Nagelaten brieven
(1976)–P.A. de Génestet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Brief no. 73 Aan G.J. de ClercqDatum: 28 maart 1855 uba
Delft 28 Maart 55
Beste lieve Vrienden,
Schoon, op 't stuk van korrespondentie, de overtuiging steeds dieper bij mij wortel schiet, dat het zaliger is te ontfangen dan te geven - zoo erken ik toch het is snood van mij, dat ik U nog niet dankte voor Uw trouwen, geurigen brief, die ons 28 febr.Ga naar eind1. verblijdde ... ja snood is het - maar ik ga het op allerlei wijzen goed zoeken te maken. Vooreerst met dit episteltjen en straks ... eerstdaags, van de week of volgende, met een bezoek, dat bij dezen voorloopig wordt aangekondigd en nader en breeder bij billetten zal worden omschreven. t'Is wel wat laat om nu nog te andwoorden op een brief van drie weken geleden - Maar Gie, o Gie ik moet U toch zeggen dat wij op Jetjens feest niet zonder we-moed U voor de eerste maal gemist hebben en ‘erg best’ aan U gedacht. Jetjen - mijn verzoekt mij op dezen oogenblik - ontwakende uit haar avondslaapjen - vernemende dat ik bezig was U te schrijven - ook uit haar naam expresselijk, U nog te danken voor het bewuste epistel ... Wij hadden het goed te Amst.Ga naar eind2. Alleen, helaas, melieve souffreerde gedurig aan tic en onze jongste ging niet zoo vooruit, als wij wel wenschten. 't beste kind was echter gezond en vrolijk. Maar zij leed honger en Prof. van Geuns heeft ons aanbevolen haar krachtiger voedsel te geven. Bij Moeders borst - krijgt ze nu melk van een jong koetjen en de pap is afgeschaft. Henriette is veel beter sinds een dag of vier en Mia is onbetaalbaar met haar gebabbel. Donderdag ll-den vorigen Zondag was ik even overgewipt om te preeken alleen - keerde ik met mijn familie, vrouw, twee kinderen, kindermeisjen, onze Jeanne en een spaansche vliegGa naar eind3. achter mijn oor van Amsterdam in mijn Delftschen hof terug. De opfrissching - woedende kiespijn-oorpijn-pijn door mijn heele gezicht - die mij met genoemde vlieg deed thuis komen is wat beter, maar nog niet over. Wij krijgen zoo allen ons deel van de winterelenden. Hebt Gij gehoord dat Aad zoo gestumperd heeft? Toch hadden we Dingsdag 11. bij hem een zeer aardig dinertjen en de man was weer gezond. Goosjen nam allerliefst de honneurs waar. Bij Tante LouiseGa naar eind4. maakte ik een prettige visite. Zij heeft ons ook opgezocht, maar we waren juist niet thuis. Bij Uw Moeder heb ik een zeer genoegelijken middag doorgebracht en meer dan plezierig met Gerrit gepraat. Hoe miste ik de liefelijke SienGa naar eind5. - Een keer of drie zagen we haar. Zij viel Jetjen zeer meê maar in de laatste dagen was zij weer minder wel en had koorts. - Die Maartsche lucht! die Maartsche lucht! Hoe verlang ik naar lente en zomer - ook voor haar! God, die ons hope heeft gegeven, schenke haar verder genezing en kracht - - 'k Heb U veel meer te schrijven. Maar - als gezegd is - spoedig hope ik zelf te komen en tal van berichten, opmerkingen, etc die ik nog schrijven kon - mondeling U meê te deelen. Mijn plan is - als Gij 't goed vindt - Jeanne meê te brengen. Gij maakt geen omslag, Anna. Met een ossebil, een klontjen boter, aardappelen en nog het een en ander zijn wij zeer tevreden ... Weet Gij dat W. Nierstrasz naar Renswoû is? De nood moet daar schriklijk | |
[pagina 62]
| |
zijn. Op zijn verzoek heb ik mij ook belast met het ontfangen van liefdesgiften. Allen hier groeten U. de Vrouw in het bijzonder. Ik smachte Uw lieve aangezichten te zien en ben, hetzij dat ik zwijge, hetzij dat ik schrijve,
Altijd de Uwe
P.S. de kwitantie van PerkGa naar eind6. zal ik meêbrengen. Ze is nu niet bij de hand. |
|