De Godspraak der 16e eeuw
(1823)–Petrus van Genabeth– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
De Godspraak der 16e eeuw.
Het tooneel verbeeldt een bosch; men ziet in hetzelve den Tempel van Apollo. Priesters bereiden zich om te offeren, terwijl een onbekende te voorschijn treedt.
(de onbekende.)
Wat heil'ge huivering vervalt dit statig woud!
Voor wien dees Tempel en die troon van gloeijend goud?
Dit hoog gewelf, en deze stille marmren zalen,
Getuigen dat een God hier somtijds neêr komt dalen.
En welk een achtbre sleep van grijze Priestren schaar,
In 't zuiver offerkleed, omkranst het zilver haar,
Om op het rein altaar den offerwijn te plengen?....
Voor wien, gewijde stoet! mag men deze offers brengen?
De heilige offerband die uwen schedel siert,
Is 't kenmerk dat men hier een dankfeest plegtig viert.
Ontvouw me, o Godentolk! wie is die uitverkoren,
Voor wien d'orakelstem zoo gunstig zich liet hooren? -
- Daar keert, vol waardigheid, de Priester zich tot mij;
Stil - luistren wij - hij spreekt:
| |
[pagina 8]
| |
(de priester.)
O vreemdeling! kent gij
Den naam niet van Stevijn, tot Neêrlands roem geboren?
Of kwam, van 't schrander brein, de Faam u nooit ter ooren?
Hoor dan, o sterfling! hoor wat ons de Godspraak meldt;
Zij spreekt ons van Stevijn: ‘dees Genius en held
Moet een der telgen eens van Nassaus eêlste loten,
Verstrekken tot een gids. - Een jongeling gesproten
Uit 't Vorstelijke bloed van helden zonder tal,
Zal Maurits zijn genaamd. En daar hij aan 't heelal
Tot voorbeeld dienen moet van moed en wijsheid tevens,
Zoo is het dat Stevijn, het doornig pad zijns levens,
Met bloemen strooijen zal, door kunde en deugd gekweekt.
Wanneer de tweedragt dan het oorlogsvuur ontsteekt,
Zoo zal mijn held den Vorst naar 't veld van eer geleiden,
En strijden nevens hem in Nieuwpoorts dorre heiden;
En Maurits zal het volk verlossen uit den druk,
En rukken van zijn nek des Spanjaards ijz'ren juk.’
O! was het mij vergund, de daden thans te melden
Van Nassaus edel bloed, de stam van zoo veel helden
Als ooit in Vorstlijk huis zijn worden opgeteld.
Er zullen Koningen bestaan. 'T wordt ons gemeld:
‘De oranjeboom zal grootsch en heerlijk vruchten dragen
Tot heil van Nederland. Er zullen vele dagen,
Ja vele jaren zelfs vergaan in 't eeuwig ruim;
Geslachten, onbepaald, versmelten als het schuim,
En Nassau zal bestaan! - Maar niet altijd voorspoedig
Zal zijne loopbaan zijn. - Doch als hij steeds kloekmoedig
| |
[pagina 9]
| |
Der vaadren voetspoor drukt, 't gevaar manmoedig tart,
Dan zal er eindelijk, na veel geleden smart,
En anderhalve eeuw een held, die na veel lijden,
't Verdrukte Nederland moet andermaal bevrijden,
Dáár de eerste Koning zijn, en Willem zijn genaamd,
Uit Nassaus bloed geteeld. - De dwinglandij beschaamd
Zal vlugten op dien naam. De vrijheid zal herleven;
De landbouw zal op nieuw den bloei aan Vlaandren geven,
Als Belg en Batavier de hechtste banden snoert,
Daar eendragt, vrede en deugd hun heil ten toppunt voert.
Als dan zal ook Stevijn, te lang miskend gebleven,
In 't hart van Neêrlands kroost, bij 't nageslacht herleven;
Door Nassau zelf geëerd, rigt men een zuil hem op,
En lof van Vorst en vriend rijst dan ten Hemel op.’Ga naar voetnoot(*)
(de onbekende.)
Nu zwijgt de Godentolk, - en nu durf ik het wagen,
Den Heilgen offeraar eerbiediglijk te vragen,
Waar ligt 't gelukkig oord, beschouwd als bakermat
Van 's Vorsten voedster vriend?
(de priester.)
Daar ligt een' grijze stad
Niet ver van d'oceaan, in Vlaandrens vruchtbre streken.
Voor Brugge is het bewaard dit groot Genie te kweeken.
Een dubbel heil verwacht die overoude vest,
Waar kunst en wetenschap haar zetel heeft gevest.
| |
[pagina 10]
| |
Op 't zelfde tijdpunt is 't bij Godenraad besloten,
Dat vijfde Willems zoon, maar al te lang verstoten
Door vreemde tirannij, zal keeren tot zijn erf,
En torschen staf en kroon.
(de onbekende.)
Hier zwijgt nu anderwerf
Het hoofd der Priesterschaar en treedt ter tempelkoren.
Welk heerelijk muzijk laat zich harmoniesch hooren?
'T is of een lisplend windje in gouden halmen speelt,
En het gewiekte heer, tot lof zijns Scheppers kweelt.
Een zacht harmoniesch muzijk laat zich voor een oogenblik hooren: de Priesters verlaten het tooneel, en men ontdekt in den Tempel de beeldtenis des Konings.
Wat glans bedwelmt mijn oog? - Ik ben als opgetogen!
Wat gloed ontvlamt mijn borst? 'K word aan mij zelf onttogen!
Hoe! is het Febus zelf die van den Hemel daalt!
'K kniel neder voor den glans die van zijn schedel straalt.
Maar hoe! was 't alles schijn? Heeft mij een spook belogen?
Hoe stil is 't om mij heen! - Heeft mij de schijn bedrogen?
Of was 't verbeelding, door mijn' hersenen geteeld,
Die mij verbijsterde?.... Was 't dan een schaduwbeeld?
Doch neen, mijn oog ontwaart Hem van den Hemel dalend,
Van wiens verheven kruin, de glans der vrijheid stralend
| |
[pagina 11]
| |
Den Belgen toelacht! - Ziet! uit Neêrland sproot de held:
'T is Willem, Neêrlands roem, die 't rijk der dweepzucht velt.Ga naar voetnoot(*)
Ja Belg en Batavier! laat vrij uw' juichstem hooren;
Hij is het die tot heil van Neêrland is geboren!
De Godspraak, Broeders! heeft ons niet vergeefs gevleid;
'T gelukkig oogenblik, u reeds zoo lang voorzeid,
Door God alleen gewikt, is thans - is nu geboren.
Komt Belg en Batavier! laat uwe juichstem hooren:
O Brugge's grijze vest, het oogenblik is daar.
Wij zijn, door Willems zoon, onttogen aan 't gevaar
Dat, uit der volkren rei, ons dreigde te verdelgen.
Door moed, beleid en trouwGa naar voetnoot(*) hebt gij, ô Neêrlands telgen!
Het Vaderland gered. - Uw heldendeugd ten loon,
Door Nassau voorgegaan, mogt gij den lauwerkroon,
Geplukt bij Waterloo, u op den schedel drukken,
En keeren met den palm dien men u zocht te ontrukken.
Uw leus, de leuze van het vrije Nederland
Is de onafhanklijkheid. Beschermt dit heilig pand
Maar al te duur gekocht door 't edel bloed der vaadren.
'T is uw, 't is Nassaus bloed - 't is 't bloed dat nog door de aadren
Van Neêrlands zonen stroomt, de borst ontgloeijen doet
Van liefde tot den Vorst. - O ja! die eedle gloed,
Aan 't zonnelicht gelijk, is door geen kracht te dooven;
Rein als gelouterd goud, gaat niets dien gloed te boven.
Wij zweren bij het bloed gestort in Nederland,
Eene onverwrikbre trouw aan Vorst en Vaderland!
|
|