Den Goddelycken Minnenpijl
(1678)–Johanna de Gavre– Auteursrechtvrij(Op de wijse) Philis mijn tweede Ziel.O eenigh Vaders kindt,
Wat ist dat ghy bemindt,
Dat ghy komt neder uyt uws Vaders Troon,
En hier wilt worden eender menschen Soon,
Wat is in ons dat u behaeght,
Dat ghy gheboren wilt zijn van een Maeght,
Verlaet uwen stoel,
En heel u Coninckrijck,
| |
[pagina 171]
| |
En wordt een Mensch,
Den armen Mensch ghelijck.
2.
Ghy die hier onbevleckt,
De aerde heel bedeckt,
Met cruyden Blommen vol van soeten geur,
Verciert de Lelien met schoon coleur,
Ghy die de blauwe Locht verlicht,
Met sterren claer voor ons duyster ghesicht,
Licht hier ellendigh in een krib gheleydt,
Heel naeckt en bloodt sijn eyghen decksel quyt.
3.
Al light ghy in den windt,
O alderliefste kindt,
Soo voelt mijn handt als sy u leden raeckt,
| |
[pagina 172]
| |
Dat ghy o kindt gheheel in liefde blaeckt,
Waerom blijf ick soo verblint,
Want zijt ghy warm t’is om dat ghy mint,
Des menschen liefde licht ontrent u hert,
Daerom doet u de groote kouw gheen smert.
4.
Het gheeft my wonder want,
V krib niet en verbrant,
Het hoy en stroy al dat ontrent u leydt,
Is van natuer tot branden heel bereydt,
Oock van ghelijck u luyerkens,
Die souden haest verbrant zijn naer den heysch,
Maer kintien neen hout noch u brandt wat in,
Dat ick eerst leeren magh van u de min.
| |
[pagina 173]
| |
5.
Maer naer een weynigh tijdt,
Hout dan u vlam bereydt,
Als ick met u wat heb gheconverceert,
En eerst van u het Minnen heb gheleert,
T’is mijn versoeck en mijn besluyt,
Dat ick magh zijn u alderliefste Bruydt,
Al spreeck ick hier heel met vermetentheydt,
V Godtheydt is gheheel ter neer gheleydt.
|
|