De breekbaarheid van het goede
(1998)–Jankarel Gevers– Auteursrechtelijk beschermdBijdragen aan de idee van een universiteit
[pagina 235]
| |
[pagina 236]
| |
laat me eenvoudig bij het begin beginnen.
Bij zijn eerste optreden bij de opening van het academisch jaar 1988/89 sprak Jankarel Gevers over de kwetsbare universiteit: juist als de universiteit het goed wil doen, echt universiteit wil zijn, is ze kwetsbaar, want excellentie is niet rechttoe rechtaan te realiseren, afhankelijk als ze is van talloze factoren en omstandigheden, die maar gedeeltelijk binnen ons bereik liggen. De gedachte van de breekbaarheid van het goede verbond hij destijds met oud-Griekse ideeën, aan de hand van een mooie monografie van de Amerikaanse classica Martha Nussbaum over lot en ethiek bij klassieke tragediedichters en filosofen.Ga naar eind1. In hoeverre bepaalt wat ons overkomt onze zedelijke kwaliteit? Hoe verhouden zich het wisselende lot, de gang van zaken, en de eigen inspanningen en verdiensten, de morele kwaliteit van ons handelen? Is iemand met pech slechter dan iemand wie alles meezit? De oude Grieken waren niet, zoals wij, gepokt en gemazeld in maakbaarheid en vooruitgangsgeloof. Van de broosheid van het bestaan waren ze diep overtuigd. Op de onsterfelijke goden en godinnen waren ze desondanks niet jaloers; integendeel, het goddelijke contrast van de mensenwereld bracht hen tot het inzicht dat het leven en werken van stervelingen dan wel breekbaar mocht zijn, maar dat die kwetsbaarheid juist een bijzondere waarde gaf aan het goede en het excellente, de liefde en de vriendschap. Wie zou immers iets nastrevenswaard vinden en prijzen als dat iets vanzelfsprekend en per definitie loffelijk was, dat niet ook anders zou kunnen zijn? De ambiguïteit van inspanning en gesternte, wat je doet en wat je overkomt, vraagt een wijze levenshouding en veel subtiliteit, ook en juist bij het besturen van een universiteit, geen machinematige benadering of cynisme. Zo is Jankarel Gevers hier tien jaar geleden begonnen. Toen hem - ik citeer - het geluk trof deel te mogen gaan uitmaken van deze universiteit,Ga naar eind2. sprak hij met het nodige gevoel voor het bijzondere ogenblik, deze volzin uit: | |
[pagina 237]
| |
Met de gedachte dat de universiteit in de hoogste mate de breekbaarheid van het goede representeert en met de ambitie dat het subtielste van alle bestuur daarvoor passend is, wil ik aan de fraaie bestuurstaak aan de Amsterdamse universiteit beginnen. Minder hoort het niet en minder kan het niet.Ga naar eind3.
Over dat bestuur gaat het nu verder, vanmiddag in deze toespraak. Ik zal aan de hand van enkele van zijn openingsredes, in de afgelopen jaren hier gehouden, de hoofdlijn natekenen van Gevers' bijdragen aan de idee van een universiteit, als eerbetoon en ter inspiratie.
Anders dan aan de overgrote meerderheid van zijn toespraken, die hij seigneuraal improviseerde, besteedde hij aan de voorbereiding van zijn openingsredes de nodige zorg. Hij vond ze zelf soms wel wat saai - en wij waren dat niet altijd oneens - maar dat mocht, bij wijze van uitzondering, voor deze gelegenheden. Ze kregen allemaal een achttiende-eeuws motto mee, steeds ontleend aan de door hem zeer bewonderde Voltaire. Ze weerspiegelden de actualiteit van het jaar waarin ze werden gehouden. Ze hadden te maken met de Amsterdamse universiteit. Maar bovenal waren het beschouwingen van enige afstand, even een paar stappen achteruit om eens goed naar de universiteit en haar omgeving te kunnen kijken: waarmee zijn we eigenlijk het hele jaar bezig, waarmee zouden we ons eigenlijk moeten bezighouden, aan de universiteit, in dit land? Hij had een gelukkige hand van kiezen van een aansprekende invalshoek, een fijne neus voor thema's die in bredere kring belangstelling wekken konden. Van al de toespraken die aan de Nederlandse universiteiten op deze zelfde dag plegen te worden gehouden, trokken die van hem als regel de meeste aandacht van journalisten. Denk aan de introductie van de moderne Jan Salie (die niet zoals zijn negentiendeeeuwse model door sloomheid, maar juist door uiterste dynamiek en interventie-zucht de toekomst van het land bedreigt), of aan het academie-knuppelen (het populaire gezelschapsspel waarbij men om strijd het hoger onderwijs ridiculiseert). Tegelijkertijd zijn de toespraken treffend homogeen, gaan ze van begin tot eind over één en hetzelfde programma voor de universiteit. | |
[pagina 238]
| |
De universiteit heeft haar eer verloren, ze wordt in de regel niet naar waarde geschat, en de hoofdoorzaak? Ze is in grote verwarring en onzekerheid over zichzelf, over de rol die ze te spelen heeft en haar plaats in de samenleving. Ze is gevangen geraakt in de functie-eisen (zo en zoveel studenten opleiden voor deze en die maatschappelijk wenselijke loopbanen, dit en dat aan economisch nuttig onderzoek verrichten, met een gestaag toenemende opbrengst bij steeds lagere kosten per producteenheid) en ze is verslaafd aan de straffe hand van de staat die haar bekostigt en reguleert. Ze vergeet dat ze thuishoort in het centrum van het intellectuele en culturele leven van stad en land, dat ze creatief en kritisch een leidende rol hoort te spelen in het maatschappelijke debat. Het ziet er zelfs naar uit dat we niet meer beschikken over de termen waarin we over de betekenis van de universiteit zouden kunnen spreken. Intellectuele elite is een historisch begrip geworden, de verbinding ervan met de universiteit iets van vroeger en uit het buitenland. De echte universiteit is van het toneel verdwenen. Zulke observaties komen in veel van de redes terug en al in de eerste kwam hij tot deze programmatische doelstelling:
De opgave is de universiteit niet alleen objectief, maar ook affectief relevant voor de samenleving te maken en - opnieuw! - tot een centrum van het intellectuele en culturele leven van de natie. Als we niet meer zouden zijn dan kennisfabriek, zullen we ook als fabriek behandeld worden, met kil ontzag, beoordeeld op de winst en als schroot waar het nut niet telbaar is. Dat wil - na even nadenken - geen mens; dus laten we dat sluimerend besef weer levend maken, bij onszelf in de eerste plaats, bij de belastingbetalers, bij de overheid.Ga naar eind4.
De universiteit heeft de neiging zich graag te herkennen in het beeld dat van haar wordt getekend en zich daarnaar te gedragen. Ze is de uiterst gewillige patiënt. Zegt ú het maar, dokter. Het is als in het ouderwetse beeld van de man die zich een maatpak laat aanmeten door een kleermaker. Wanneer hij terugkomt om het resultaat te passen, blijkt de ene mouw wat aan de korte kant. ‘Als u die arm nou een beetje optrekt’, zegt de kleermaker, ‘dan past-ie precies’. Het rugpand is nogal ruim uitgevallen. ‘Weet u’, adviseert de snijder, | |
[pagina 239]
| |
‘als u uw rug wat opzet, zit de jas als gegoten’. Ook één broekspijp is te kort. Maar met wat goede wil valt ook dat te corrigeren door het intrekken van dat been. En zo komt het dat het pak zit als gegoten. En de mensen die de man op straat zien lopen, prijzen de kleermaker die voor zo'n ongelukkige gebochelde een perfect zittend maatkostuum heeft weten te maken. Moet het korter, een academische studie? Doen we dat toch. Of maar liever een extra jaar. Tja, nu u het zegt, graag. Niet studeerbaar? Dat we daar zelf niet eerder op gekomen zijn. Binair stelsel de essentiële kern van de top van het voortreffelijke Nederlandse onderwijssysteem? Wat u zegt. Nationale topinstituten gewenst? Daar hadden we nu nog nooit aan gedacht. Onderzoek beter economisch uitbaatbaar? Zou dat werkelijk kunnen denkt u? Meer contractonderzoek? We zijn al bezig. Concurrentievervalsing, benadeling van marktpartijen? Daar komt u nu wel wat erg laat mee. Studentenhuisvesting is eigenlijk een gekke bevoordeling boven andere jongeren. Stoppen we daar toch gewoon mee. Studiefinanciering wordt te kostbaar. Doen ze het toch met wat minder. Persoonlijke oordelen verboden, verplicht besturen met raden en commissies? Er is eigenlijk geen land ter wereld waar de universiteit zo democratisch is als de onze. Enzovoort, en zo verder. Allemaal waar gebeurd en allemaal, mag men aannemen, met de beste bedoelingen. Maar ging het ook maar één keer over de echte universiteit?
Gevers hield ervan in bijna platonische termen over de universiteit te spreken, over de idee van een universiteit. Zijn tweede rede was er vrijwel volledig aan gewijd. Hij sprak over de idee van een universiteit als iets dat gered moest worden uit de wurgende omklemming van het proces van verstatelijking, dat in Europa nationale staten heeft voortgebracht die de maat van alle dingen zijn geworden, die grenzen hebben getrokken waar die nooit waren en die initiatieven en verantwoordelijkheden van burgers hebben overgenomen en overbodig gemaakt. Voor de universiteiten heeft die ontwikkeling aanvankelijk louter voordelen gebracht, zoals aantrekkelijke groeimogelijkheden en een | |
[pagina 240]
| |
betrouwbaarder garantie voor wetenschappelijke onafhankelijkheid dan de luimen van een bisschop, een landsheer of hun opvolgers. Mettertijd zijn de nadelen gekomen. De universiteit werd meegenomen en liet zich meenemen in het geheel van verzorgingsarrangementen waarmee de staat de maatschappij omringde. En ze ging zich ernaar gedragen, ze werd een soort overheidsdienst op afstand en onvermijdelijk voorwerp van beleid, ze leerde al spoedig over zichzelf alleen nog te spreken in de taal van beleidsmakers en raakte er volstrekt mee vertrouwd dat veranderingen in de universiteit hun oorsprong niet binnenshuis hadden, maar buiten de deur, op het departement en bij nationale adviesraden. Daarover kon hij zich aardig opwinden, niet in het minst omdat we ook in Amsterdam geen afstand wisten te nemen en niet zelfbewust eigen wegen insloegen. Luister naar het volgende citaat:
Welke taal spreken we in Amsterdam? Anders of beter? Ik meen, dat we hier en daar wel degelijk de muziek zouden kunnen maken en dat we in een positie zijn en de allure hebben om gehoord te worden. Ik vrees echter ook, dat we intern tenminste zo zeer ten prooi zijn gevallen aan een verstatelijkt gedrag als anderen. We imiteren het politiek systeem in de besluitvorming, we imiteren, nee, we overtroeven de staat in regeldichtheid. De inhoud der regelingen spreekt de taal van de staat: van gelijkheid, rechten en plichten, procedures, rechtsbescherming, modelfinanciering, normen, bevoegdheden, rechtspositie, beleid. Het is de taal waarvoor bloed vloeide in de Revolutie en die tot onze onvervreemdbare verworvenheden behoort. Maar het is niet, nadrukkelijk niet, de taal van de universiteit, van ongelijkheid, van verschillen, van verdiensten, van de adel van de geest, van het vrije onderzoek, van het ongenormeerde, van wat niet gemeengoed is, van het buitensporige, van kwaliteit, van verschuivend inzicht, van de geest van revolutie en behoudzucht tegelijk.Ga naar eind5.
Dat waren oude, vertrouwde universiteitsidealen, maar het moest niet louter van conservering en restauratie komen. Gevers zag in het verschiet een nieuwe ruimte waarin de universiteit haar identiteit nieuw zou kunnen vormgeven, de ruimte die negatief ontstaat door het kreupel worden van de nationale staat en positief door de ontwikkelingen | |
[pagina 241]
| |
over de grenzen, door de totstandkoming of liever het herstel van het universitaire Europa dat zo lang heeft bestaan.Ga naar eind6. Daartoe zouden over de huidige landsgrenzen heen universiteiten van gelijksoortig kaliber met elkaar moeten gaan samenwerken, om in de klassieke zin van het woord vrije universiteiten te zijn, academische vrijstaten. De universiteit hoort, naar zijn stellige overtuiging, in de kern zich te wijden aan de educatie van de intellectueel, niet aan de socialisatie van reeksen doctorandussen.Ga naar eind7. Een brede blik, niet het vergrootglas van de superspecialist. Het debat opzoeken, in plaats van op formele of hiërarchische gronden ontwijken. Met historische belangstelling; de meeste waardevolle inzichten en ervaringen wáren er al eens. Op de toekomst gericht; en dat dan verder dan één regeerperiode en wijder dan het eigen bureau.
U merkt het, het klinkt als een karakteristiek van hemzelf. En dat is het ook. Want als er één ding is dat Gevers als universiteitsbestuurder tekent dan is het zijn toegewijd zijn aan het ideaal van de intellectuele elite. Dat wilde hij bevorderen, daar wilde hij toe behoren, daar was de universiteit voor, en zeker een brede, klassieke als de onze. Hij toonde de true to type onverstoorbaarheid van de echte liefhebber, waarbij ideaal en persoonlijkheid samenvallen, en er geen merkbare overgang is tussen werk en serieuze liefhebberij. Zijn stijl was persoonlijke en intuïtief, en als ik zeg dat zijn belangstelling universiteitsbreed was, doe ik hem tekort. Je hebt mensen met visie, die nog geen buurtvereniging kunnen organiseren; zieners als de Venus van Milo: geen armen; en wat erger is, er zijn doeners en makers die geen idee hebben dat verdergaat dan de eerstvolgende agenda. Het is een zegen voor de universiteit wanneer ze bestuurd wordt met idealen en in stijl. Jankarel was ervan overtuigd dat een universiteit subtiel bestuurd moest worden, buitensporig bestuur noemde hij dat in 1991.Ga naar eind8. De universiteit kan, als ze maar wil, heel goed voor zichzelf zorgen. In eigen huis is een minimum aan bestuur genoeg. Van te veel interventies komt niets goeds. 't Is er ook te ingewikkeld voor. En 't is te verschillend om van grote afstand te overzien en te sturen, dat leidt | |
[pagina 242]
| |
maar tot ongewenste uniformiteit en middelmatigheid. Minder bestuur en persoonlijker bestuur, daar zag-ie wat in: het autonome oordeelsvermogen van aanspreekbare individuen, daar moest je het van hebben.Ga naar eind9. Dat was de reden waarom hij zoveel zag in de herstructurering die we aan het doorvoeren zijn; niet omdat het een nieuwe structuur is - aan structuurdiscussies had-ie de pest, die hadden het Nederlandse denken over het hoger onderwijs al te lang beheerst en bedorven - wel omdat het een structuursverandering is die beoogt het autonome oordeelsvermogen van aanspreekbare individuen een groter gewicht toe te kennen, omdat ze decanen introduceert die zijn toegerust tot intellectueel leiderschap in plaats van tot ceremonieel voorzitterschap, en instituutsdirecteuren die kunnen worden aangesproken op een helder omlijnde taak waarvoor zij, en niet een commissie of een vergadering zonder geweten of geheugen, de verantwoordelijkheid dragen. Let wel, met dien verstande dat het de primaire taak van universitair bestuur is en blijft - ik citteer uit de rede van 1991 -
het anderen mogelijk te maken wat anders te doen. Bestuur door sommigen moet het velen mogelijk maken zich aan onderwijs en onderzoek te wijden. Dit lijkt mij zo'n thema, dat je zelden zo geformuleerd hoort en naar mijn overtuiging toch de moeite van het op de agenda plaatsen waard is. Minder saai dan democratisering of medezeggenschap, want die hoeven wat mij betreft niet ter discussie te staan. Het universitaire probleem is, dat een aantal bestuurs- en beheerstaken zo weinig serieus genomen worden, dat we ze als corvee in een jeugdherberg over iedereen verdelen.Ga naar eind10.
Zulk persoonlijker bestuur hoort bij uitstek bij de universiteit. Tegelijkertijd is het veeleisend, het vraagt vooral een overmaat aan terughoudendheid. Er is veel in een universiteit dat men maar beter op z'n beloop kan laten, liever dan erin te roeren, zich erin te mengen. Weten wat er gebeurt, bevorderen en opjutten zijn doorgaans beduidend effectiever dan voorschrijven en verbieden. Onbedwongen bemoei- en interventiezucht zijn te beschouwen als uitwassen van een doorgeschoten rationaliteit en maakbaarheidsgeloof. | |
[pagina 243]
| |
Vorig jaar zijn we hier op zondagochtenden, zo eens in de twee maanden, een serie lezingen begonnen die we van plan zijn tot in de nieuwe eeuw voort te zetten. Het zijn tijdsredes over hedendaagse deugden. De serie werd geopend door Jankarel Gevers, met een fraai gezongen lof der luiheid. Ik geef u een indruk:
Aan het begin van de eeuw was het de socioloog Max Weber die ons erop attent maakte dat wij allemaal zo ijverig waren geworden en dat wij in dit deel van de wereld tot het kapitalisme waren gekomen, doordat wij geheel doordrongen waren van de protestantse ethiek. Hij beschouwde dat onverkort als een positieve ontwikkeling. [...] Centraal stond voor hem [...] het begrip bureaucratie. Nu hebben wij sociologen geleerd dat je daar positief tegenaan kunt kijken, maar het noemen van het woord bureaucratie alleen al roept vandaag de dag hoofdzakelijk negatieve associaties op. [...] Wat mij als socioloog zo boeit is dat ontwikkelingen veela zo'n onlogische route nemen, ‘dialectiek’ genoemd. Het is niet het mislukken van de bureaucratie waardoor blijkt dat er ook negatieve kanten aan zitten, maar juist het succes ervan. Niet het mislukken van de markt leidt tot marktzotheid, maar het succes. Die omkering zit ook in de deugden. Er is niets tegen de ijver, maar het is de uitwas van die ijver waar luiheid zo'n buitengewoon goed tegengif voor is.Ga naar eind11.
Minder bureaucratie, meer persoonlijk bestuur, meer intellectuele en culturele ‘franje’Ga naar eind12. en een betere uitrusting voor studenten en onderzoekers - dat waren de belangrijkste programmapunten van Gevers als bestuurder van deze universiteit. Daar kunnen we mee voort. Echte veranderingen aan de universiteit vragen eerder decennia dan jaren.Ga naar eind13. Er is in het afgelopen decennium al veel veranderd, en er is nog veel te doen voor het volgend.
Ik begon met de breekbaarheid van het goede, die eerste rede over de kwetsbare universiteit. Wie die woorden nu hoort, hoort er meer in dan destijds in september 1988. Die rede sloeg aan. Het was meteen duidelijk dat er hier iets nieuws ging beginnen. Nu, tien jaar later, kunnen we met overtuiging zeggen dat we niet bedrogen zijn uitgekomen. | |
[pagina 244]
| |
Vier weken geleden hebben we hier afscheid van hem genomen. Bij die gelegenheid heb ik gezegd dat de universiteit van Amsterdam er bijzonder trots op is dat Jankarel Gevers haar in zijn stijl heeft geleid, haar op zijn manier heeft vertegenwoordigd, en haar op zijn wijze heeft geprikkeld èn geprezen. En ik heb eraan herinnerd dat het een van de bitter weinige gaven is die de dood je ter verzachting schenkt: dat je achteraf ogenblikkelijk weet dat wat altijd zo ging, wat je zo vanzelfsprekend gewoon vond, dat dat goed bekeken zo heel bijzonder is geweest, en zozeer te danken aan hem die ons meenam in zijn gedachtevlucht, met zijn visioenen over hoe het met onze universiteit ook zou kunnen. De breekbaarheid van het goede, het was treffend van toepassing op de universiteit, maar nu ook op hemzelf. Ik sluit af met een laatste citaat, weer uit die eerste toespraak op deze plaats:
Excellentie is breekbaar, omdat het zich slechts voor een deel binnen ons bereik bevindt. In de breekbaarheid schuilt echter juist ook het mooie van menselijk excelleren. Het is een herkenbare gedachte, maar minder natuurlijk voor ons dan voor de Griekse tragici, behept als wij, modernen, zijn met aan de ene kant de doorgeschoten rationaliteit van geloof in vooruitgang en maakbaarheid en van de Kantiaanse ethiek die het idee van ‘moral luck’ niet kent, zo goed als aan de andere kant met de absolute bruutheid van wereldoorlogen en holocaust. Dat lijkt geen wereld voor subtiliteiten. De subtiliteit van ‘het kan verkeren’ en de grilligheid van aardse omstandigheden. Of de subtiliteit van zulke broze waarden als vriendschap, liefde, loyaliteit. De subtiliteit van wat we wel en wat we niet kunnen, of moeten willen besturen. De subtiliteit van de dialectiek die het ene breekt, terwijl we bezig zijn het andere te verstevigen.Ga naar eind14.
Hij begon steevast met een motto van Voltaire, laat mij er vanmiddag mee besluiten. Hij vond zo'n motto in een van de vele uithoeken van de nalatenschap van Voltaire, ik kies het eenvoudigste dat er is: Il faut cultiver notre jardin. Il faut cultiver son jardin. |
|