Tot den leser.
BEminden Leser, dit Liedekens-boeck leerende hoe profijtelijck het is in al ons doen en laeten, niet ons selven maer Godt alleen voor oogen te hebben, heb ick gheuaemt de Gheestelijcke Jacht; den Schutter die het wit wilt bekomen en magh maer een beoogen, alsoo den Jager maer een Wild magh vervolgen, noch arbeyt noch sweet, ja loopen moet door hagen, door grachten oft springen oft baden &c. alsoo oock de Ziel die tot Godt wilt geraken moet alles doorbreken, llef en leet, bitter en soet, eer, en schande, met smaeck en onsmaeck, door gemack en ongemack: immers niet en magh ons wederhouwen, maer alle wederhouwingh moet men afweiren om met den Apostel te sien en te proeven hoe soet dat Godt is; het welck ick UL. en alle Godt-soeckende Zielen uytter herten wensche, en versoecke om Godts-wil het selve voor my te verkrijghen met bidden, oft andere middelen.