Voor-reden.
ALso haest, beminde Sangher, ofte sang-lustige Leser, als ick gelesen hadde het veers vanden Propheet David, in sijn hondert en negen en veertighsten Psalm, daer hy seydt: Singht den Heere eenen nieuwen Lofsangh, Soo was ick beweeght om het selfde, soo veel als ick conde, wat nae te volghen; Principalijck doe ick in sijn hondert en vijf en twintichsten Psalm wederom dese woorden vondt: Als den Heere wederom verloste de Ghevangenen van Syon, soo sijn wy gheworden als ghetroost, ende daetelijck daer nae; Doen worde met blijdtschap vervult onse mondt, ende onse tonghe met verheughen, welcke woorden my niet qualijck doch te passen op het leven ende lijden van onsen Salighmaker, die door sijn doodt, ons uyt de doodt vande eeuwighe verdoemenisse ghetrocken heeft, ende ghestelt om tot de eeuwige vreugden te comen; Soo dat onse mondt met recht wel mach vervuldt worden met blijdtschap, ende onse tonge met verheughen, om den Heere Lofsangh te