Nagelaten brieven
(1976)–P.A. de Génestet– Auteursrechtelijk beschermdBrief no. 257 Aan Prof. J. van VlotenDatum: 7 januari 1861 abd
Geachte Vriend,
Na U in de eerste plaats bedankt te hebben voor Uw vriendelijke en geestige bespreking van mijn LeekedichtjensGa naar eind1. moet ik aanstonds in de tweede plaats, een paar van Uw kritische opmerkingen wat nader met U bespreken. Mijn ‘Jan Rap’Ga naar eind2. - geloof ik, hebt Gij verkeerd opgevat. Gij schrijft ‘maar diezelfde Dichter mocht dan ook zijn ploertigen Jan niet tevens denkbeelden in den mond leggen, die even juist als de aangehaalde stuitend zijn en nu gevaar loopen over eén kam geschoren etc. te worden’ - Zie, ik heb willen aantoonen dat die juiste en edele denkbeelden als ‘de Liefde is 't hoogst, is 't meest’ ‘Mijn tempel is het blaauw gewelf’ - enz in den mond van den oppervlakkigen en ploertigen niet anders zijn dan frazen, waarmeê hij zijn gebrek aan ernst etc tracht te bedekken. Ik heb willen doen uitkomen dat diergelijke ‘edele gedachten en woorden’ geprofaneerd worden; uitgesproken door den ploertigen mond van een die eigentlijk niet vat wat het is ‘kerk te houden in Gods Natuur’ en die zonder eenig begrip van humaniteit verklaart dat de Liefde het meest is. Ik kan mij zeer goed verplaatsen in de gedachten van iemand die met het zendingswerk niets op heeft - maar ik kan niet dulden dat Jan Rap, die weinig of niets doet en denkt - àfgeeft op een zaák, waarvan hij niet eenmaal het rechte weet. De ‘leek Jan Rap’ V moet door den Leekedichter gegeeseld worden - uit liefde - in het belang van de waarachtige Liberaliteit en Humaniteit. Mijns inziens gaat dus het vaersjen niet aan tweeslachtigheid mank. - En gij weet even goed als ik dat er velen zóo zijn - onder onze burgerheeren en jongens én ook in hooger stand! Voorts Gij verwijt mij dat ik ‘een hardheid toediene’ aan iemand die zegt de Dogmatiek present te geven. Ach ja, t'is omdat hij ook niets anders present geeft! t'is omdat de orthodoxen vaak zoo oneindig meer voor hun zaak over hebben - dan vele zich noemende liberalen (voor het húnne natuurlijk!) En moeten dan de gebreken der liberale partij - die de Jan Rap's in haar staart | |
[pagina 211]
| |
voert - niet even goed in 't licht worden gesteld, als die der orthodoxe? Is dat niet billijk? - Nog iets: In DualismeGa naar eind3. spreek ik niét zelf, maar de Dualist. Ik heb dat rijmpjen in der tijd op Pierson gemaakt toen hij nog enthusiast Dualist was. - Dat ik zelf nog vaak in het onbestemde of eenigzinds onbestemde zweef - geef ik U aanstonds toe. Het is waar. Ik heb diepe behoefte aan een hoogere waereld - aan een persoonlijk God - aan ‘de hope des Levens’. Is dat ‘zweven’ zoo kwaad? Is het niet een bewijs dat men vleugelen heeft toch ook? - Hoe gaarne zag en sprak ik U eens over velerlei - maar 't Leven deugt niet voor het leven
Dat men gaarne leven zou!
Ik zou U nog veel meer willen schrijven, maar ik zit tegenwoordig haast altijd met een pen tussen de vingers! Nog eens moet ik het zeggen: ik kan mij niet begrijpen, dat Ge mij ‘op die wijze’ hard valt over Jan Rap, want, waarde Vriend, ik heb immers in dat vaersjen juist getracht een richting, en woorden en denkbeelden die mij dierbaar zijn te bewaren voor het misbruik, dat onedele naturen daar zoo dikwijls van maken! Hier is een misverstand tusschen ons. Maar dit briefjen mag U alleen een bewijs zijn hoezeer ik Uw oordeel op prijs stel, en met welk oprechte gevoelens ik begeer te blijven steeds
Uw liefh. P.A. de G. Amsterdam 7 Jan. 61 vliegend - vergeef mijn slordig gekrabbel |