Nagelaten brieven
(1976)–P.A. de Génestet– Auteursrechtelijk beschermdBrief no. 211 Aan S.J. van den BerghDatum: 9 februari 1860 kbg
Amsterdam, 9 febr. 60.
Mijn waarde vdBergh, dank voor Uw vlug en trouw en vriendelijk andwoord. Het is recht goed dat ik het weet van dat briefjen uit Kampen - schoon ik het niet heb mogen ontfangen. Toch dank er voor! Communicatiebrieven hebben wij in 't geheel niet gezonden, vooreerst niet wegens de menigte en menigerlei betrekkingen - waar zou de grens geweest zijn? - en dan ook vooral, omdat ik geen brieven wilde ontfangen ten andwoord op - officiëele. Die mij schrijven wilden, moesten het doen, uit eigen beweging. Daar er nu zoovele waren, die | |
[pagina 174]
| |
het deden, ook van wie ik het niet verwachtte en aan wie ik niet gedacht had - miste ik U, onder de enkelen, van wie ik niets vernam. - Onder de Advertentie stond eenige en algemeene kennisgevingGa naar eind1.. - Doch zoo ik in het minst niet boos op U was, omdat ik geen lettertjen van U ontfing in al dien tijd - gij begrijpt, overtuigd van Uwe deelneming, dacht ik slechts aan onwillekeurig verzuim - ik heb er U nu toch liever om, wetende wat in Uw harte is geweest. Thans een woordjen over mijn kwestie met Uw Europa. Schertsende moet ik U eerst zeggen dat uw ijver voor 't door mij aangevallen Maandschrift U een weinigjen vervoert! Hoe aangenaam mij in der tijd ook het opstel over mijn eerste gedichten - van Cornelis v d Hoeven?Ga naar eind2. - in de Europa opgenomen geweest zij - gij weet even goed als ik, dat allereerst Prof. v. Vloten in de Kunst- en Letterbode mijn partij heeft genomen. Voorts in der tijd hebt Gij - zelfs mij opmerkzaam gemaakt op een zeer ‘vleiende’ beoordeeling - ik meen, doch weet het niet zeker, in 't LeeskabinetGa naar eind3 - die door u aan Tollens werd toegeschreven. Dan, mijn waarde, herinner ik mij met genoegen een allervriendelijkst verslag, in den TijdspiegelGa naar eind4. - ik heb dát wel eens aan mijn vriend van den Bergh toegeschreven - waarin o.a. om de uitgave van den Sint-Nikolaas avond werd gevraagd, een wensch die nu op het punt staat om vervuld te worden, want in Maart hope ik u den tweeden Druk, van mijn Eerste Ged. te zenden, met Sint-Niklaas in zijn geheel er in. Maar dat is nu alles hier de zaak niet. Ik heb in t'algemeen een schrikkelijken hekel aan onze letterkundige kritiek en zou wenschen daarin eenige verbetering te kunnen brengen - maar voor mij heb ik niet te klagen. Doch, Vriend, wanneer er bij een vaersjen van mij - een vaersjen, waarin het tweeledig idee wordt verkondigd, dat de indruk, die de H.S.Ga naar eind5. maakt op het hart, blijft een triumfeest, trots den strijd met de zonde - trots den strijd met den Twijfel - wanneer daarbij zeg ik, de grove opmerking wordt gemaakt - door een koffijploertGa naar eind6., het is waar! - ‘Zulke dominees betwijfelen nog meer, dan ze wel zeggen - maar ze moeten toch leven, - het is alles om den broode! - dan is dit toch een beetjen heel erg! En het koomt vooral niet te pas bij een vaersjen van den Ondergeteekende, wiens leven - tot nu toe - een protest was tegen diergelijke Insinuaties. Zeg aan dien ‘hoogernstigen Predikant’ - dat ik althans niet om den broode, maar .. (te roemen is mij waarlijk niet oirbaar, doch hier moet ik de waarheid zeggen) - maar belangeloos zeven jaren lang een gemeente heb gediend, die bij gebrek aan traktement geen eigen predikant kon beroepen - en dat ik het nog zou doen, indien mij door den slag die mij trof en de eigenaartige moeilijkheden in mijn lot - niet een andere weg was aangewezen - terwijl er tevens voor de Delftsche kerk door opheffing van een der klein ‘verloopen’ dorpsgemeenten nu juist ook misschien gelegenheid bestaat een genoegzaam traktement te verkrijgen en een Predikant te kunnen beroepen! Zeg aan dien hoogernstigen man dat er nòch in koffijhuizen noch in schouwburgzalen, over den ‘grooten Onbekende’ mijn Meester in den Heer, gesproken wordt - en dat bovendien die benaming ‘de groote Onbekende’ volstrekt niet vreemd, maar heilig en verheven is, hóogernstig ja! Dit kan en moest hij weten .. Zeg hem voorts, dat men tegenover iemand, die eerlijk met zijn naam, voor zijn gevoelens uitkoomt - diergelijke lasterlijke insinuaties niet anoniem behoort te laten drukken - indien men prijs stelt op den naam van ernstig en eerlijk! Ik ten minste begrijp niet hoe iemand zoodanige handelwijze, voor zijn geweten kan verantwoorden - en zoo ik nimmer van ‘Dominees’ - ik bedoel de soort; | |
[pagina 175]
| |
niet de individuus, waaronder die ik hoogacht en liefheb - gehouden heb, dit nieuwe staaltjen van ... domineeskritiek, strekt niet om mijn achting te vermeerderen. En Uw eerlijk hart oordeele thans zelf - of ik recht heb mij gekrenkt te voelen; dit te meer, daar de Europa gelezen wordt, door veel menschen, die er niet over kunnen oordeelen, wat waar is en wat niet en wien men het nu niet kwalijk kan nemen, wanneer ze mij niet kennende, gaan meenen ‘dat Ds de Genestet eigentlijk alles betwijfelt - doch ‘om den broode’ dominé moet blijven enz. ‘t'Is waar, de man heeft het zelf niet gezegd; hij laat het zeggen ‘insinueeren’ door den koffijhuisploert - doch indien hij dan een verlicht man en een mild Christen was - zou het hem passen, met mijn ernstig vaersjen voor oogen - dat toch ook orthodoxen gesticht heeft - mijn partij te nemen, tegenover den ploert, in plaats van den indruk te geven, alsof hij dat oordeel onderschreef ... Zulke anonyme critici zijn - gevaarlijke menschen. Ik houd niet van diergelijken ‘ernst’ en christelijkheid. De aanloop van 's mans kritiek over vrouw SnipGa naar eind7., vind ik - altijd, wanneer ik mij stel op zijn standpunt nog al aardig! Die arme vrouw Snip - zij krijgt nog erger ‘op haar kop’ van de vromen op aarde, dan van de vromen in den hemel! Ik zal het vaers juist niet in mijn bescherming nemen, maar ik had er niet tegen, omdat Tiele het ontfangen had op zijn verzoek - omdat Domine vLeeuwen er zijn naam onder gezet had - en dan ook wij plaatsten het als een proeve van 't genre - de chr. mythen in de middeleeuwen waren in dien geest - en als een letterkundig curiosum. Doch geen van de Heeren Recens. schijnt geweten te hebben - anders had men deze letterkundige kennis wel ten toon gespreid, zooals ik nú doe - dat het gedicht oorspronkelijk engelsch is en door de Dames Wolf en Deken of door Agathe Deken, reeds in 't hollandsch is overgebracht, onder den (veel geestiger) titel van Vrouw Snavel snel - Onze chr. grootvaders, grootmoeders en oudtantes hebben dat weleer met minder ergernis gelezen - dan, naar 't schijnt, hunne christelijke achterkleinkinderen en achter-nichten. Want ô van den Bergh! de menschen zijn tegenwoordig zóo christelijk!! - Ik heb er mij nu juist niet aan geërgerd - ik vond dat het slot veel goed maakte - en ook evenals in de mysteries van de Middeleeuwen, vind ik in dit verhaal een diepe en gezonde moraal. Voor wie maar ernstig ziet en nadenkt - is het ernstig te over. Waarlijk, ik had dat profane, komieke, schandalige vaers oneindig liever geschreven dan de - op zijn zachtst gesproken - ondoordachte recensie van den hoogernstigen Predikant! Maar om nog even terug te keeren tot het kurieuse van de zaak: dat gedicht heeft een aardigen levensloop - Oorspronkelijk Engelsch - door Bürger overgebracht in het Duitsch - door Jufvr. Deken, uit het engelsch, in het hollandsch - en eindelijk nog eens door Ds van Leeuwen, uit het Duitsch van Bürger - tot ergernis van het publiek, neen van de helft van het publiek - Amuseer U met dit briefjen en vertel, zoo gij wilt, aan den Collega in kwestie, dat ik niet best over hem denken kan - om duchtige reden. Groet de Uwen. Ik dank God, voor en met Ú dat Uw oudste kinderen U zijn gebleven! Wat mij aangaat, vriend, ik leef hier op de waereld thans voornamelijk met mijn hoofd. Mijn hart is - waar mijn schat is. de Uwe P.A. de G. |
|