| |
| |
| |
‘Membra disiecta’: banden met het versneden verleden
Dirk Geirnaert
In Umberto Eco's middeleeuwse detective De naam van de roos brandt bij de uiteindelijke ontknoping de bibliotheek af van het Italiaanse klooster waar de auteur zijn ingenieuze plot situeerde. Een van de hoofdpersonages, de benedictijner monnik Adson van Melk, bezoekt jaren later nog eens wat er van de abdij rest (ik citeer uit de Nederlandse vertaling, ed. Bert Bakker 1986, p. 520-21):
Bij het zoeken tussen het puin vond ik hier en daar gescheurde stukken perkament, die uit het scriptorium en de bibliotheek waren gedwarreld. [...]. Andere flarden vond ik toen ik beneden in het puin verder zocht. Het was een schamele oogst, maar ik besteedde een gehele dag aan het vergaren ervan, alsof uit die membra disiecta van de bibliotheek een boodschap tot mij zou komen. [...]. Ik raapte elke relikwie die ik kon vinden op en vulde er twee reiszakken mee, waarbij ik dingen die mij van nut waren achterliet, enkel en alleen om die armzalige schat te redden. Later in Melk bracht ik vele, vele uren door met pogingen om die overblijfselen te ontcijferen. [...]. Aan het eind van mijn geduldige reconstructie verscheen voor mijn geestesoog als het ware een bibliotheek op verkleinde schaal, een bibliotheek samengesteld uit passages, citaten en onvoltooide zinnen, verminkte resten van boeken.
Adson van Melk brengt dus van zijn reis twee zakken vol met fragmenten mee terug, maar of dit dan inderdaad ook, zoals in het boek gezegd wordt, echte membra disiecta zijn, is volgens bepaalde handschriftkundigen nog maar de vraag. Op het kinderfeestje voor haar tiende verjaardag daarentegen vond Mira, samen met haar vriendin, volgens de mening van deze zelfde wetenschappers eigenlijk wél membra disiecta toen zij de papieren parasolletjes die in het geserveerde ijs geprikt stonden uit elkaar haalden. Het topje van deze felgekleurde feestartikelen (made in China) bestaat namelijk meestal uit een stukje opgerold Chinees drukwerk of krantenpapier en bij hun sloopwerk bleken de twee meisjes in hun parasolletje een aaneen te puzzelen afbeelding van een breedlachende zon ontdekt te hebben.
De twee hiervoor beschreven fragmentenvondsten illustreren de twee bestaande opvattingen over de inhoud van de codicologische vakterm membra disiecta. Sommigen, onder hen blijkbaar ook Umberto Eco, beschouwen dit begrip als synoniem met fragmenten in het algemeen. Anderen geven er een striktere betekenis aan en reserveren membra disiecta uitsluitend voor fragmenten die oorspronkelijk ooit samen deel uitmaakten van eenzelfde boek. De kloof tussen de rekkelijken en de preciezen in dezen is in feite niet te dichten, aangezien beide partijen zich baseren op een eigen interpretatie van het element disiecta in de Latijn- | |
| |
se
verbinding. Voor de enen betekent het blijkbaar iets als ‘vernield, weggeworpen, afgedankt’, bij de anderen staat het voor ‘uit elkaar geraakt, verspreid’. In deze bijdrage wordt de ruimste interpretatie aangehouden, waarbij dan onder fragment zowel een brokstuk uit een handschrift als uit een gedrukt boek verstaan wordt; de omvang speelt hierbij geen rol: een fragment kan een minieme snipper zijn, maar ook een compleet blad of zelfs een geheel van een flink aantal folia.
De vondsten van Adson van Melk en van de meisjes in de ijssalon illustreren ook de twee wegen waarlangs boeken tot membra disiecta herleid kunnen worden, nl. via vernieling in allerlei rampspoed of via het bewuste hergebruik, vooral in de boekbinderij, van wat men om de een of andere reden nutteloos geworden achtte. Vooraleer daar wat dieper op in te gaan, dient echter eerst de vraag beantwoord te worden:
| |
Waarom en wanneer werden boeken afgedankt?
Van heel wat werken die in de Middeleeuwen populair waren, is dikwijls nog amper een volledig exemplaar uit die tijd te vinden. Van de ca. zeventig teksten die samen de Middelnederlandse ridderepiek uitmaken, zijn er vijftig alleen via fragmenten bekend en van de totale Middelnederlandse verhalende literatuur zijn maar negen complete handschriften (gelukkig meestal met meer dan één tekst) bewaard gebleven. Deze povere overlevering lijkt wat vreemd, want middeleeuwers koesterden hun boeken. Het waren per slot van rekening exclusieve bezittingen: men had er niet zoveel (een privé-bibliotheek met tien boeken was al rijk voorzien), de grondstof ervoor (in hoofdzaak perkament) was duur en het schrijven en verluchten was gespecialiseerd handwerk dat veel tijd kostte. Maar boeken konden door een of andere oorzaak onbruikbaar worden en omdat men ook toen zuinig was op wat men bezat, probeerde men vervolgens voor het materiaal waaruit het boek vervaardigd was toch nog een tweede leven te vinden. Zonder al te veel scrupules werden in dergelijke gevallen de afdankers dan ook versneden tot fragmenten die men ergens anders voor kon gebruiken.
De oorzaken waardoor de boeken onbruikbaar of nutteloos konden worden, zijn in enkele categorieën samen te brengen. Zo konden boeken gewoon verslijten ten gevolge van intens gebruik, waardoor b.v. het bindwerk los ging laten zodat ook de katernen of bladen beschadigd of zoek konden raken. Onvolledigheid impliceert voor heel wat boeken (schoolboeken b.v.) vaak ook onbruikbaarheid en voor dergelijke exemplaren moest dan ook een andere bestemming gezocht worden.
Een tweede reden om lang gekoesterde boeken toch af te danken is het eenvoudige gegeven dat ook reeds in de Middeleeuwen de tijd niet stilstond en dat het uiterlijk of de inhoud van boeken kon verouderen. Als lezer kon men b.v. moeite hebben met ouderwets schrift: de (voor ons moeilijker leesbare) gotische letter werd frequent gebruikt in de dertiende-veertiende eeuw en het oudere karolingische schrift (dat veel meer op ons schrift lijkt) zorgde in de late Middeleeuwen blijkbaar wel eens voor een hinderlijke drempel bij het lezen en begrijpen van vroegere teksten. Ook het taalgebruik veranderde, en in latere eeuwen deed de taal
| |
| |
van veel middeleeuwse werken, indien men die al begreep, sterk verouderd aan. Dit lijkt vooral gegolden te hebben voor de verhalende literatuur, want naar alle waarschijnlijkheid mag men er wel van uitgaan dat verouderd taalgebruik bij werken met een nog niet verouderde instructieve inhoud (geschiedenis, wetenschap e.d.) langer voor lief genomen wordt dan bij geschriften die men louter ter verstrooiing leest.
Voor een boek is het uiteraard ook funest wanneer de opvattingen in de maatschappij zodanig evolueren, dat zijn inhoud als achterhaald of zelfs verwerpelijk wordt gekarakteriseerd. Dit kon tot doelbewuste vernietiging van bepaalde werken leiden, met name wanneer er vermoedens waren dat het boek in kwestie ketterij of dwaalleren bevatte. Met de Reformatie in de zestiende eeuw bijvoorbeeld ligt het voor de hand dat oude boeken massaal afgevoerd werden omdat ze volgens protestanten uitsluitend ‘paapse superstitiën’ inhielden. In de katholiek gebleven gebieden was de overheid uiteraard net zo huiverig voor alles wat niet strookte met het roomse gedachtengoed. Zo had men daar vanaf 1546 rekening te houden met de Index librorum prohibitorum, een in dat jaar voor het eerst uitgevaardigde officiële lijst met verboden boeken waarvan de inhoud volgens de censor gevaarlijk bevonden werd voor het gezag of de leer van de katholieke kerk. Op het vervaardigen of het bezitten van de werken die in deze Index opgesomd werden, stonden strenge straffen. Ook dit werkte uiteraard de vernietiging van boeken in de hand, zij het dat het hierbij dan uiteraard zo goed als steeds om (relatief) recente, gedrukte boeken ging (zie afb. 1).
Een laatste belangrijke reden ten slotte die hier voor het afdanken van boeken genoemd kan worden is de omwenteling die zich vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw in het boekenbedrijf voltrok. De onstuitbare opkomst van het gedrukte boek zorgde er voor dat in bepaalde gevallen handgeschreven boeken gemakkelijk door gedrukte exemplaren vervangen werden, temeer daar men er op den duur vanuit kon gaan dat in de nieuwe boeken ook de nieuwste tekstopvattingen gepresenteerd werden en dat b.v. verouderde commentaren en voorbijgestreefde kennis achterwege gelaten waren.
Uit enkele van de hierboven genoemde oorzaken voor het afdanken van boeken is af te leiden dat boekvernieling met de bedoeling om het perkament te hergebruiken ook al in de Middeleeuwen een gangbare praktijk was. Doorgaans wijst men echter de late vijftiende en vooral de zestiende eeuw aan als de periodes waarin massaal middeleeuwse codices in (voornamelijk) de boekbinderij versneden en verwerkt werden. In de zeventiende eeuw kwam deze vorm van recyclage al minder voor, niet vanuit een hernieuwd respect voor het middeleeuwse erfgoed, maar waarschijnlijk eerder ten gevolge van het simpele feit dat toen al zoveel handschriften gesneuveld waren dat de beschikbare voorraad van dit recyclebare materiaal gewoon uitgeput raakte; ook het feit dat men bij het inbinden van boeken steeds meer gebruik ging maken van banden met een lichtere constructie, waarbij minder perkamenten bind- en verstevigingsmateriaal vereist werd, zal een rol gespeeld hebben. Als een algemene conclusie mag men dan ook wel stellen dat een middeleeuws boek dat de zestiende eeuw overleefd had, een redelijke kans maakte om het ook in de latere eeuwen te redden, zeker wanneer het om een rijk ver- | |
| |
sierd
Afb. 1 Een registerband uit 1547, met vellen van contemporaine Nederlandstalige gedrukte werken als bandversteviging. Bij deze werken gaat het o.m. om een collectie rederijkers-refreinen en om een liedbundel die in 1546 beide door de overheid tot ‘verboden boek’ verklaard waren. (foto: Jan Termont, Stedelijke Fotografische Dienst van Brugge)
exemplaar ging en wanneer het dan ook nog eens gespaard kon blijven van brand, oorlog of andere onvoorziene rampen.
Toch zijn ook uit latere tijden nog gevallen bekend van drastische boekvernieling, vooral om zo het papier of perkament te kunnen hergebruiken. In Brugge of omgeving werd in de periode 1650-1670 een imposant exemplaar van de Spiegel historiael (een handschrift van meer dan 300 vierkolommige folia, afmetingen 42,5 × 32 cm) versneden tot fragmenten die daarna meestal gebruikt werden als omslagen van bundels met administratieve documenten. Een dertiende-eeuws boek met de levensbeschrijvingen van de H. Lutgart en de H. Christina is nog in de negentiende eeuw gedeeltelijk tot peervormige bladwijzertjes verknipt (zie afb. 2). Het enig bewaard gebleven handschrift van de Spiegel der Sonden werd in 1854 gestolen door een werknemer van de bibliotheek in Münster waar de codex bewaard werd; de man verkocht het vervolgens door aan een instrumentenmaker die het
| |
| |
Afb. 2 Een folium uit het 13de-eeuwse Lutgarthandschrift (signatuur: Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Hs. I G 57) dat tot bladwijzertjes verknipt werd. Deze fragmentjes konden als een soort paperclip op de bladrand geschoven worden.
| |
| |
perkament wou gebruiken bij het herstellen van bepaalde muziekinstrumenten; toen die er echter achterkwam dat het om gestolen waar ging, bracht hij het boek terug naar de bibliotheek, weliswaar zonder de twintig folia die hij jammer genoeg al als reparatiemateriaal verbruikt had. Twee jaar later, in 1856, werd het papieren handschrift van Hendrik van Veldekes Sint-Servatiuslegende gered toen een kenner van de Middelnederlandse letteren het bij een bevriende notaris als scheurpapier op het toilet aantrof. Schrijnend tenslotte is ook wat nog in het recente verleden van de voorbije jaren '60 plaats vond in de Brugse kloostergemeenschap van de Zusters Clarissen-Coletienen: een 15de-eeuws Middelnederlands handschrift met de levensbeschrijving van een niet door Rome erkende vrouwelijke heilige (de heilige Wilgeforthis, ook wel bekend als de baardheilige Sinte Ontkommer) werd daar, op een miniatuur na, verbrand toen men binnen de gemeenschap de post-conciliaire modernisering blijkbaar wat al te enthousiast gestalte wou geven.
| |
Hoe werden de fragmenten van afgedankte boeken verwerkt?
Afgedankt perkament kon voor allerlei doeleinden gebruikt worden. Als lucht- en waterdicht materiaal was het ideaal om lekken en tochtgaten te dichten of om kruit droog te houden. Het was bovendien een uitstekende grondstof voor de aanmaak van verf en lijm, en heel wat codices zijn dan ook bij schilders, timmerlieden, meubelmakers en boekbinders verkookt zonder dat er nog een spoor van overbleef. Gelukkig maakte een boekbinder van het perkament niet alleen lijm, maar gebruikte hij het perkament ook als maculatuur (d.i. bind- en verstevigingsmateriaal van afgedankt papier en perkament bij het maken van boekbanden). Op die manier konden veel membra disiecta, relatief veilig verborgen in hun boekband, de eeuwen doorkomen zonder verdere beschadiging op te lopen. Bij de restauratie van oude boeken kijkt men nu dan dikwijls ook vol spanning uit naar wat de band misschien aan interessante fragmenten op zal leveren.
Een doorsnee boekband is, eenvoudig gezegd, samengesteld uit twee platten en een rug. Zijn allereerste functie is het beschermen van het boekblok, het geheel van samengebonden katernen dat het eigenlijke boek uitmaakt. Tot in de zestiende eeuw gebruikte men voor de platten vooral stevige houten borden, vaak ook nog met metaal beslagen, en om alle oneffenheden van die platten weg te werken plakte de binder tegen de binnenkant ervan een dekblad, dat doorgaans met het boekblok verbonden was. Als een bijkomende beveiliging van dit boekblok en om de verbinding tussen boekblok en platten te verbeteren, werden meestal ook nog eens enkele extra bladen perkament als schutbladen met de katernen meegenaaid. Een specifiek onderdeel van dit schutbladkatern is het oor, een brede strook papier of perkament dat met het eerste of laatste katern wordt meegenaaid en dat dikwijls ook nog eens, onder het dekblad, wordt vastgeplakt op voor- of achterplat; op die manier versterkt het de verbinding tussen boekblok en plat. Dek- en schutbladen kunnen een onderzoeker, zoals te begrijpen is, flinke fragmenten bezorgen. Maar ook wanneer het dekblad in de loop der eeuwen toch van het plat losgekomen is en eventueel zoek geraakt of verloren gegaan is, kan dit plat zelf
| |
| |
Afb. 3 Als kaft rond een laat-15de-eeuws handschrift angebracht folium van een 14de-eeuws handschrift met het Doctrinale van Alexander de Villa Dei. (foto: Jan Termont, Stedelijke Fotografische Dienst van Brugge)
nog voor fragmentenonderzoek van belang zijn: het komt meer dan eens voor dat de tekst die op een verdwenen dekblad stond, nog in spiegelafdruk te lezen is op het houten bord waar het tegenaan zat. Grote membra disiecta zijn echter niet alleen als dek- en schutblad verwerkt. Vaak werden afgedankte folia ook als kaft of omslag voor kleinere of dunnere boeken gebruikt (afb. 3).
Een boekband bevat, naast de schutbladen en de bandbekleding, regelmatig ook een aantal kleinere fragmenten, alle met een eigen functie. Zo kunnen er tussen de ribben op de boekenrug, ter versteviging en om het verschil tussen boekblok en ribben wat te verkleinen, dwars- of overlijmstrookjes gekleefd worden (klein rugbeleg); de boekrug kan ook met volledig rugbeleg bedekt zijn: een stuk perkament, papier, leer of textiel dat bij de ribben dan vaak de noodzakelijke uitsparingen vertoont. De ribben zelf worden gevormd door het touw dat ter onderlinge verbinding door de vouw van de katernen loopt en dat ook één of meer keren over een dwars op de boekrug geplaatst element (de binding) gewonden wordt. Deze binding is doorgaans buigzaam en bestaat uit een stuk touw of uit een reepje leer, maar geregeld ook uit een smalle strook (afgedankt) perkament. Ook kunnen in de rug vaak kapitaaltjes gevonden worden, strookjes perkament boven en beneden aan de rug van het boekblok; het naaisel waarmee de verschillende katernen met elkaar verbonden werden, liep nl. meestal niet door tot de kop en de staart van het boekblok en deze uiteinden konden dus wel een bijkomende versteviging (en een extra verbinding met de platten) gebruiken. Tussen het boekblok en het plat
| |
| |
Afb. 4 Handschriftreepje dat in het ‘hart’ van een katern in een laat-15de-eeuws cartularium meegenaaid werd, zodat het katerntouw niet door het papier zou scheuren. Het strookje is afkomstig uit een 14de-eeuws handschrift van het Middelnederlandse Vanden levene ons heren. (foto: Jan Termont, Stedelijke Fotografische Dienst van Brugge)
Afb. 5 Rugstrook, bevestigd om de rug van een katern in een schoolhandschriftje uit de late 16de of vroege 17de eeuw. Het fragment is afkomstig uit een 13de-eeuwse codex met de Oudfranse ridderroman Yvain ou le chevalier au lion. (foto: Jan Termont, Stedelijke Fotografische Dienst van Brugge)
werden soms scharnierversterkingen aangebracht: smalle strookjes perkament die ook weer voor meer stevigheid zorgden en die dan tegelijkertijd ook de soepelheid van het open- en dichtgaan van het boek hielpen bevorderen. Afb. 4 toont een hartstrookje, een smal reepje perkament dat midden in het katern (het katernhart) werd meegenaaid om te voorkomen dat het scherpe bindtouw door het perkament of papier heen zou scheuren. De tegenhanger, aan de buitenkant van het katern, van een dergelijk hartstrookje is de rugstrook, een reep perkament of papier, die om de katernrug meegenaaid wordt (afb. 5). Verder kan men ook nog wel eens klavieren aantreffen, strookjes leer of perkament die als vaste bladwijzertjes aan bepaalde folia bevestigd waren; deze klavieren konden klein en smal zijn, maar
| |
| |
Afb. 6 De registerband uit afb. 1, nu in dichtgeslagen toestand. In het middelste rugstrookje is ook weer een stukje maculatuur zichtbaar. (foto: Jan Termont, Stedelijke Fotografische Dienst van Brugge)
soms waren ze ook zo breed dat ze van de folia waar ze aan vastzaten een soort tabbladen maakten.
Papier was als materiaal voor hergebruik uiteraard veel minder geschikt dan het stevige en duurzame perkament. Toch kregen ook afgedankte papieren boeken, drukproeven, misdrukken of boventallige vellen soms een tweede leven als recyclagemateriaal. Papier werd in de zestiende eeuw b.v. veelvuldig gebruikt voor de zg. registerbanden. Dergelijke banden (zie afb. 6) verschillen op wezenlijke punten van de normale boekbanden. Gewone boeken met een omvang die met die van een register te vergelijken is, hebben de klassieke zware band met houten platten, met een stevige, ronde geribde rug en vaak nog voorzien van metalen beslag en sluiting. Rond een register moest echter een zachte, buigzame band zitten, met een brede platte rug en met een eenvoudige sluiting. Een register werd immers vaak ter hand genomen, geraadpleegd en bijgehouden en dit vrij intensieve en specifieke gebruik stelde eigen eisen aan de band. Deze moest zo geconstrueerd zijn, dat het register gemakkelijk te openen en te hanteren was, en dat het zo openviel dat b.v. een koopman die zijn boekhouding wou bijhouden of nakijken, ook zonder moeite in het binnenste deel, dat het dichtst tegen de rug aan gelegen was, kon le- | |
| |
zen
en schrijven. Om de rug plat en plooibaar te houden werden ribben vermeden en maakte men de katernen aan brede leren stroken vast, die zelf op de band aangebracht werden. De band zelf was een vaak mooi versierde, slappe leren kaft, waarvan het deel dat als achterplat fungeerde, meestal wat langer dan het voorplat was, zodat het extra stuk ter sluiting over het voorplat geslagen kon worden. Wanneer een registerband toch verstevigd werd, dan gebruikte de binder daar natuurlijk uitsluitend soepel materiaal voor, zodat de buigzaamheid van het register niet verminderde. Papier was daar vanwege zijn soepelheid uitermate geschikt voor en in de platten, rug, rugstroken en sluitingsstukken van de registerbanden zit dan soms ook een uitgebreide collectie papieren membra disiecta verwerkt. Een tweede voorbeeld van papierrecyclage waarbij men de soepelheid van het materiaal uitbuitte, wordt geleverd door fragmenten van een papieren handschrift met de ridderroman Renout van Montalbaen die zestig jaar geleden in Zweden ontdekt werden bij de restauratie van een 16de-eeuws, uit de Nederlanden afkomstig liturgisch gewaad. De fragmenten dienden, samen met de patronen van borduurwerk, tot opvulsel van zijden banden die op het gewaad genaaid waren.
Van opeengeplakte papieren bladen was ook gemakkelijk een soort karton te maken, dat in plaats van hout in de platten van de boekbanden verwerkt kon worden. Ook maakte men er wel kartonnen dozen van. Zo werd op een zolder van een afbraakwoning in Melveren bij Sint-Truiden in 1957 nog een oude doos aangetroffen, die gemaakt bleek te zijn van dertig op elkaar geplakte bladen uit een papieren codex met de levensbeschrijving van de heilige Trudo. Het deksel van de doos was jammer genoeg niet meer te vinden. Een laatste voorbeeld van het gebruik dat van afgedankt papier gemaakt werd: in 1574 werden in het net protestants geworden Leiden noodmuntjes ‘geslagen’ uit de op elkaar gekleefde papieren bladen van een katholiek missaal.
| |
Wat te doen bij een fragmentenvondst?
| |
a Documenteren
Omdat bij het restaureren of opnieuw inbinden van vooral middeleeuwse en 16de-eeuwse boeken regelmatig fragmenten tevoorschijn kwamen, heeft elke bibliotheek of elk archief waarin dergelijke boeken in het fonds zitten, meestal ook wel ergens een doos of een map waarin een verzameling membra disiecta bijeengebracht is. In de achttiende eeuw werd deze maculatuur gewoonlijk nog weggegooid, maar vanaf de daarop volgende eeuw begon men wat zorgvuldiger met de ontdekte fragmenten om te gaan. Een fragment kon, zo realiseerde men zich, een tekst van een klassiek auteur bevatten, of het kon een brokstuk zijn van een werk uit de oud-vaderlandse letterkunde en voor die letterkunde toonden wetenschappers in de loop van de 19de eeuw steeds meer belangstelling. Toch was de wijze waarop men aangetroffen maculatuur behandelde nog verre van ideaal. Een bibliothecaris of archivaris nam niet zo vaak de tijd om diepgaander onderzoek rond membra disiecta te doen (daar was hij trouwens dikwijls ook niet de ge- | |
| |
schikte
persoon voor). Meestal borg hij de nieuw ontdekte fragmenten gewoon op, al dan niet na een summiere aantekening gemaakt te hebben over het hoe of waar van de vondst, en ging vervolgens weer over tot de orde van de dag, vaak zonder dat er verder nog veel aandacht aan de ontdekte restanten besteed werd.
Tegenwoordig wordt van de bibliothecaris en archivaris echter meer verwacht en moet hij de ontdekking van een fragment zo goed mogelijk beschrijven en documenteren. Dit houdt in dat hij zo nauwkeurig mogelijk de herkomst van een fragment aangeeft, waarbij hij dan niet alleen een antwoord geeft op de vraag in welke band het aangetroffen werd, maar ook waar het fragment zich precies in de band bevond en welke andere maculatuur de boekband eventueel nog bevatte. Verder is het thans de gangbare praktijk geworden dat de bibliothecaris of archivaris de fragmenten die hij ontdekt, niet losmaakt uit boeken die zich nog in een goede staat bevinden (wat men vroeger dikwijls wel deed). Fragmenten worden nu veel meer dan vroeger gezien als functionele en wezenlijke onderdelen van de band die als zodanig - indien mogelijk - intact en op hun plaats gelaten moeten worden. Wanneer ze toch los gekomen of gemaakt zijn, moeten ze wel samen met hun moederband bewaard worden, bij voorkeur geconserveerd in zuurvrije enveloppen of omslagen, of tussen doorzichtig kunststoffolie. Om verder onderzoek rond de gevonden membra disiecta gemakkelijker te maken is tevens een beknopte materiële en inhoudelijke beschrijving van de fragmenten vereist: wat zijn de afmetingen? gaat het om papier of perkament? om handschrift of druk? zijn de fragmenten te dateren? hoe is de lay-out van de tekst (zijn er kolommen, wat is het regelaantal e.d.)? in welke taal is de tekst geschreven en uit welk werk is de tekst afkomstig? Ook andere informatie is van belang: van wiens boekenbezit of van welke bibliotheek maakte het boek met het fragment oorspronkelijk deel uit? zijn er nog andere boeken met dezelfde herkomst bekend? is te achterhalen door wie de ‘moederband’ van het fragment gemaakt werd? zijn er nog andere banden van dezelfde binder bekend? Hoewel bibliothecarissen en archivarissen doorgaans van vele markten thuis zijn, kan het toch handig en vruchtbaar zijn om bij al deze vragen de zaak interdisciplinair aan te pakken en ook een beroep te doen op andere wetenschappers zoals codicologen, boekwetenschappers, historici en historische taal- en letterkundigen. Tot slot moet de bibliothecaris/archivaris ook steeds nauwkeurig bijhouden welke eventuele veranderingen allemaal plaats vonden ten opzichte van de oorspronkelijke staat waarin de fragmenten aangetroffen werden.
| |
b Identificeren
Hoe belangrijk elk van de hierboven gestelde vragen ook is bij het onderzoek van membra disiecta, de vraag naar de identificatie van de tekst die op de fragmenten te lezen is, blijkt voor velen dikwijls toch één van de intrigerendste, en vaak ook één van de lastigste. Vroeger was men hierbij vooral afhankelijk van een zeer grote belezenheid, of van het toeval. Gelukkig staan er een huidige onderzoeker echter meer hulpmiddelen ter beschikking dan zijn voorgangers uit de vorige eeuw(en). Het lijkt me in deze bundel voor de hand te liggen om dat kort te illustreren vanuit het onderzoek rond een aantal Middelnederlandse fragmenten.
| |
| |
Wanneer men een dergelijk fragment onder ogen krijgt, dan kan men vrij eenvoudig al verschillende dingen doen, waarbij een succesvol identificeringsresultaat niet uit-gesloten is. Eerst dient men uit te maken of het om een rijm- of om een prozatekst gaat, en op welk gebied de tekst te situeren zou kunnen zijn: gaat het om een verhalende tekst of is hij religieus, wetenschappelijk, historisch of moreel-didaktisch van aard? Op die manier kan men al een eerste selectie maken bij het naspeuren van de vele tekstedities die er zijn. Vervolgens heeft men geluk wanneer er één of meer eigennamen in de tekst voorkomen, want in dat geval kan men gaan zoeken in allerlei lijsten en indices met eigennamen (vaak apart te vinden in de edities). Aangezien Middelnederlandse teksten heel vaak ook (uit het Frans of Latijn) vertaalde teksten zijn, is het zelfs het meest aangewezen om te beginnen met de eigennamenre-pertoria die er al in het buitenland bestaan. Ook bepaalde min of meer opvallende woorden, specifieke termen of verbindingen die in de tekst voorkomen, kunnen zeer bruikbaar zijn bij de identificatie; men kan ze nazoeken in de woordenlijsten die dikwijls achterin in edities opgenomen zijn of rechtstreeks in het Middelnederlandsch Woordenboek (MNW). Wanneer men dergelijke woorden opzoekt in de negen dikke delen van dit grote woordenboek, dan kan het goed zijn dat men via een van de zeer vele citaten die opgenomen werden ter illustratie van de beschreven betekenissen, bij de gezochte brontekst uitkomt. De cd-rom Middelnederlands die eind 1998 op de markt gebracht werd en waarop, naast een grote tekstencollectie ook het complete MNW aangeboden wordt, heeft hierbij al enkele malen zijn bruikbaarheid bewezen. Via deze cd-rom is het nl. zeer eenvoudig te achterhalen of een bepaald woord of een bepaalde verbinding ergens in de citatenmassa van het MNW of in een van de opgenomen teksten te vinden is (een dergelijke zoekactie is handmatig niet te doen). Een voorbeeld daarvan biedt het identificeringsonderzoek rond een klein fragment dat uit een vroeg-zeventiende-eeuwse boekband, bewaard in de bibliotheek van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden, tevoorschijn gekomen is. Op het perkamenten reepje (afmetingen: 10 × 2,5 cm), kan met zeer veel moeite wat Middelnederlandse woorden of woordgedeeltes gelezen worden. Een deel van de tekst op de minst onleesbare zijde luidt:
...n horen monde e...
...aerh............r h...
... ydel hoer ..el...
... en g.af sie wra..
... mit h...
...d ordele sie...
...an vallen uan ...
...ten na der men...
...hede hoers ofk...
......
Het lijkt een hele klus om een deerlijk gehavend stukje tekst zoals dit thuis te kunnen brengen, maar via het opzoeken van de woordcombinatie horen monde op de cd-rom Middelnederlands, komt men er al vlug achter dat de tekst afkomstig moet zijn uit het Getijdenboek van Geert Grote:
| |
| |
... Want in horen monde en is die waerheit niet oer herte is ydel Hoer kele is een open graf sie wrachten bedriechlike mit horen tonghen. god oerdele sie. Sie moten van vallen van horen ghedachten nae der menichuoldicheit hoers afkierens ... (ed. Van Wijk 1940, 162).
Ook de weinige tekst die te lezen is op het hartstrookje van afb. 4 (...uet dat in mijn hant / ...w(?) staet ende dijn leuen) kan b.v. via de rijmwoordenindex van de cd-rom snel teruggevonden worden in het episch-religieuze dichtwerk Vanden levene ons heren (vs. 2714-2715 in de ed. Beuken, 1968).
Onmisbare instrumenten bij tekstidentificering zijn verder de beschrijvingen en de registers in handschriftcatalogi waarin bepaalde collecties van Middelnederlandse codices beschreven worden (b.v. Lieftinck 1948 voor handschriften van de Leidse Maatschappij voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Lievens 1963 voor handschriften bewaard in Oost-Europa, Biemans 1984 voor bijbelhandschriften en Deschamps 1972 die een algemene catalogus biedt, zonder beperking naar bezittende instantie, regio of onderwerp). Ook kan men via specifiekere studies of repertoria op het goede spoor gezet worden, zoals via het Repertorium van Middelnederlandse artes-literatuur van R. Jansen-Sieben (Utrecht, 1989), B. Besamusca's repertoria van de Middelnederlandse Karel- en Arturepiek (Utrecht 1983 en 1985), De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek van H. Kienhorst (Deventer, 1988), De gratie van het gebed. Middelnederlandse berijmde gebeden, overlevering en functie van J. Oosterman (Amsterdam, 1995), het Repertorium van Nederlandse liederen in bronnen tot 1600 van C. Strijbosch en J. Oosterman (n.b.: aangezien dit repertorium thans nog in bewerking is, is dit slechts een voorlopige titel) en, voor religieuze teksten, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen van K. Stooker en T. Verbeij (Leuven, 1997). Uiteraard is het ook raadzaam om de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM) te raadplegen, het indrukwekkende documentatieapparaat van de Middelnederlandse handschriften dat in de Leidse universiteitsbibliotheek ondergebracht is. Deze BNM bevat de gedetailleerde beschrijvingen van een 11.000 handschriften en fragmenten en ontsluit al deze informatie door verschillende indices (o.m. op auteur, trefwoord, beginregels, handschriftsignatuur, kopiisten, scriptoria en bezitters). Dit gehele papieren apparaat wordt thans in Leiden ook in een digitale database-vorm gegoten en is zo al voor een belangrijk deel ook via Internet en de homepage van de Leidse universiteitsbibliotheek te raadplegen.
| |
c Bijzoeken
Een geslaagde identificering van fragmenten kan iemand een zeer bevredigend gevoel bezorgen. Toch hoeft dit nog niet het eindpunt van de speurtocht te zijn. Het uitdagende voor een onderzoeker bij bepaalde membra disiecta is ook dat het soms mogelijk is om met enige kans op succes en op een vrij systematische manier op zoek te gaan naar nog meer bij de vondst aansluitende fragmenten. Gegevens over het boekenbezit waar de band met de fragmenten uit afkomstig is, of over de binder die voor de verwerking van de maculatuur verantwoordelijk was, kunnen hierbij zeer nuttige vertrekpunten zijn. Illustratief hiervoor zijn de tien kleine
| |
| |
fragmentjes uit Vanden levene ons heren, waar ook het hartstrookje van afb. 4 één van is. Deze membra disiecta werden in 1981 op het Brugse stadsarchief ontdekt in een laat-15de-eeuws cartularium van de Brugse aristocratische familie Adorne. Uit verder onderzoek van het cartularium viel duidelijk af te leiden dat het gebruikte bindmateriaal afkomstig was van afgedankte handschriften, oorkondes e.d. uit het familiebezit. Eind 1982 kon het stadsarchief, waar men systematisch probeert de Adorne-collectie te vervolledigen, bij een Brusselse antiquair bijkomende archivalia van de Adornes aankopen, en bij één register bleken de katernen ook weer met gelijkaardige reepjes uit Vanden levene ons heren (negen stuks) verstevigd te zijn.
Soms kan men, op zoek naar bijkomende fragmenten, ook van de boekbinder uit vertrekken. De registerband die in afb. 6 te zien is, bevat als maculatuur o.a. 16de-eeuwse drukfragmenten van de Refreinenbundel van Jan van Doesborch (afb. 1). Hetzelfde Brugse atelier dat deze band maakte (zeer waarschijnlijk dat van de boekbinder Antoon de Tollenare of Pauwel van Vardebeke), vervaardigde ook een registerband die thans bewaard wordt in het Rijksarchief Zeeland te Middelburg. Ook bij die band werden de platten verstevigd met o.m. afgedankte vellen druks van dezelfde Refreinenbundel. Het is dan ook niet uitgesloten dat nog meer samenhorende maculatuur tevoorschijn gebracht wordt wanneer men systematisch nog andere registerbanden van de binderijen De Tollenare of Van Vardebeke onderzoekt.
Een derde weg bij de zoektocht naar bijkomend fragmentenmateriaal beschreef A. Berteloot in een artikel in Spiegel der Letteren van l977. Hij had vastgesteld dat er een bepaalde systematiek te ontdekken was bij de verschillende plaatsen waar in de loop van vooral de 19de eeuw, alle 35 bekende fragmenten van de Middelnederlandse Roman der Lorreinen gevonden waren. Wanneer men die vindplaatsen (alle in Duitsland gelegen) op een landkaart aanstipte, dan bleken er een drietal concentrische cirkels te ontstaan, waarvan het middelpunt in de buurt van Stuttgart/Tübingen lag. Geleid door deze kennis, vond Berteloot vervolgens in de Tübingse universiteitsbibliotheek inderdaad nog een viertal nieuwe fragmenten die bij de al bekende aansloten.
| |
d Koppelen
Naast het gedetailleerd beschrijven, het identificeren en - indien mogelijk - net bijzoeken van fragmenten, ligt nog een andere belangrijke activiteit op het pad van een fragmentenonderzoeker. Wanneer men een fragment ontdekt, of wanneer men vanuit een specifieke onderzoeksvraag bepaalde al bekende fragmenten bestudeert, dan dient men nl. ook steeds zoveel mogelijk te proberen om fragmenten die oorspronkelijk tot eenzelfde boek behoorden maar nu niet meer bij elkaar bewaard worden, toch met elkaar in verband brengen. Wie dergelijke koppelbare fragmenten op het spoor wil komen, verwijs ik opnieuw naar de Leidse BNM, naar de literatuur die hierboven bij de subparagraaf Identificeren genoemd wordt en naar die naslagwerken in de bibliografie achteraan in deze bijdrage die een grote hoeveelheid fotomateriaal bevatten. Om bepaalde membra disiecta vervolgens
| |
| |
ook te herkennen als bij elkaar horend, kan men zich alleen verlaten op allerlei uiterlijke kenmerken: de lay-out van de oorspronkelijke codex kan duidelijk hetzelfde zijn, er kan een identieke foliëring aanwezig zijn, het patroon van eventuele naaigaten of beschadigingen kan overeenkomen, de aangewende materialen (papier of perkament, de gebruikte kleurstoffen of inktsoorten) kunnen gelijk zijn, maar vooral, men kan in de fragmenten misschien dezelfde kopiistenhand ontdekken. Het spreekt voor zich dat het in de eerste plaats bij deze activiteit is dat er in een grote mate een beroep gedaan wordt op de paleografische en codicologische kennis van de onderzoeker. Een aantal mooie voorbeelden van dergelijke met succes bekroonde fragmentenkoppelingen zijn te vinden in Biemans 1997, een studie waarin het verslag gedaan wordt van een codicologisch onderzoek naar de overlevering van de Spiegel historiael. De auteur slaagde er daarbij b.v. in om aan te tonen dat membra disiecta die o.m. gedeelten van de Borchgravinne van Vergi bevatten en die nu bewaard worden in de Gentse universiteitsbibliotheek, ooit deel uitmaakten van een handschrift waartoe ook enkele Spiegel historiael-fragmenten in Straatsburg behoord moeten hebben.
| |
Het interessante van restanten
De enige reden om zich door membra disiecta te laten intrigeren was lange tijd uitsluitend het mogelijke belang van het fragment voor de tekstoverlevering van een bepaald literair werk. Het feit dat, zoals hiervoor al is gezegd, een groot gedeelte van de Middelnederlandse ridderepiek alleen maar uit overgeleverde fragmenten bekend is, toont aan dat deze invalshoek zeker een belangrijke is. Toch betekent dit niet dat men fragmenten die wat hun tekst betreft niet zo interessant lijken, zomaar terzijde mag schuiven: uit het voorafgaande moge duidelijk zijn dat fragmenten ook in andere opzichten belangrijke informatiedragers kunnen zijn.
Membra disiecta kunnen in al hun beperktheid toch nog een grote hoeveelheid codicologische informatie bevatten, en een miniem fragment kan soms een geheel handschrift oproepen. Zo kan men zich al gauw bij de fragmentjes waarvan de afb. 4 er één laat zien, een beeld vormen van (de lay-out van) een blad van de verdwenen codex, wanneer men vaststelt dat er tussen de tekst op de ene zijde van de reepjes en hun achterkant steeds dertig verzen ontbreken. Wanneer men de tekst geïdentificeerd heeft en wanneer men er vanuit mag gaan dat het handschrift de tekst volledig (en uitsluitend) bevatte, dan is het vervolgens niet zo moeilijk om ook met enige zekerheid de omvang van de codex te berekenen. Omdat de meeste handschriften doorgaans een zeer regelmatige aanblik bieden mag men, zonder indicaties van het tegendeel, meestal wel vertrouwen op het axioma dat fragmenten representatief zijn voor het gehele boek waarvan ze deel uitmaakten. Fragmenten bieden uiteraard ook belangrijke receptiegegevens voor een tekst, tenminste wanneer men bij benadering het tijdstip kan bepalen waarop het handschrift tot maculatuur verwerkt werd. Het versnijden van een codex betekent immers vaak dat er ook voor de inhoud ervan geen belangstelling meer bestond. Verder kunnen fragmenten vanuit een artistiek of paleografisch oogpunt relevant zijn: ze
| |
| |
kunnen interessante miniaturen of andere versieringen bevatten, of handgeschreven tekst die belangrijk is bij de bestudering van kopiistenhanden of schriftsoorten. En een laatste, zeer belangrijk boekhistorisch aspect: het onderzoek rond handschrift- en drukrestanten heeft de afgelopen decennia ook in een zeer grote mate ons inzicht verrijkt in het gevarieerde scala van praktijken en technieken die men eertijds in de boekbinderij toepaste.
Fragmenten bewijzen echter ook in een breder historisch, religieus en socio-cultureel verband diensten aan een onderzoeker en door bij dergelijk type onderzoek geen gebruik te maken van eventueel beschikbare membra disiecta is het niet uitgesloten dat men belangrijke informatie misloopt. Fragmenten kunnen bijkomende inlichtingen geven over de vroegere bezitters van de boeken waaruit de resten afkomstig zijn, over hun belangstellingssfeer en de ontwikkeling daarvan. Wanneer de membra disiecta oorkondes zijn, of brieven, dan bieden ze mogelijk interessante bijkomende historische documenten. Niet ongewoon is ook dat ze een wezenlijke aanvulling betekenen van de kijk op een bepaalde middeleeuwse samenleving. Zo kunnen fragmenten van b.v. kerkelijke of religieuze aard het bestaande beeld van de levenshouding en spiritualiteit in een bepaalde periode aanzienlijk nuanceren. En, nog iets concreter, in Maastricht beschouwt men een aantal aldaar aangetroffen Hebreeuwse membra disiecta van rond 1300 als aanwijzingen voor het feit dat daar toentertijd ook een Joodse gemeenschap geweest moet zijn. Een allerlaatste motivering tenslotte voor grondig en systematisch fragmentenonderzoek is het eenvoudige feit dat men op die manier een dikwijls nog onbekend en verborgen bezit van een bibliotheek of archief openbaart en voor de wetenschap toegankelijk maakt.
Membra disiecta blijken dus regelmatig niet die schamele resten te zijn waar men ze lange tijd voor hield. Vaak gaat het immers om restanten die een wetenschapper meer gegevens aan de hand kunnen doen dan men aanvankelijk, afgaande op het uiterlijk van het gevondene, zou vermoeden. Een systematische aanpak bij het onderzoek rond of naar nieuwe fragmenten kan zo meer dan eens interessante of verrassende resultaten opleveren. Ter geruststelling van de onderzoeker die van onverwachte vondsten houdt, voeg ik hier echter wel meteen de nuancerende slotoverweging aan toe, dat bij het ontdekken of onderzoeken van membra disiecta geluk en toeval steeds belangrijke aspecten zullen blijven, hoe systematisch men daarbij ook te werk probeert te gaan.
| |
Om verder te lezen
Over middeleeuwse boeken en fragmenten, en over de overlevering van de Middelnederlandse teksten staan de belangrijkste gegevens zeer leesbaar en mooi geïllustreerd bijeen in het eerste hoofdstuk (p. 9-59) van D. Hogenelst en F. van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen (Amsterdam, 1995). Wie wat dieper op een en ander in wil gaan, kan o.m. terecht in J.M.M. Hermans (red.), Het middeleeuwse boek in Groningen. Verkenningen rond fragmenten
| |
| |
van handschrift en druk (Groningen, 1981), in P. Obbema, De middeleeuwen in handen. Over de boekcultuur in de late middeleeuwen (Hilversum, 1996) en in de twee delen van J.A.A.M. Biemans, Onsen Speghele Ystoriale in Vlaemsche. Codicologisch onderzoek naar de overlevering van de ‘Spiegel historiael’ van Jacob van Maerlant, Philip Utenbroeke en Lodewijk van Velthem, met een beschrijving van de handschriften en fragmenten (Leuven, 1997); ook het artikel van A.J. Geurts, ‘Fragmenten van handschrift en druk. Enige opmerkingen over bewaring, conservering en ontsluiting’, in: Nederlands archievenblad 87 (1983), p. 4-15 is in al zijn beknoptheid zeer informatief. Een helder, van veel duidelijke illustraties voorzien overzicht van zowat alle termen die met de handmatige boekbinderij te maken hebben, biedt W.K. Gnirrep e.a., Kneep en binding. Een terminologie voor de beschrijving van de constructies van oude boekbanden (Den Haag, 1992). Voor informatie over de zestiende-eeuwse registerbanden zie o.m. D. Geirnaert (m.m.v. N. Geirnaert), ‘Membra disiecta Brugensia III: fragmenten in het fonds van het Spaanse Consulaat’, in: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 39 (1985, 79-107). Een grote hoeveelheid foto's van allerlei soorten membra disiecta (alle met Middelnederlandse tekst) is te vinden in de twee repertoria van B. Besamusca, nl. Repertorium van de Middelnederlandse Karelepiek (Utrecht, 1983) en Repertorium van de Middelnederlandse Arturepiek (Utrecht, 1985); nog meer illustraties biedt deel 2 van H. Kienhorst, De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek (Deventer, 1988); ook deel 2 van Biemans 1997 (zie hierboven) bevat veel fraai fotomateriaal van Spiegel historiael-fragmenten.
|
|