebeefd!’
De fransche geschiedschrijvers erkennen dat het volk van Parijs zich verheugd en dreigend aanstelde, als het volk van Gent of Brugge zegepraalde op de partij van den Graaf of de fransche Koningen. - Si Charles VI eût été battu par les Flamands, l'insurrection des Parisiens se serait répandue par toute la France; toute gentillesse et noblesse eût été morte et perdue en France. - Froissart, c. 120.
‘En thans roept Vlaanderens Graaf het uit,
Dat hij met trots uit die Koningen spruit.’
Geschiedenis. - De Croï's hadden gezaaid.
| |
XIII.
En voort sprak Claes.....
De Secretaris der stad, wiens hoofd op een der palen werd gezet, zoodra de Keizer Gent in bedwang hield.
‘In d' ijzeren schatkist, onder d' aard,
Worden zijn Keuren, zijn rechten, bewaard.’
Op die Kist waren drie sloten: een der sleutels was in 't bezit van een Gildedeken; de twee anderen in 't bezit van openbare machthebbers, ook door het volk gekozen; zoodat de Kist nooit geopend kon worden dan met allen waarborg voor het volk.
‘Hij zwoer zijn eigen recht alleen.’
| |
| |
Inderdaad, reeds bij zijn ontvoogding, op zijn 15e jaar, zwoer Karel niet wat alle Graven vóór hem gezworen hadden. Dat was door de Chièvres bewerkt; Margareetha keurde 't goed.
| |
XIV.
Dan rees een goudsmid overend,
Willem de Mey, dien men liefhad in Gent;
en wiens hoofd ook later op een der palen prijkte.
't Is Vlaanderens adel die niet deugt!
De Leliaarts, wel te verstaan; want ook het land, het volk, had zijnen adel, maar niet zoo rijk, die streed met de Klauwaarts.
| |
XVI.
Schipper Beyaert stormde binnen.
Wat hij huilt van ophangen, delven, verbranden, in een zak verdrinken, is geschiedenis. - Waarom Karel dit alhier invoerde? Omdat hij Koning van Spanje was, veel meer dan Heer in de Nederlanden, en dus als de Zeer Katholieke Koning moest handelen. - Hij was ook van aard een dwingeland. - Erasmus schreef daarover: ‘Te Brussel zijn er twee verbrand. Van nu af begint die stad Luther ter dege te begunstigen. Waar de Legaat zijne brandstapels bouwt, is het alsof men ketters zaait.’ - Luther ook schreef daarover, en dichtte een prachtig lied.
| |
Achtste zang.
II.
Zij hadden, ja, tot in de vrouwen
Van 't huis Borluut een diep vertrouwen.
De stam der Borluten was, door d' eeuwen heen, volks- en vaderlandslievend geweest. Er waren Borluten op het slagveld van Woeringen en op dat van Kortrijk.
| |
VIII.
Dan gingen zij wat ommedwalen,
't Paleis eens door, met al zijn zalen.
‘C'était une cour merveilleuse que celle de Marguerite,’ zegt Altmeyer; en, inderdaad, het Hof van François Ir overtrof maar weinig, door weelde en pracht, Margareetha's Hof in 't kleine Mechelen.
- - - - - 't Is alles zoo Fransch.....
Waarom uw Hof niet Nederlandsch?.....
| |
| |
Omdat maar gemaaid wordt wat gezaaid is. Zij was door-en-door verfranscht, verstond bijna geen Vlaamsch, en werd door den abt van Villers, Denijs van Zeverdonck, van prelaten omringd, uit dien hoofde eens diep vernederd in haar eigen Hof. 't Was op 12 April 1527. Met hare voornaamste raadsleden nevens haar, ontving zij de geestelijkheid, die vastberaden weigerde wat zij vroeg, weeral geld. Tweemaal verzocht hun de Landvoogdes niet in 't Vlaamsch voort te gaan, maar Fransch te spreken, zooals zij vroeger nog hadden gedaan, ‘om hen te kunnen verstaan.’ Maar de abt van Villers antwoordde ruwweg dat zij al op te veel punten hadden toegegeven. ‘Daarbij, wij zijn Vlamingen; men heeft ons in 't Vlaamsch geschreven, ik antwoord in 't Vlaamsch!’
Na het verhoor, verzochten de prelaten den Kanselier van Brabant te willen zorgen dat aan den Keizer wel geschreven wierd wat zij hadden gezegd, maar niets anders; ‘comme s'ilz entendissent que j'ordonnasse, permisse ou passasse actes aultres que véritables’ (brief van Marg. aan Karel van 14 Juni 1527).
| |
XI.
‘Maar gij zijt, gij zijt, gij zijt zoo!’
Er wordt beweerd dat zij heur Hof in Mechelen had gevestigd op 't verzoek van Hoogstraeten. Dat hij verscheidene kinderen bij haar heeft verwekt, wordt erkend.
‘Gelijk een vlek op het geld en het goed
Waarvoor die man uwe geilheid voldoet!’
't Is verbazend hoe de Lalaing in adel opklom - en in rijkdom tevens. 't Was zijn neef die zijne woning in Oudenaarde en zijn lusthof te Schoorisse leende voor de minnarijen van Karel met Johanna van der Gheenst. Ook die maakte ‘eene schitterende loopbaan.’
| |
XV.
Zoo sprak tot Karel en Margareeth
De Paus die z' onthief van hun woord en hun eed.
Geschiedenis. Zelfs bij gelegenheid van haar geschil met den abt van Villers en zijne collega's over de taal, schreef Margareetha aan den Keizer: ‘Je vous enverrai brief extrait des articles par vous jurés à votre réception en Brabant, et qui sont fort exorbitans et déraisonnables et très-grandement préjudiciables, qu' allèguent sans cesse les prélats, afin que, en traitant avec notre saint-père, vous en obteniez relièvement et dispense.’ 28 Juli 1527.
| |
XVI.
Het was de monik die 't aller stond
Mocht komen waar hij den Keizer vond.
Geschiedenis. - Am. Pichot, in zijn werk Charles-Quint, Paris, 1854, zegt dat de Keizer twee biechtvaders had, eenen Spaanschen en eenen Duitschen, die verantwoordden voor zijne ziel. De Spaansche zat en stond in de kerk altijd naast den Keizer onder den kroonhemel; zegde hem wanneer hij knielen,
| |
| |
opstaan, ten offer gaan moest, en keerde de bladen van zijn misboek om. Hij woonde alle beraadslagingen bij, waarin over gewetenszaken werd gesproken; was dus, zegt Pichot, in elke Raadszitting waar gehandeld werd over oorlog en gerechtigheid; vooral waar voordeelen werden verleend (collation de bénéfices). ‘In alles, merkt Marino Cavalli in zijne Relazione aan, zijn gewetenszaken.’ Zulk een biechtvader werd altijd bisschop, dikwerf kardinaal.
‘L'empereur a auprès de luy un moine espagnol - - -, lequel est son confesseur et conseiller: tout ce qu'il veut et conseille, l'empereur le suit et faut qu'il se fasse Ce moine est un grand dissimulateur et est estimé de plusieurs qu'il a charmé l'empereur: de sorte qu'il n'oserait faire chose, sinon ce qu'il luy conseille, car il est son plus secret et familier conseiller.’ - Ribier, Lettres et Mémoires d'Estat.
| |
XVIII.
De hier opgesomde grieven zijn maar een gedeelte van die welke later den opstand van Gent teweegbrachten. Onder deze was een hevig klagen over de fransche brieven en bestuurstukken die naar Vlaanderen, ja, door geheel de dietschsprekende Nederlanden gezonden werden uit het Hof.
‘De Nederlanden zulk een Rijk.....
Nooit gaf de Chièvres mij dien raad.’
Men mag met waarheid verzekeren dat Chièvres en zijn aanhang, liever dan een Nederlandsch Rijk tegen het Fransche te stichten, onze gewesten aan Frankrijk zouden verkocht hebben, zooals aan Antoine de Croï reeds werd verweten door Philips-den-Goede.
De Turk bedreigt ons in het Oosten.
Ook tegen Soliman en Barbarossa zond de Keizer ontzaggelijke land- en zeemacht uit de Nederlanden.
| |
XX.
Is 't ook ter wille des Keizers niet,
Het is de Kerke die 't gebiedt.
Dit is geschiedenis: wie door de geestelijke hoofden als ketters werden veroordeeld, werden door den waereldlijken arm gestraft. Vandaag wordt de doodstraf voltrokken door de Wet, het Gerecht, den Beul. Voor ketterij behoorden Wet en Gerecht aan de Kerk, de Beul aan den Staat.
| |
XXI.
Die Joris in d' ijzers naar Vlaanderen brachten.....
't Waren Spanjaards en monniken. Wat zulken in hun land tegen hervormden
| |
| |
en verdachten verzonnen en uitvoerden, de lezing dier gruwelen alleen doet huiveren.
| |
Negende zang.
II.
In d' eigen cel waar Segher zat
Die toch zijn land zoo lief niet had.....
Segher van Kortrijk, Jacob van Arteveldes schoonvader. Die Segher was niet in elke omstandigheid een Klauwaart.
| |
III.
‘Haal dien uit Namen.....’
Plus d'un sombre mystère se passait à la cour de Marguerite, zegt Henne, tome I, bl. 190. Eene rekening is aldus opgesteld: ‘a Gérard le flamang, chevaucheur de ladite escuerie, la somme de lx sols dudit prix, pour le vije jour dudit mois et audit lieu (Malines), à toute diligence, porter lettres closes de par madite dame à ceulx de la loy de la ville de Namur, par lesquelles on leur mandait de incontinent envoier devers madite dame le maistre des haultes oeuvres d' icelle ville, pour aucunes choses secretz dont n'est besoing icy faire déclaration.’ - Compte de J. Micault, l.c., van 1508, no. 1880.
| |
IV.
o! Schrikkelijk leed naar lijf en ziel
Wie dweepende priesters in handen viel!
In de middeleeuwen hadden de kasteelheeren allerlei foltermiddelen uitgedacht ter handhaving hunner macht; de inkwisiteurs verzonnen er nog bij. Men kan geene wreedheid denken die niet werd toegepast, vooral in Spanje.
| |
XI.
‘Vlieg tot uw zuster, haal den ring.....’
Johanna van der Gheenst had er in toegestemd dat hare dochter - Margareetha van Parma - aan 't Hof werd opgevoed. Dan had zy zich laten koppelen aan een rijkbezoldigden, men zegt adellijken ambtenaar, Jan van den Dijcke, heer van Santvliet en Beirendrecht.
| |
XIII.
Te Hoogstraat, in Lalaings warande,
Speelt een zoon, een kind der schande,
Antoine de Lalaing ligt in de kerk van Hoogstraeten begraven naast zijne gade ‘Isabeau de Culenbourg.’ Op hun praalgraf zijn al d' opschriften in 't Fransch.
| |
| |
| |
XIX.
Van Ge̅nt, Hee̅r, dus vra̅nk en vrij̅.’
Zoodat twee voltonige silben niet volstrekt door twee halftonige of toonlooze moeten gevolgd worden om volle toonwaerde te bezitten.
| |
XXV.
Want het deed den grijze deugd.
Noord-Nederlandsche vrienden hebben mij verzekerd dat ‘deugd’ in dezen zin by hen in ongebruik, ja gansch verloren is geraakt. In gansch Zuid-Nederland echter wordt het woordje in den zin van ‘goed’ - zijn oudste en beste beteekenis - nog alle dagen gebezigd. Multatuli kende 't wel. Ook Kramers geeft het in zijn Woordenboek.
| |
Tiende zang.
II.
Isabella, eene der Portugeesche koningsdochters, die Keizer-Karel wezentlijk gelukkig heeft gemaakt.
| |
III.
La Chaux heeft hij om haar gezonden.
Poupet de la Chaulx, een Bourguignon, die hem had leeren paerdrijden, en immer een zijner intiemen gebleven is. Een fransquillon van d' ergste soort, lid van den Staatsraad in Spanje, met Chièvres, Le Sauvage, de Lannoy en Adriaan van Utrecht.
| |
IV.
Zij had noch vader meer noch moeder.
Echt.
| |
VIII.
Had ik uw Meester hartelijk lief.’
Echt.
‘Hij had nog nooit dan mij bemind;
Was rein, zou trouw zijn.....’
La Chaulx sprak zooals anderen schreven, alles ter eere des Keizers. Karel deed de reinheid zijner zeden roemen. En Cavalli zegt ‘dat zijne gezondheid wat geschokt was door de ziekte die Francois Ir ten grave voerde.’ - Fréd Badouaro, een andere Venetiaan, schreef in 1557: ‘L'Empereur a été d'une véritable intempérance pour les plaisirs de Vénus, partout où il se trouvait avec des dames de grande et même de petite condition’. - Bentivoglio schrijft hem voor vlaamsche schoonen voorliefde toe. - Men kent bastaarden van hem in de Nederlanden, Spanje, Italië en Duitschland.
| |
| |
- Last not least, hij subsidieerde l'Arêtin! en deed, voor eene minnares, door de beste teekenaars, een boek vol ‘ergernissen’ teekenen, waarin hijzelf twee fransche verzen schreef.
Buigt soms de Keizer voor de Kerk.
Echt.
| |
XVII.
‘Schrijf op, schrijf al hun namen op.’
Echt. Zóó schreef Karel uit Spanje, eerst aan zijne moei Margareetha, later aan zijne zuster Maria, beide Landvoogdessen te Mechelen.
| |
Elfde zang.
III.
Nog in haar jeugd was de bloeme verbloeid.
Isabella ontviel den Keizer in 1539.
| |
IV.
Zij liet hem kinderen na.....
Eilaas, een Flips die tijgerstanden
Zou slaan in Neerlands ingewanden.....
Philips de IIe was een monster. En toch getuigen de beste geschiedschrijvers uit onzen tijd wat A. Wauters bondig uitdrukt: ‘C'était Charles-Quint luimême et son funeste systême de gouvernement qui avait enfanté le règne néfaste de Philippe II.’ - Origine des Libertés communales. - Avant-propos, X.
| |
V.
Den vlaamschen volke tot gedenken
Niets latend dan 't gevoel hoezeer
Zijn macht geknakt was en zijn eer.....
Reeds bij testament van 1508 liet zij Karel al hare goederen na, met uitzondering van eene menigte legaten. ‘Il est à remarquer qu' aucun de ces legs n'était fait en faveur d' établissements ou de particuliers des Pays-Bas’. - Henne, tome IV, p. 349. - Elle osa tout pour atteindre son but, même violer les statuts de la Toison d'or. - ‘Il faut retirer l'autorité des mains du peuple,’ zegde zij. - Id., 353. - Heur Staatsraad was uit Walen en Fransquillons tezamengesteld. De scholen in de Nederlanden, zegt Guicciardini, waren zoo fransch mogelijk (bl. 28).
| |
VI.
Herwilden plots wat z' immer wilden.
| |
| |
Gent stoof op met wreed geweld.
In 1539. - Overbekend.
| |
VIII.
Reed om noch zwichtte voor gevaar.
Hij was op Gent zóó vertoornd dat hij Frankrijk doortrok, de gast werd van zijn eeuwigen vijand, zich als in handen gaf van François Ir..... Maar hij wist hem, als immer, weer te paaien met woorden.
| |
IX.
Zoo kwam hij aan; zoo zag hij Gent.
14 Feb. 1540
| |
X.
‘Het worde door heel Gent gehoord.....’
Naar den tekst der kastijding is alles wat nu volgt. Dien tekst vindt men bij al de geschiedschrijvers. - Overbekend.
| |
XII.
Hij lei voor Spanje slavenbanden
Om gansch de vrije Nederlanden.
Het worde herhaald: ja, hij, van geboorte een Vlaming, heeft het werk begonnen, dat door zijn zoon Philips, den Spanjaard, zoo bloedig werd voltrokken in onze ‘benaude Nederlanden.’
| |
XIV.
Beyaert zegt: ‘Het eerst van allen
Was een Borluutshoofd dat moest vallen.....
Het stond ook 't hoogste op zijn paal.....’
Karel moet wel een geheimen wrok tegen de Borluten hebben gehad. Handelde hij onmenschelijk streng en wreed tegen alle anderen, zijne straf over de Borluten werd nooit begrepen, ook niet als de wraakzucht hem tegen Gent verblindde. Bij 't lezen van zijn vonnis, voelt men dat hij op dien stam een vuur koelde dat hetzelfde niet was als zijn haat tegen de Dekens en Creesers in 't algemeen. Wat was er in zijn jeugd voorgevallen? Dat hebben wij pogen t' ontsluieren.....
Simon Borluut was tusschen de negen eersten wier hoofd vallen moest. ‘Voor oproer en majesteitsschennis verwijst hem de Keizer tot de doodstraf met het zwaerd, en verklaart al zijne goederen, waarin zij ook bestaan mogen, verbeurd ten voordeele van Zijne Majesteit. - Uitgesproken te Gent op den 17n dag van Maart 1540.’
Terstond werd die straf voltrokken, op de Vaerleplaats, vóór het oude Gravensteen.
Goederen in beslag nemen was in Gent nooit gebeurd.
Simons broeder, Adriaan Borluut, werd ook terstond gekerkerd en gefolterd.
Hun oom, Lieven Borluut, een grijsaard, werd uit Gent gebannen, met verbeuring van al zijne goederen.
| |
| |
Van 1540 dagteekent Vlaanderens verval en Brabants opkomst.
Na Karels afstand van al zijne kronen, met zijn zoon Philips begint het algemeen verval der Nederlanden.
| |
Twaalfde zang.
II.
Hij is een grijsaard thans, die kreunt,
In den zomer van 1556.
| |
III.
Maar vóór hij heentrekt.....
Wil hij nog eens het Hof zien waar
Echt.
Waar zij hem baarde wier bestaan
In smart en kerkering is vergaan.....
Zijne moeder was een jaar tevoren (11 April 1555), 73 jaar oud zijnde, in de vesting van Tordesillas overleden. Zij was weduwe sinds haar 27e jaar. Mijn vriend Willem Geets, de kunstschilder die de Duivelverjaging uit Johanna van Castilla zoo treffend heeft afgebeeld - zijn tafereel versiert het museum van Antwerpen - heeft uit de studie dier épisode d' overtuiging opgedaan dat d' arme vrouw nooit krankzinnig is geweest. Heur zoon zou dit hebben voorgewend om ze tot Koningin-zijn onmogelijk te maken. Hij beschuldigde haar zelfs van ketterij, en deed ze door inquisidors ondervragen. Eene verdachte op den troon van de ‘Zeer Katholieke Koningen’ is zoo onaanneemlijk als eene krankzinnige. - Onloochenbaar is 't dat zij, in hare vesting, niet te zwak van hoofd of niet gevaarlijk werd bevonden om hare jongste dochter bij zich te houden en op te voeden; dat bij een opstand tegen Karel, in Spanje, d' opstandelingen haar eenen akt ter hand stelden, dien zij las, maar dien zij weigerde, en weigeren bleef, t' onderteekenen; en dat François Borgia, die aan Karel heur overlijden meldde, in zijn brief verklaarde dat zij zich aan hem had gebiecht in 't volle bezit van haar verstand.
Van een balkon zit hij te staren
Ongelooflijk, maar echt. - 13, 14 en 15 Augustus.
| |
| |
| |
IV.
Zoo ging hij scheep, en stak in zee.
Te Vlissingen, op 17 September 1556.
| |
V.
‘Cazalla, schenk mijn hart nu rust.’
In 1546 had de Keizer Cazalla tot hofpredikant aangesteld. Van 1546 tot 1552 had hij hem en verscheiden andere Spaansche geestelijken naar de Nederlanden en Duitschland medegenomen, om de ketterij in deze gewesten te bestrijden.
| |
VII.
‘Cazalla, Keizer! is gevangen!
23 April 1558. Ontzettend, maar echt. Als Cazalla bij dag vóór 's Keizers zusters Eléonore en Marie, vóór zijne dochter Juana (die 't land regeerde) en zijn kleinzoon Don Carlos in katholieken geest predikte, hield hij bij nacht geheime vergaderingen, waar hij honderden toehoorders tot het protestantisme zocht te bekeeren. Het wachtwoord om binnen te mogen was ‘Cazalla.’ De vrouw van een goudsmid verklikte 't, eerst aan haar biechtvader, dan aan Valdès zelf, aartsbisschop van Sevilla, opperhoofd der H. Inkwisitie. 't Was Valdès die z' allen tegelijk gevangen deed nemen. Onder hen waren priesters van naam en aanzien, ook Cazalla's broeders en zusters. De vrouw van den goudsmid bekwam een levenslang pensioen.
| |
VIII.
Hij schreef met schudderende hand:
‘Verbrand hem snel. Verbrand! Verbrand!’
Zóó schreef hij - de ongelukkige grijsaard - niet alleen aan Juana, ook aan Valdès, den Groot-Inkwisiteur.
En, ja, Cazalla werd, gebonden,
Als Rochus door het vuur verslonden.
Echt met alles wat volgt. Koning Philips was toen uitlandig. Zijne zuster, de Landvoogdes, woonde zelf het schouwspel bij, getooid met een hermelijnen mantel, waarvan de sleep door een edelman werd opgehouden. De Groot-Inquisidor zat in zijne tribune hooger dan Juana en Don Carlos in die van 't Hof.
| |
IX.
‘Breek mijner ziele band en slot;
Roep mij tot u nu, groote God!’
Zoo mòet hij gebeden hebben, de arme dweeper met verontruste ziel.
- - - - - ‘Geef zaag en hamer,
En breng mij planken in dees kamer.’
Geschiedenis, met alles wat hier wordt verhaald.
| |
| |
| |
X.
Mocht hij op nieuw beginnen, Heer,
Hij deed het zóó niet, zóó niet meer.....
Dit heeft hij meer dan eens gezegd, ja gedicteerd aan zijnen schrijver, een Vlaming, die hem bijbleef tot na zijn dood. Hoe rijmt dat echter met zijn brieven: ‘verbrand hem snel!’ en met de woorden op zijn doodsbed, waarin hij zijnen zoon de H. Inkwisitie ten innigste aanprees? Die ook zijn echt. Zijn zieletoestand is niet onuitlegbaar: wie de gezonde rede, d' eerlijkheid prijs geeft, om zich in geestdrijverij te verdiepen, diens ziele wordt geslingerd als een schip zonder zeilen en roer. Zijne staatkunde was die niet van een Vaderlander; zijn godsdienst die niet van een Wijsgeer of Christen. Hij was een heerschzuchtige en een dweeper. Hij gaf te maaien wat men in hem had gezaaid.
|
|