Een nieu gheestelijck lietboecxken, twelck noch noyt in druck gheweest en is wt den Ouden ende Nieuwen Testament ghemaeckt
(voor 1592)–Soetken Gerijts– AuteursrechtvrijC Nae die wijse: waeckt op ghy Christen allen.Het 59. Liedeken.HOort ick sal v verclaren,
Wat in Hollant is gheschiet
In den voorleden Jaren
Achtenueertich tot vijftich toe siet,
Gods woort was aldaer
Op Delfs hauen dier tijt
Ga naar margenoot+ door zijn ghenade seer vruchtbaer
Mannen vrouwen bekeerden met vlijt.
| |
[pagina 225]
| |
2 Hoereniagers en dronckers
Kijuers gierighe niet te min,
Clappers ende Pronckers Ga naar margenoot+
Sijn verandert van haren sin
die werelt mocht dat acht slaen
En hebben wel breet vertelt
dat sy naemen een ander leuen aen Ga naar margenoot+
En die wolf quam met ghewelt.
3 Die Schout van delft ghecomen
Op die Hauen in der nacht
En heefter twee ghenomen
In die stadt gheuanghen ghebracht
Van die en bleeffer geen Ga naar margenoot+
Volstandich ten eynde toe
Sy en hadden niet getimmert op den steen
duncket my also ick beuroe.
4 Den druck die heeft ontsteken
Op die hauen ghelijck als brant
die voncken so te spreecken
Sijn gheslagen door Hollant Ga naar margenoot+
die schaepkens verstroyden seer
Plaets creghen si nae den druck
Haer sommighe heeft godt die heer
wech gheruckt voor dat ongheluck
5 Sy zijn tis claere reden
Voor dat ongheluck wech ghehaelt,
| |
[pagina 226]
| |
Ga naar margenoot+ Die rusten nu in vreden
Nae haren tijt zijn sommige gedwaelt
Door twist zijn si verleyt
Ghetreden wt Christus verbont
Ga naar margenoot+ In haren onghehoorsaemheyt
Beminnen een touersche sont
6 Ghy die zijt blijuen staende
Ga naar margenoot+ Siet toe dat ghy niet en valt
So Paulus vermaende
Ga naar margenoot+ Dat toch Christus crijcht ghestalt
Een yeghelijck wel toe sicht
Ga naar margenoot+ Die daghen ghedachtich zijt
In welcke ghy wordet verlicht
En stredet een goeden strijt.
Ga naar margenoot+ 7 Dat wy int doopsel begroeuen
Is niet wech wt ons natuer
Vroom strijden wy behoeuen
Ga naar margenoot+ Om te blijuen een nieu mensch puer
Want ons aenhangt het quaet
Al van des vleesch gheboorte
O Vader ons by staet
Ga naar margenoot+ dat wy na den geest gaen voort
8 Al die gheestelijck leuen
die sal wandelen na den geest
Ga naar margenoot+ Gods kinderen worden ghedreuen,
Van den geest gods so men leest
| |
[pagina 227]
| |
Wie gheestelijck is ick vint
Romeynen int achste so net
Die is gheestelijck ghesint Ga naar margenoot+
Gheestelijck is zijn ghebet.
9 Die heydenen bidden lacy
Om dat aertsche meesten deel
En menen dat sy met gracy,
Sijn verhoort door woorden veel Ga naar margenoot+
Maer Christus die heeft ons hier
Een ander ghebet gheleert Ga naar margenoot+
In gheestelijcke manier
Want hy gheestelijck informeert.
10 Christus gheboot te soecken,
dat rijcke Gods voor al Ga naar margenoot+
daer op heeft hy ghesproken,
dat sodanighe worden sal
Gheworpen toe al dat
Hem is van noden weest wijs,
die leden zijn toch plat
Is dat lichaem niet beter dan die spijs. Ga naar margenoot+
11 Godsalich te leuen moghen
Is een groot gewin dats claer Ga naar margenoot+
En hem te laten ghenoeghen
dit godsalicheyt heeft eenpaer
Van dit leuen beloften pleyn
Ende dat toecomende is
| |
[pagina 228]
| |
Laet ons met herten reyn
Ga naar margenoot+ Om dat gheestelijcke bidden fris.
Ga naar margenoot+ 12 So wie afkeert van sonden
Hem tot arbeyt geerne geeft
Dat hy tot allen stonden
Ga naar margenoot+ Voor den armen hier wat heeft
Neemt aen der heylighen nootruft
En siet dat ghy geerne spijst
Door goet ende quaet gherucht
Ga naar margenoot+ V als dienaers gods bewijst.
13 Ick groet v al te samen,
Ghy schaepkens wijt verstroyt
Wilt op Gods woorden ramen
Ga naar margenoot+ Want zijn gheest dat herte verstroijt
By ons tijt ist ghebuert
Veel vroomheyt een abuys
Ga naar margenoot+ Blijschap ende ghetruer
Heeft men in des Heeren huys.
|
|