| |
| |
| |
Een dichteres uit Los Angeles
1
Op de welkomstreceptie heette niemand hem welkom. Sombere figuren scholen bijeen en schonken sterke drank uit dikbuikige flessen. Schrijvers waren zij, de inheemse deelnemers aan een congres waarvoor de organisatoren ook een handjevol buitenlanders hadden uitgenodigd. Eeuwen geleden had in dit land een veldslag plaatsgevonden, die door de voorzaten van deze schrijvers was verloren. Om de oorzaken van de nederlaag te achterhalen en de gevolgen ervan eens en voor altijd te bespreken, had de schrijversbond de veldslag tot onderwerp van zijn jaarlijkse congres gekozen. Het thema luidde ‘overwinning of nederlaag’, en de deelnemers moesten een inleiding houden waarin zij in algemene zin hun licht over deze belangwekkende vraag lieten schijnen. Omdat Sander meende dat hij een deskundige was als het om nederlagen ging (hij had ze zowel toegebracht als geleden) schreef hij een tekst waarin hij over de ruimte van enkele pagina's om het onderwerp heen cirkelde.
De schrijversbond had zich in een oud gebouw genesteld, in het centrum van de stad. De villa had misschien niet zozeer betere als wel andere tijden gekend, toen de drank nog uit slanke flessen kwam en vrouwen in avondjurken ogenschijnlijk gewichtloos de trappen afdaalden. De illusie is altijd het schoonste. En vooral aan die illusie schortte het, bedacht Sander, toen hij overwoog welk voordeel het hem zou brengen wanneer hij bij een van de hermetisch gesloten groepjes drinkebroers probeerde in te breken.
Niet veel later bevond hij zich, met een twintigtal anderen, in de hal van de villa. Een koor, bestaande uit zwaar ge- | |
| |
poederde zangeressen in communiejurken van witte tule, posteerde zich op de traptreden. Voorgegaan door een dirigent, die met brede, langzame gebaren de maat aangaf, brachten zij een kort oratorium over de nederlaag in 1389 ten gehore. Sander keek om zich heen. Met de nostalgie op afstand van iemand die het niet zelf heeft meegemaakt, herinnerde hij zich foto's uit de jaren vijftig. Dichters en schilders figureerden op die opnamen, geflankeerd door vrouwen die zich met volle overgave onder hun bescherming hadden gesteld. De vrouwen waren steevast in het zwart gekleed. Het kwam hem voor dat hetzelfde gezelschap, uit teleurstelling of verveling, een sprong over de tijd had genomen. Zonder dat zij er zelf inspraak in hadden, waren zij in het hoofdkwartier van de schrijversbond geland. Een overjarige verleiding ging van hen uit. Een van de dames droeg een zonnebril; een tweede had zich de pumps van Walt Disney's dwergen in Sneeuwwitje aangemeten. Zwarte baretten, die waren er ook. Oprecht kunstenaarschap straalde van hen af. Als vleselijke muzen van hun echtgenoten dienden zij een belangrijke missie.
Na het zangspektakel stond Sander van zijn stoel op en liep zo snel mogelijk het gebouw uit.
| |
2
Tot zijn verwondering, en tegen alle voorspellingen in, werkte de douche in de badkamer, en er kwam zelfs warm water uit de kraan. Bij zorgvuldige inspectie had het hem van tevoren kunnen opvallen dat het douchegordijn te kort was. De binnenzee in de badkamer had een nacht lang de tijd om op te drogen, voordat hij de boel opnieuw onder water zette. De volgende ochtend hield hij de douchekop zo dicht mogelijkbij zijn lichaam. Naakt liep hij door de kamer en keek vanaf de twintigste verdieping over de stad. Het was herfst, een Europese Indian Summer. Schuin boven hem was de lucht blauw, maar verderop had zich een vette, zwarte walm over de stad uitgespreid. Als de westerse landen er eindelijk in geslaagd zouden zijn de vervuiling de kop in te
| |
| |
drukken, stond de achterlijkheid van het voormalige communistische systeem er borg voor dat de wereld toch nog op tijd de genadeslag kreeg.
Bij de ingang van de ontbijtzaal zag hij de vrouw met consumptiebonnen over het hoofd. Hoewel de ruimte evenveel gasten als bedienend personeel herbergde, duurde het lange tijd voordat een der obers bereid was hem op te merken. De man vroeg om de bon. Sander spreidde verontschuldigend zijn armen; de man haalde zijn schouders op. Even later bracht hij een kannetje Turkse koffie, enkele sneden brood en een schaaltje jam. Sander keek om zich heen en vroeg zich af of hij de rest van het congres in zijn eentje zou doorbrengen.
| |
3
Omdat hij, als het hem uitkwam, een zekere flair bezat met mensen om te gaan, sloot hij zich aan bij een groepje Oostenrijkse schrijvers. Het ministerie van Buitenlandse Zaken van hun land had hen afgevaardigd naar de ontmoeting. Als tegenprestatie zouden zij 's avonds voorlezen in het gebouw van de schrijversbond. Het bijwonen van de congreszittingen over de veertiende-eeuwse nederlaag was voor hen niet strikt noodzakelijk. Hij kwam er snel achter dat het merendeel van de buitenlandse nederlaagdeskundigen hetzelfde standpunt huldigde. Alleen de zittingen waar zij hun eigen tekst ten gehore zouden brengen, golden als verplichting. Zijn voordracht had hij uitgeschreven en in het Engels vertaald. De inhoud van de meeste toespraken berustte, bij gebrek aan voorbereiding, op toeval.
Na de langdradige opening van het congres maakte zich een grote opluchting van hem meester. Fiere krijgers raasden over een stoffige vlakte. Was hun ter kennis gebracht dat zij zeshonderd jaar later dienden om nationalistische gevoelens aan te wakkeren, dan hadden zij hun grof geslepen zwaarden met nog meer geestdrift in elkaars lichamen gestoken. Maar het lag evenzeer voor de hand dat zij elkaar voor een spiegel hadden verdrongen en zich daarna geza- | |
| |
menlijk aan een feestmaal geschaard. Als het daarop was uitgelopen, handelden de schrijvers tenminste geheel in hun geest.
Het restaurant van het hotel was vrijwel uitgestorven. Zelfs de beste wijn kostte niets, en de grauwe straat met z'n stinkende auto's maakte een verblijf in de open lucht weinig aanlokkelijk.
‘Ga je na het congres mee op tournee?’ vroeg de dichter Erwin, die met zijn vriendin in Wenen woonde, waar hij voornamelijk werkte in koffiehuizen, waarvan hij de bekoringen met steeds bredere gebaren keer op keer uitlegde.
De komende rondrit langs middeleeuwse kloosters, na afloop van het officiële gedeelte van het congres, had Sander tot het besluit gebracht de uitnodiging te aanvaarden. Langzamerhand was hij erachter gekomen dat vooral die kleine dingen zijn wereld in stand hielden. Grote gebaren haalden meestal weinig uit. Een enkeling bereikt het dat ook na zijn dood zijn portret aan alle wanden hangt. Maar zelfs de aanbeden leider moest vanuit het hemels arbeidersparadijs knarsetandend toezien op de verdeeldheid van zijn volk, dat zich hoogstens in een verre toekomst zou oprichten uit de met ijzeren discipUne opgelegde vergeefsheid.
‘Maar natuurlijk ga ik mee!’
Waarom, zo vroeg hij zich bij het verlaten van de eetzaal af, gaven ze hier wc's aan met een dames- of een herenschoen.
| |
4
Sander ging op de eerste rij zitten, dicht bij de tafel waarachter zijn collega's klaar zaten met hun dichtbundels.
De buitenlucht had hem slaperig gemaakt. Na de lunch had hij zich enkele uren op zijn kamer teruggetrokken en geslapen. Daarna was hij onder een zo koud mogelijke douche gaan staan. Terwijl hij door de badkamer waadde, bedacht hij dat hij een ijzeren Hein was; hij deed alles maar alsof het niets uitmaakte. Maar het maakte wel degelijk uit.
| |
| |
Ontzettend veel zelfs. Toen hij vervolgens onder woorden wilde brengen wat het precies uitmaakte, besloot hij van de onderneming af te zien. Een niet onaangename leegte hing in zijn hoofd. Het liefst wilde hij verder slapen.
Een blonde vrouw met een minirok waaronder zwarte, niet meer ongeschonden kousen kwam naast hem zitten, legde haar handen op de leuningen van de zware houten stoel en keek hem van opzij ernstig aan.
‘I'm Pat,’ zei ze, ‘and I'm neurotic.’
‘Sander,’ wist hij te antwoorden. ‘Just like that.’
‘Ik zag je gisteravond op de receptie. Heb jij ooit zulke onhartelijke mensen meegemaakt? Ze lieten je daar staan alsof je niet bestond. Ik wilde nog naar je toe komen, omdat ik zag dat jij je ook ongemakkelijk voelde.’
‘Had het maar gedaan.’
Zij stak haar hand naar hem uit.
‘Hallo Sander. Nice to meet you.’
‘Hallo Pat.’
‘Mijn dichtersnaam is La Luna.’
‘La Luna,’ herhaalde hij. Het klonk prettig.
‘De maan is vrouwelijk en geheimzinnig,’ legde zij uit.
‘Ik zou mij niets anders durven voorstellen.’
Even verschenen er Amerikaanse ruimtevaarders verkleed als Michelin-mannetjes voor zijn geest. Met grote schoenen plempten zij de maan aan. Ademloos had hij het aangezien. Of zweefden ze? Hoe was het ook alweer? La Luna.
Een volgend beeld verplaatste hem naar Zuid-Spanje. Hij lag op een muurtje en speurde de hemel af naar de Grote en de Kleine Beer. Hij herinnerde zich dat hij nooit een groter, of weidser gevoel van ruimte had gekend. Daarna was het universum alleen maar kleiner geworden, vooral zijn eigen plaats daarin. Niet alleen de wereld, maar ook zijn eigen mogelijkheden leken hem op dat moment oneindig. Daarom kon hij het zich zo scherp herinneren. Het behoorde tot de essentiële gebeurtenissen in zijn leven. Af en toe kwam het bijbehorende gevoel terug. Pas na afloop worden ge- | |
| |
beurtenissen geladen met betekenis. Alsof het geheugen indrukken met opzet eerst langs een onbekende, bochtige weg stuurt, alvorens ze met zekere hand een vaste standplaats toe te kennen in het oneindige gebied waar hoop en melancholie hun levenslange gevecht leveren.
Hij knikte La Luna vriendelijk toe.
‘Ik ben net van kanker genezen verklaard,’ zei Pat. ‘Op zeventien plaatsen hebben ze gezwellen uit me weggesneden. Twee jaar lang heb ik niets anders dan ziekenhuizen gezien.’
Het verwonderde Sander dat hij de op een vanzelfsprekende manier uitgesproken verklaring louter voor kennisgeving aannam. Alsof dit niet meer dan een terloopse hindernis betekende in een verhouding die zich zo snel ontwikkelde dat er geen tijd overbleef voor omzichtigheid.
‘Und jetzt ich gehe hören!’ riep Pat, nadat de inleider met zijn wijsvinger gecontroleerd had of de microfoon werkte.
‘Gut gesprochen!’ verklaarde Pat na afloop van de voorlezing.
Haar enthousiasme werkte aanstekelijk op Sander. Geen van de Oostenrijkers mocht tot de begenadigde voordrachtskunstenaars gerekend worden. De onmiskenbare tegenzin waarmee zij hun werk ten gehore brachten, nam hem voor hen in. Erwin zat ineengedoken op zijn stoel, alsof hij op het punt stond zich met zijn gedichten onder tafel terug te trekken. Na de voorlezing werden de dichters, als afgevaardigden van hun land, geacht aanwezig te zijn bij een ontvangst van de cultureel attaché. Bevriende afgevaardigden, zoals Pat en hij, waren eveneens hartelijk welkom.
‘Is het goed voor mijn carrière?’ wilde zij weten, toen hij haar voorstelde hem te vergezellen. ‘Ik ben op een punt gekomen dat ik alleen nog op uitnodigingen inga die iets opbrengen. Dat begrijp je toch wel?’
Sander was zo iemand die altijd alles begreep, meestal omdat hij problemen te banaal vond om er zelfs maar de geringste aandacht aan te schenken.
‘Misschien komt de ambassadeur zelf op het partijtje,’
| |
| |
opperde Pat. ‘En dan zal hij zeker met de schrijvers uit andere landen willen spreken. Misschien kan hij me een optreden bezorgen. In Vienna!’
‘Volgens mij wil die man niets liever dan het voor je regelen.’
‘O!’ riep ze. ‘Wat geweldig dat ik je ontmoet heb!’
In de taxi haalde zij een map uit de plastic tas die zij bij zich droeg. In de map zaten een keurig getypografeerde levensbeschrijving en een aantal gefotokopieerde kritieken op haar eerste en enige bundel, met een aanbeveling van Lawrence Ferlinghetti.
‘Ik heb nog geen arrangement in Holland,’ zei ze. ‘Het is toch vreemd dat ik overal kan voorlezen en niet in Holland.’ Zij wees hem een blad in de map waarop haar komende optredens stonden, van Frankfort, via Londen, tot aan Warschau toe. ‘Holland,’ zei ze. ‘Ik heb altijd gehoord dat Hollanders van poëzie houden.’
‘O ja?’
‘Dat klinkt niet overtuigend.’
‘Ik houd van poëzie.’
‘Dat is lief van je,’ zei Pat. ‘Morgen geef ik je mijn bundel en ik weet al wat ik erin zal schrijven.’
Op de receptie raakte Sander in gesprek met Gideon, een Israëlische geleerde. Zijn aanwezigheid op het congres was bedoeld als tegenprestatie voor het bezoek van een der organisatoren aan een bijeenkomst in Tel Aviv. ‘Are you an academie or just a writer?’ wilde hij weten.
‘Or just an academie?’ vroeg Sander.
Gideon glimlachte minzaam. Daarna raakten zij elkaar alweer snel uit het oog, voornamelijk omdat zij niets te bespreken hadden. Op het eerste congres dat hij bezocht, had Sander zich er nog op toegelegd met zoveel mogelijk mensen in gesprek te raken. Dat had hij spoedig opgegeven. Hij herinnerde zich Mimi, een Italiaanse gravin. Haar voornaamste bijdrage aan de cultuur leek te zijn dat zij puissant
| |
| |
rijk was en desnoods in haar eentje een congres op poten zette, om verlost te zijn van de eenzaamheid van haar paleis, de toenemende verloedering van haar gezicht en het ineenschrompelen van haar gestalte, hoewel die in de breedte juist uitdijde. ‘Wat is dit nou weer voor een raar wijf?’ vroeg hij aan een landgenoot, die het klappen van de zweep kende. ‘Ach,’ antwoordde deze. ‘Wees maar aardig tegen haar, dan zit je zo in Venetië.’ Later raakte hij met Mimi in gesprek over Florence. Zij had lang in die stad gewoond. ‘So beautiful,’ sprak zij, met de klemtoon op de laatste lettergreep. Zij keek voor zich uit. ‘Soms,’ zei ze, ‘raakte ik zo ontroerd door al die schoonheid dat ik mij op het balkon moest terugtrekken om een gedicht te schrijven.’
Alsof het leven al niet ingewikkeld genoeg was.
De Oostenrijkse schrijvers werden in beslag genomen door hun ambassadeur, die zoals alle diplomaten geleerd had een universele schijn op te houden, waaronder alles viel, inclusief belezenheid.
Toen Sander, een glas witte wijn in de hand, rondliep door de met een overvloedige voorraad antiek ingerichte ruimte, zag hij dat Pat zich had opgesteld bij de tafel met dranken, waarachter een ober met verveeld gezicht op bestellingen wachtte.
‘Kaffee,’ sprak zij op luide toon. ‘Eiskalt. Eiscoffee.’
De ober gaf zijn collega een aanwijzing.
‘Ik moet mijn innerlijke systemen in balans houden,’ zei Pat, toen ze Sander had opgemerkt.
Zij bleven bij de tafel wachten tot de gevraagde ijskoffie verscheen. Een dikke laag opgespoten slagroom stak, naar de gewoonte van het land, boven het kopje uit.
‘Keine sugar. Keine Zucker?’ vroeg Pat.
De ober knikte, pakte de koffie op en verdween.
Toen hij even later terugkwam, leek er weinig aan de koffie veranderd. Meewarig schudde Pat het hoofd, pakte een lepel en kwakte de slagroom in een asbak. Juist op dat moment keek de ambassadeur bij toeval in haar richting.
‘Zie je die keurige heer daar?’ vroeg Sander. ‘Dat is de ambassadeur.’
| |
| |
Pat stond al naast de man die de Oostenrijkse grenzen voor haar zou openen, of hij wilde of niet.
Met een breed gebaar wees zij om zich heen.
‘Schön Museum hier,’ zei ze. ‘In New York, in the Metropolitan, in jede Zimmer zwei Polizei.’
De ambassadeur knikte belangstellend.
‘Ich Krankheit geworden, in the Museum,’ legde Pat uit.
De ambassadeur knikte, alsof het gebeuren hem al eerder ter ore was gebracht.
Erwin wenkte. Een dikke man stond tegen hem aan te praten. Aan Erwins gezicht viel af te lezen dat hij zich niet amuseerde.
‘Sander, dit is David.’
‘Hallo David.’
‘Een buitengewoon congres,’ zei David. ‘Moet jij ook een toespraak houden? Dan kom ik zeker luisteren.’
Hij trok zijn portefeuille en haalde er een visitekaartje uit.
‘David Stern. Linguistic Department. Poet, translator,’ las Sander in één oogopslag. Een overzichtelijke man. Hij zou het uitstekend kunnen vinden met Sanders vriend uit Litouwen, een grote, kale schrijver die altijd in een gebroken wit kostuum gekleed ging. Hij verscheen nog maar sinds kort op congressen, altijd luidkeels klagend dat de grote politieke veranderingen die hij meemaakte een nijpend deviezengebrek veroorzaakt hadden. ‘En dat juist nu ik ook nog een paar dagen naar Parijs wil,’ zei hij bijvoorbeeld in Aixen-Provence. ‘Er moet toch een mogelijkheid zijn om Parijs te bezoeken.’ De volgende dag klaagde hij over de kosten van het bier, de prijs van het eten; steeds sloofden organisatoren zich uit om zijn onkosten te vergoeden, hij kwam tenslotte uit een voormalig communistisch gebied. Weigeren om hulp te bieden was net zoiets als aan de deur verklaren dat je niet aan kankerbestrijding deed. De Litouwer liep op bankgaranties en dollarcheques zoals een auto op benzine. Eerst trouwens arriveerde hij alleen, maar toen hij eenmaal wist hoe hij het circuit moest bespelen, nam hij zijn vriendin mee; op diners zaten zij als eersten aan tafel en gingen van- | |
| |
zelfsprekend als laatsten weg; organisatoren legden eer met hen in. Hoogstens liepen zij het applaus mis waarmee voormalige Russische dissidenten gedurende de eerste tijd van de glasnost begroet werden. Literaire zetbazen leidden hen de tafels langs: ‘Mogen wij even uw aandacht. Deze dichter heeft achttien jaar zonder papier in de gevangenis gezeten; zijn vingernagels waren ook al gauw vol, bovendien beet hij ze af. Hij bewaarde die gedichten in zijn hoofd.’ Hoeveel genoegdoening bracht de lichamelijke vrijheid? De Wiedergutmachung van hun levens stortte hun werk halsoverkop in de Verelendung. De van uitschot tot schrijfvrorst verhevene stond er verbouwereerd en verlegen bij. Van enige terughoudendheid ondervond zijn joyeuze
Litouwse vriend in ieder geval geen hinder. ‘Writer and artist’ stond onder zijn naam.
Hij stak Davids kaartje in zijn borstzak, voor zijn verzameling namen waar geen gezicht meer bij hoorde.
Een luid gelach klonk op. Opzij van hem spreidde Pam haar handen en sloeg met een theatraal gebaar de ogen ten hemel. De ambassadeur hief zijn glas en bracht een toost uit op La Luna's gezondheid. Een ogenblik vreesde Sander de uitroep dat ze kanker had.
In zijn eentje liep hij naar het hotel. Op straat bevonden zich maar weinig mensen. Laat was het niet, maar wat hadden mensen in de binnenstad te zoeken? De winkels etaleerden armoede, de weinig talrijke cafés goedkoop meubilair. Het mocht duidelijk zijn dat sfeer en geborgenheid, attributen van de burgerlijkheid, hier lang geleden voor het laatst verbleven hadden. Het was benauwd in de stad; de stank van tweepits uitlaatgassen, 's middags prominent aanwezig, had zich moeiteloos gehandhaafd. Af en toe ratelde een taxi voorbij. Sander verlangde naar huis, naar zijn studeerkamer. Daar hadden de dingen allemaal hun vaste plaats, de briefopener naast de nietmachine; de lijmstift op al jaren dezelfde afstand van het potje met gekleurde paperclips. Hij stelde zich voor dat hij op zijn bureaustoel zat en zijn ogen
| |
| |
kon sluiten, om naar muziek te luisteren die zijn geest losmaakte en de vermoeidheid voor een ogenblik uit zijn ogen verdreef. Hij zat daar alleen op zijn kamer, zoals het hoorde. Buiten bracht de wind de groene bomen in beweging. Het maakte hem rustig - zelfs nu hij hier liep en opeens hulpeloos om zich heen keek naar een herkenningsteken, een houvast, al was het maar een hondje dat over straat scharrelde, of een meisje in innige omhelzing met haar verloofde. Het leek alsof de stad uit één lange straat bestond, eindigend bij het hotel, dat er, van enige afstand, zelfs westers uitzag. Maar hij was hier niet welkom; het personeel ging gekleed in livrei maar gedroeg zich nurks, omdat ze gasten, die uit eigen beweging weer konden weggaan, nu eenmaal per definitie haatten.
De lobby was verlaten.
Sander drukte op het knopje van de lift, nieuwsgierig of de deur voor de verandering zou opengaan.
| |
5
Voordat hij ging slapen las hij de persoonlijke gegevens die Pat hem verstrekt had. Daarbij waren de telefoonnummers van haar internist, oncoloog en gynaecoloog, haar huisbaas, uitgever, buurvrouw en een aantal contactpersonen in Europa. Niets had zij overgelaten aan het toeval. Behalve het toeval zelf. Zij woonde in Los Angeles en was negenendertig jaar. Tot voor kort had zij gewerkt als secretaresse op een advocatenkantoor. Toen al schreef zij gedichten en filmscenario's. Die laatste wachtten op verfilming. De gedichten waren uitgegeven, waarna zij zelf een tournee door Europa had georganiseerd. Zo verscheen zij op ongetwijfeld belangwekkende plaatsen, zoals de nachtclub Dolce Vita in Lausanne, het Laboratorium voor Contemporaine Cultuur te Moskou en de Amerikaanse kerk in Parijs. Alleen al de gedachte aan buitensporige activiteit maakte hem uitgeput, hoewel hij besefte dat anderen diezelfde gewaarwording ondergingen in zijn nabijheid.
| |
| |
In bed stelde Sander zich voor dat hij met La Luna door de wereld trok. Samen met haar liep hij door Kraków, op een zaterdagmiddag in de joodse wijk. Stil was het daar, moeiteloos absorbeerden de kale muren het waterige zonlicht. Zij beklommen de kale en smerige trap van een vervallen pand en keken vanaf de hoogste verdieping uit over het afgesloten, glooiende kerkhof. Als hij wilde kon hij thuis de foto uit een van de vele mapjes te voorschijn halen. De grijze namiddag, of de grijze dood op het voorgoed winterse veld. Later, dat wist hij zeker, zou hier een yuppenwijk ontstaan, zoals de Marais, waar het verleden zich eveneens in alle hoeken en gaten verstopt had, terwijl de adem van miljoenen doden er maar geen ontsnappingsroute vond. Tijdens de wandeling kwam hij terecht op een tentoonstelling over het oude Lemberg en ook daar overviel hem een onmiskenbaar gevoel van herkenning, alsof hij hier al vele keren eerder was geweest: maar hij bezocht de stad slechts via foto's en oude rekwisieten van soldaten, oproepen om in het leger te gaan, een vitrine met pistolen. La Luna zou de expositieruimte onmiddellijk bestemmen voor het ten gehore brengen van haar beatgedichten. Als aankondiging dat de werkelijke wereld ook hier op ontspringen stond. Bij het vallen van de avond veranderde Kraków in een donkere vooroorlogse stad. Geen schreeuwerige neonreclames, dure artikelen die via stalen schermen tegen diefstal beveiligd moesten worden. Hij kocht een potje honing, niet omdat hij daar bijzonder van hield, maar omdat hij iets wilde kopen. Beschilderde houten eieren die hij thuis uitstalde. Het raam in het naar afval stinkende gangportaal vanwaaruit hij over het kerkhof keek, vormde een fraai decor om een bureau neer te zetten. Hij zou Pat de bijna overleefde Europese wereld kunnen tonen en vervolgens observeren of het iets aan haar veranderde. Of zij nog steeds haar tassen wilde pakken om af te reizen naar een volgende bijeenkomst buiten de werkelijkheid van
zelfs haar eigen leven, zo'n toonzaaltje van de individualiteit, waar mensen samenschoolden om zich bijzonder te wanen.
| |
| |
| |
6
Bij de lunch, de volgende dag, hield hij zich in, teneinde enige frisheid te bewaren voor de zitting tijdens welke hij zijn tekst zou voorlezen. De deelnemers zetten zich aan in carrévorm opgestelde tafels en staarden over elkaars hoofden naar de blauw geschilderde wanden of naar buiten, waar de zon onverminderd scheen. Als eerste mocht Gideon vertellen wat hij van de wereld dacht. De academicus legde zijn handen voor zich op tafel en vroeg zich af, snel en nerveus sprekend, of er uiteindelijk enige overwinning aan de Holocaust ontleend kon worden. David bracht Vietnam ter sprake, wist te vertellen dat de Amerikanen er veel van geleerd hadden en gaf als opmaat dat de nederlaag het leven in de usa aanzienlijk verdiept had. Sander stak een Fisherman's Friend in zijn mond en bedacht dat Gideon en David ook op een congres over drop de Holocaust en Vietnam als uitgangspunt zouden nemen. ‘Thank you, thank you!’ riep de inleider na iedere verklaring. ‘Thank you for your brilliant contribution!’ Een reusachtige Palestijnse dichteres hield, ook al uit het hoofd, een inleiding waaruit het voortdurend herhaalde woord ‘belonging’, uitgesproken met een dikke ‘l’, bij hem overkwam. Je moest ergens bij horen. Zij behoorde bij de plo. Zij sprak over historisch gegrondveste rechten. Sander keek in Gideons richting. Deze had zijn hoofd van de spreekster afgewend en de ogen gesloten. ‘Literature exists by the grace of defeat, as vultures do by cadavers,’ hoorde Sander zichzelf lezen, later op de middag, toen niemand al meer tot luisteren in staat was.
| |
7
Na afloop van het officiële deel van het congres stapte hij met een aantal schrijvers in een Transit-bus, die hen langs een aantal stadjes zou brengen waar zij zouden voorlezen. De middeleeuwse kloosters, waar hij zich veel van had voorgesteld, vielen tegen. Zoals gewoonlijk had hij zichzelf gouden bergen beloofd, alsof het leven van iedere zin werd beroofd wanneer deze bolwerken van religieuze vervoering
| |
| |
aan zijn neus voorbij zouden gaan.
Bij de eerste lezing kwamen schoolmeisjes om hem heen staan, vroegen hem zijn handtekening in hun boekjes te zetten en stelden vragen over dat voor hen onbereikbare Westen, waar gebraden ganzen, in de vorm van ghettoblasters en videorecorders, de mensen zomaar in de mond vlogen. ‘Kunt u mij niet meenemen?’ vroeg een meisje. Een ogenblik overwoog hij tot welke consequenties dit zou leiden. Zijn vrienden zouden jaloers naar hem kijken, maar als zij op hun fiets stapten of gingen tennissen, moest hij met zijn geliefde naar het museum; veel drinken 's avonds was er ook niet meer bij, omdat hij dan in slaap zou vallen juist als zij de behoefte voelde hem verhalen over haar familie te vertellen. ‘Ik ben te oud voor jou,’ zei hij zo lichtvoetig mogelijk, opdat zij, ondanks zijn bedenkingen, dit niet onmiddellijk zou beamen. ‘Ja,’ gaf ze volmondig toe. Ze keek opzij. ‘Maybe not,’ zei ze vervolgens. ‘Who knows.’
Om het succes van de voorlezing kracht bij te zetten, werden zij in een verder geheel verlaten restaurant, waar de obers zwarte smokingjasjes met gele strepen droegen, onthaald door leden van de plaatselijke schrijversbond, ruwe maar goedmoedige kerels, die tijdens het eten naar elkaar schreeuwden en om de haverklap het glas hieven, een gebaar dat hij glimlachend pareerde. Als zelfgekozen woordvoerder van de groep hield hij vervolgens een toespraak, waarmee hij de wederzijdse achting en vriendschap voor eeuwig bezegelde. Zij omarmden elkaar.
‘Laten we hopen,’ zei hij, ‘dat McDonald's, waarvan in de hoofdstad kort geleden de eerste is geopend, de boekhandels op den duur niet zal verdrijven.’
Waarom eigenlijk niet? dacht hij, terwijl de woorden met gepaste retoriek naar buiten rolden. Als je maar genoeg honger hebt.
Na zijn woorden werkte de voorman van de gastheren zich uit zijn stoel omhoog en brulde: ‘Friends!’
Pat, die naast hem zat, klapte in haar handen. ‘Brilliant!’ riep ze.
| |
| |
Even later boog ze zich opzij, naar Sander:
‘Zo zou het na iedere lezing moeten gaan.’
‘Liever niet.’
‘Je bent verwend.’
‘Ik schaam me,’ zei hij, in een opwelling van oprechtheid, die bij nader inzien ook weer niet al te gemeend was. ‘Ik schaam me dat wij hier als vorsten zitten te schransen, alleen om wederzijds het gevoel te versterken dat we iets betekenen.’
‘Je bent zelfs bijzonder verwend,’ stelde Pat vast.
Iemand tikte hem plotseling op de schouder.
‘Mag ik voorstellen...’
Sander keerde zich om. Naast een van de plaatselijke schrijvers stond een kleine, gezette man. Deze had niet deelgenomen aan de maaltijd. De nieuwkomer reikte hem een envelop aan.
‘Hopelijk kunt u hem helpen,’ zei de gastheer. Hij maakte een lichte buiging en liep terug naar zijn plaats.
Sander luisterde naar de kleine man, maar tegelijk luisterde hij ook niet. Wel begreep hij dat het hier om een amateurschrijver ging. Overdag werkte hij bij de posterijen. Het lag in zijn voornemen een mondiaal congres te organiseren van amateurschrijvers die bij de ptt werkten. Zij zouden samenkomen en hun ervaringen uitwisselen. De kleine man veronderstelde dat Sander inlichtingen kon verschaffen over de literaire situatie bij de ptt in Holland. Sander voelde een lachbui opkomen. De post in Nederland, wilde hij uitleggen, had het te druk met manuscripten rondbrengen om ze zelf te schrijven. Hij beet op zijn onderlip en beloofde de man dat hij via de organisatie die hij vertegenwoordigde alles in het werk zou stellen om aan inlichtingen te komen. De ptt-beambte gaf hem zijn kaartje en vroeg om het zijne. Met tegenzin overhandigde Sander het gevraagde. Eén keer was het hem overkomen dat drager dezes zich later bij hem aan de deur vervoegde. Sindsdien had hij het verstrekken van zijn adres aan mensen die daar echt om vroegen tot het uiterste beperkt.
| |
| |
‘Waarom laat je je beledigen?’ vroeg Pat, onmiddellijk nadat de beambte zich had teruggetrokken. ‘Luister jij altijd naar onzin?’
Hij glimlachte, legde een ogenblik zijn hand op die van haar.
‘Raak me liever niet aan. Ik verdraag het niet als mensen mij aanraken.’
Geschrokken trok hij zijn hand terug.
‘Heb ik je gekwetst? Ik had het liever andersom. Dat ik aanraken prettig vond. Jij kunt je dat waarschijnlijk toch niet voorstellen. Jij bent sterk. Jij kunt je overal prettig voelen. Ik moet iedere plaats waar ik kom veroveren.’
‘Het schijnt je te lukken.’
Zij keek om zich heen, zwaaide plotseling naar haar overbuurman, hief het glas, riep luidkeels ‘Prosit!’ en zei tegen Sander: ‘Ik haat lelijke mensen.’
Zij belde hem, midden in de nacht. Hij schrok wakker en tastte naar het licht.
‘Sander...’
‘Patricia, what's wrong?’
Zij kon niet slapen, gekweld als zij werd door de dwingende gedachte aan het visum dat zij nodig had voor Moskou. Haar stem klonk zoals altijd alert en dwingend; als zij dat nodig achtte, sleepte zij desnoods de rest van de beschaving met zich mee; hij zag haar voor zich in de boekhandel waar zij tijdens het congres haar gedichten had gelezen. Niet meer dan tien mensen vergaapten zich aan het fenomeen dat voor westerse begrippen weinig nieuws bood. En al was haar verschijning wereldschokkend, wat dan nog? Hij verwonderde zich over de metamorfose die zij onderging als zij tegenover een publiek stond. Een geheimzinnige glans straalde van haar af, de potten met vitaminepillen, waarop zij blindelings vertrouwde, konden aan de kant geschoven; nu was zij inderdaad niet ouder dan zij zich kleedde, met het geloof in de kracht van haar kunst, de purgerende uitwerking die zij, als zij maar doorging, zou uitoefenen op de zie- | |
| |
len van degenen die naar haar wilden luisteren. Jezus aan het Meer van Galilea moest iets dergelijks vertoond hebben. Een gebaar, een wending van zijn stem en de toehoorders geloofden in hem. Hoewel, het was net zo goed mogelijk dat de luisteraars beleefdheidshalve in de boekhandel bleven staan tot zij klaar was; vervolgens klonk een zwak applaus, alleen de boekhandelaar zelf, die dit alles georganiseerd had om de uitstraling van zijn zaak van nieuwe impulsen te voorzien (de economie lag op haar oor, dus dat kon hij net zo goed laten), klapte de handen stuk.
Kort geleden had Sander een bijeenkomst bijgewoond waar de dichter Jevtoesjenko optrad. Deze droeg bij die gelegenheid een opzichtig pak met grote rode en blauwe ruiten. Alsof hij zich, door als clown uitgedost door het leven te gaan, wilde straffen voor het feit dat hij nog altijd overal in de wereld de gevierde kunstenaar mocht uithangen. ‘He is a shit,’ zei een vriendin, die zelf tijdens de Hongaarse opstand in '56 naar Amerika was gevlucht. Alvorens de dichter ‘Baby Yar’ voorlas, vertelde hij over Sjostakovitsj, die hem had opgebeld met de vraag of hij het gedicht op muziek mocht zetten. ‘Maar natuurlijk,’ had hij gestameld. En toen had de componist gezegd: ‘Kom zo snel mogelijk naar mij toe, want ik heb het stuk al af.’
Zorgvuldig gedoseerde nederigheid is het meest gestroomlijnde voertuig van de zelfsrergroting.
Na de voorlezing rende de dichter rond met champagne en glazen, voor de vertaalster en de vrouw die de vertaling voorlas. Het reciteren van de oorspronkelijke tekst liet hij gepaard gaan met brede gebaren. Geroutineerd zette hij het gezelschap naar zijn hand, in de geruststellende zekerheid dat hij met alle winden mocht meewaaien, omdat het er uiteindelijk toch weer op uit zou draaien dat hij tot leider van om het even welke schrijversdelegatie werd benoemd.
Zonder twijfel bezaten Oosteuropeanen een grotere kundigheid in het overleven dan de in gezapigheid gewiegde bevolking van het Westen. Maar ook in het overleven bestonden klassen; figuren die pijlsnel omhoogschoten en zich op
| |
| |
de wankele draad wisten te handhaven. ‘Meester in de Overlevingskunst’. Een lintje en een hand van de president. Van welke president ook. ‘Maak je geen zorgen,’ zei hij tegen Pat. ‘Met dat visum komt het allemaal in orde.’
| |
8
Hij nam een foto van Pat voor het rond gebouwde hotel waarin zij verbleven. Niet omdat het werkelijk een bijzonder hotel was, hoewel oriëntaalse trekken er niet aan ontzegd konden worden. Toch zou hij vroeger geweigerd hebben het te fotograferen; vroeger was hij uit op het maken van artistieke platen, nu op het vastleggen van gewaarwordingen teneinde er herinneringen uit te maken. Op zichzelf onbenullige foto's wekten een vreemde ontroering in hem. De opnamen verschaften hem een nieuwe kijk op landschappen. Zoals bijvoorbeeld nadat hij in Zuid-Korea rijstvelden gefotografeerd had, die later, door de erbij opgenomen regenlucht, een sombere dreiging uitstraalden. Die had hij niet gezien toen hij de lens richtte. Misschien bestond die in zo'n geconcentreerde vorm alleen op de foto.
Toen hij de camera had opgeborgen, overviel Sander een zachtaardig, dus geenszins pijnlijk heimwee naar de plaatsen die hij de laatste jaren bezocht had. Op Puerto Rico gaf de gouverneur een receptie voor de congresgangers. Het fort waar hij resideerde, keek uit over zee. Op de binnenplaats speelde een orkest liederen van Gershwin. De obers offreerden exotische lekkernijen. Hij slenterde over de terrassen en verwijderde zich af en toe voor enkele ogenblikken van het gezelschap. Op deze wijze zou hij afscheid kunnen nemen van de wereld; dit benaderde het volmaakte. Kon hij hier, op een stille avond, een tafeltje neerzetten, met een lampje om de bewegingen van zijn pen te kunnen volgen.
Als zij met hem meeging naar zijn kamer, zou hij haar de hele nacht vertellen over de wereld van de vervoering, die hem zo vaak had afgewezen, totdat hij zichzelf had wijsgemaakt dat hij eraan ontsnapt was. Wat was dit voor verlan- | |
| |
gen erin door te dringen? Eens hadden zij allen aan de poort geklopt, in de naïeve veronderstelling dat daarbinnen ruimte voor hen was, een kern bestond van vertrouwen en gloedvolle aandacht.
Uiteindelijk was hij zelf een overlever. Dat was ook een soort talent; dat had hij in ieder geval bewezen.
| |
9
Via haar agent - later, hij was allang weer thuis - bereikte hem een videoband waarop zij voorlas. Helaas kreeg hij geen beeld of geluid uit de cassette. Daarna ontving hij een tweede exemplaar van haar enige bundel. Zij had haar zaken zorgvuldig georganiseerd. Daardoor moest hij terugdenken aan de tijd toen hij zelf de literaire wereld binnenkwam. Hij was net de twintig gepasseerd. Als jongetje op de middelbare school had hij er hevig naar verlangd zich te mogen mengen in het kleine gezelschap literaire coryfeeën. Schrijven was voor Sander op dat moment een wraakneming op de jaren achter hem, die veel pijnlijke emoties hadden opgeleverd, zonder soelaas. Wat maakte het uit waardoor hij werd aangezet tot schrijven? Het schrijverschap was een spiegel waarin hij maar hoefde te kijken om zichzelf groter en stralender te wanen dan hij was.
Als het nieuwtje van La Luna's meisjesachtige voordracht eraf was, zou de tijd haar achteloos opzij schuiven.
Het lukte hem niet een arrangement in Nederland voor haar te regelen. Deed er ook niet erg zijn best voor.
Hij bracht een bezoek aan Wenen. Zij had Erwin een brief geschreven. Zo vernam hij dat La Luna alweer plannen maakte voor een tweede, nog grootser opgezette tournee, waarschijnlijk zelfs alweer onderweg was uit Los Angeles, in ieder geval fondsen zocht om de overtocht te bekostigen. Gedroomd aanwezig. Zij stond klaar om zich opnieuw van de ene naar de andere hotelkamer te begeven, in de vaste overtuiging dat zij dit aan haar publiek verplicht was.
‘Buenas noches!’ riep Pat in zijn geheugen, terwijl zij hem over een Poolse schrijver vertelde die uit zijn mond stonk.
| |
| |
zelfs op de afstand die zij tussen zichzelf en anderen in acht hield. ‘Buenas noches!’ omdat zij een paar Spanjaarden zag, van wie het verschijnen op dat moment een zo dwingende kracht op haar uitoefende dat zij hem onmiddellijk moest laten staan. Die Pool overigens had een diepe indruk bij haar achtergelaten, merkwaardig toch, de discrepantie tussen diepzinnige woorden en de stank waarmee ze naar buiten kwamen. ‘Buenas noches.’ Even later keerde zij terug; die anderen hadden dringende zaken te regelen, maar dat bracht haar juist op de uitvoering van haar eigen taken, die geen uitstel gedoogden. ‘Ik moet die vent in Moskou bellen!’ riep zij daarom plotseling. ‘Hij zou een uitnodigingsbrief aan me schrijven. Zonder die brief krijg ik geen visum.’ Sander keek op zijn horloge. Bijna middernacht.
‘Je kunt nu niet meer bellen.’
Maar dat kon zij wel. Alleen wat niet in haar geest opkwam, bleef onuitgevoerd.
‘Actually he is a real jerk,’ verklaarde zij. ‘Let's call him out of his bed, the bastard!’
Zij had filmscenario's geschreven. En daarin belden mensen elkaar vanzelfsprekend uit bed en in bed, zoals het haar inviel. Nooit een scenario verkocht. Zij raasde door de wereld. Zou ze oud kunnen worden? En was die kanker werkelijk op zeventien plaatsen weggesneden? Had zij er niet per ongeluk een paar bij verzonnen? Leugenaarster. Sommige mensen gingen al van één plek dood.
Hoe lang kan iemand het reizen volhouden, zonder een internationale coryfee te zijn? Zonder dat ene gedicht, waarmee hij gedurende de rest van zijn leven argeloze toehoorders tot tranen toe weet te ontroeren?
Tussen de schuifdeuren van een zelfverzonnen wereldtoneel. Klein en breekbaar.
‘To the most exquisite “Sander”,’ had zij in zijn exemplaar van haar bundel geschreven, ‘A brother in the realm of tender genius. Love. Patricia. Miss Luna.’
|
|