Riskante gewoonten en zorg voor eigen welzijn
(1963)–I. Gadourek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
1.9 ConclusieMet gemengde gevoelens sluiten we de bespreking van onze onderzoeksresultaten hier af. Aan de ene kant is er het bekende gevoel van onvolmaakt, onvoltooid werk, het groeiende besef van hetgeen wij allemaal niet weten dat het toenemende inzicht begeleidt. Wij hadden graag nog meer (dan de honderden) tabellen met behulp van de Hollerith-machine laten opmaken, meer mogelijke verbanden op hun significantie getoetst. Sterk is het gevoel dat niet alles uit het materiaal werd gehaald wat eruit te halen was. Wij hadden graag case-studies willen maken, niet van voorlichtingscampagnes maar van individuen, teneinde de lezer aanschouwelijk te maken hoe de onderscheiden sociale krachten in de mens als centrale knoop elkaar snijden en gebundeld zijn, teneinde de temporele prioriteit en hierdoor de causale aspecten van bepaalde samenhangen vast te stellen. Nog meer of wellicht beter gerichte vragen hadden we in nog meer eenduidiger schalen willen samenbinden, teneinde de motieven, de houdingen en gemoedstoestanden van de bevolking te meten. Dit alles is vanwege de noodzakelijke beperking van tijd en plaatsruimte niet geschied. Aan de andere kant is er het gevoel van zelfverwijt voor de reeds al te uitgebreide, van de aandacht en het geduld van de lezer veelvergende tekst. Zou een wijze beperking van de behandelde materie niet een oplossing vinden voor beide vraagstukken: dat van verdieping en specialisatie der studie en dat van de omvang? Dit was inderdaad de gedachtengang die ons lang vasthield, voordat we besloten aan ons rapport zijn tegenwoordige vorm te geven. De brede schaal onderwerpen aangesneden in dit boek kan zonder twijfel het object van twee of zelfs meerdere afzonderlijke monografieën vormen. Of we echter hierdoor tot een beter inzicht zouden komen in de structurele verbanden, betwijfelen we hier ten sterkste. Want het is de eenheid van de methode die ons deed beslissen tot eenheid in de rapportering. In de bespreking zowel van rookgewoonten als van drinkgewoonten van satisfactie als van onbehagen of participatie, zijn we immers van dezelfde steekproef, en ook van dezelfde Basis Correlatie Matrix afhankelijk geweest. Wat de inhoud aangaat, kunnen we stellen dat het in onze studie niet ging om de rookgewoonten als zodanig, om drinkgewoonten, om participatie, enz. afzonderlijk beschouwd, doch mede om de vraag: hoe verhouden zich al deze gedragsvormen, gewoonten, houdingen, maatschappij-aspecten tot elkaar? De specialisatie die we hebben verkozen is omschreven door de variabelen in onze uiteindelijke factoranalyse opgenomen; operationeel gezien is de sociale structuur in het kader van het | |
[pagina 312]
| |
onderhavige onderzoek niets anders dan het geheel van schalen, gewichten, kortom grootheden die allerlei gedrags- en maatschappij-aspecten tot uitdrukking brengen. Laten we sommige (en we geven volgaarne toe: soms subjectief gekozen) variabelen weg, of voegen we andere aan de analysematrijs toe, dan is het mogelijk dat het beeld verandert, dat de verbanden die in de tegenwoordige studie-opzet als ‘echte oorzakelijke samenhangen’ naar voren treden, uit de werking van een nog onbekende factor worden ‘weggeredeneerd’. Ondanks deze beperking die o.i. aan elke empirische kennis kleeft, menen we in de structurele analyse zoals hier getoond een instrument te hebben gevonden, dat de in de oren van menige jonge socioloog magisch klinkende woorden van ‘sociale interdependentie’ in een hanteerbare onderzoekopzet helpt te vertalen. De lange lijst van de detailbevindingen overziend, kunnen wij stellen dat de structurele werkwijze haar vrucht heeft opgebracht, al zal er inzicht in de meer specifieke oorzaken of functionele aspecten van de behandelde thema's van ‘facet-studies’ (wij zouden liever zeggen: monografieën) moeten komen. Indien we thans, vóór afsluiting, deze structurele denkwijze nog even voortzetten, dan kunnen we aan de hand van de geëxtraheerde factoren nogmaals de voornaamste bevindingen ietwat meer synthetisch aan elkaar gaan rijgen. Met opzet zullen we hierbij dit keer niet uitgaan van de ‘afhankelijke’ (d.w.z. de te verklaren) variabelen, maar van de factoren in de volgorde waarin zij aandeel hebben aan de totale variantie, door middel van de factoranalyse geëxtraheerd. Het valt dan op dat de verdeling van onze samenleving in het zuidelijke (rooms-katholieke) en het noordelijke (protestantse maar ook overwegend onkerkelijke, meer individualistische) volksdeel als één der belangrijkste factoren naar voren trad uit ons analytisch schema. Elk volksdeel kent zijn eigen leefwijze, zijn eigen levensstijl. Tegenover het meer optimistische, levenslustige, de seksuele moraliteit accentuerende rooms-katholieke of zuidelijke patroon, staat de meer sombere en sobere, zakelijke en vooral leugens en diefstal afkeurende protestante (calvinistische) of noordelijke leefwijze. Van het standpunt der geestelijke volksgezondheid kent elk van de onderscheiden leefwijzen ook haar eigen gevaren. Wij menen bij de Rooms-Katholieken en in het Zuiden een tendens te hebben waargenomen om van het levenslustige naar het genietende over te gaan, ook daar waar de sombere werkelijkheid hiertoe geen aanleiding biedt: een toevlucht tot substituten in de vorm van genotmiddelen. Het gebruik hiervan wordt in deze kringen minder sterk afgekeurd dan in de protestantse kringen (al geldt bijna hetzelfde voor de buitenkerkelijke groeperingen). Excessieve drinkgewoonten, vooral bij de jeugdige, ongehuwde mannen | |
[pagina 313]
| |
die in het weekeinde in kroegen hun vertier zoeken, zijn er veelvuldiger te vinden dan bij andere groeperingen. Minder sterk, desondanks in dezelfde richting, wijzen de verbanden met het roken, de houding tegenover het roken, en het koffiegebruik. De Noorderlingen kennen hun eigen risico's in het verlies aan bindingen; de urbanisatie verzwakt de formele participatie en tast ook het gezinsleven aan: er zijn vele gevallen van echtscheiding gemeld in de grote steden, ‘traumatiserende ervaringen’ werden bij onze steekproef ook voornamelijk in de grote steden geregistreerd. De onkerkelijkheid is eveneens kenmerkend voor het stedelijke Noorden. Al deze verschijnselen zijn dan met symptomen van onbehagen gecorreleerd: gevoel van eenzaamheid, doelloosheid, angsten en zwaarmoedige gedachten. Al deze factoren zijn echter niet in staat de samenhang tussen de woonstreek en het onbehagen geheel te verklaren: er blijft nog altijd een restfactor over. Het is niet aan ons, de sociologen, om de betekenis van deze bevinding te evalueren van het gezondheidsstandpunt en het standpunt van persoonlijke hygiëne. Wel mogen we opmerken dat er onder de invloed van deze factoren een stuk menselijk geluk verloren gaat. Want naast de reeds bovenvermelde symptomen van onbehagen kunnen we ook een concentratie van algemene dissatisfactie constateren in deze groeperingen. Onprettige herinneringen aan eigen jeugd, het verstoorde gezinsleven in het ouderlijk huis, evenals het ontbreken van sociale contacten bleken de voornaamste oorzaken van mindere satisfactie te zijn. Beide volksdelen kunnen dus van elkaar leren: de Noorderling iets van de levenskunst van de Nederlander beneden de rivieren, die hem van het leven doet genieten; een houding, die thans, jaren na de oorlog en in een tijdperk van welvaart wellicht niet al te ongepast lijkt. De man van het Zuiden het hoge verantwoordelijkheidsbesef, de afkeur van genotmiddelen en excessen, die de Noorderling kenmerkt. Alweer hopen wij niet misverstaan te worden; door de verschillen scherp te stellen, willen we deze geenszins generaliseren. Er zullen wel levensgenieters ‘benoorden de rivieren’ te vinden zijn, zoals er zonder twijfel mensen van een zelfs ascetische levenswandel in het Zuiden wonen. Wel menen we hier met macrosociologische tendensen te maken hebben die kenmerkend zijn voor de twee belangrijkste subculturen in ons land. Een tweede belangrijke verdeling bleek die in ‘de mannenwereld’ en ‘de vrouwenwereld’ te zijn. Vooral op het gebied van de dagelijkse gewoonten treden de rolverschillen tussen de beide kunnen in onze samenleving sterk naar voren. Terwijl op het gebied van de ethische normen en van waarden het vrouwelijke waardenpatroon dat van de Rooms-Katholieken benadert (het normatieve oordeel van de vrouwen is gericht vooral tegen de seksuele misstappen, en op bescherming van het huwelijksleven, | |
[pagina 314]
| |
dat van de mannen tegen fraude, diefstal of landverraad), is bij het roken en drinken de situatie net omgekeerd. Zowel tabak als alcohol zijn in onze maatschappij nog steeds de zichtbare kenmerken van ‘het man-zijn’. De ladingen van de tweede factor die uit onze factoranalyse te voorschijn kwam, laten hier geen twijfel over bestaan. Indien we, zoals vele deskundigen van oordeel zijn, in de rook- en drinkgewoonten riskante gedragingen moeten zien, dan zijn het overwegend de mannen in onze samenleving die een bedreigde groepering vormen. Toch menen we bij het opsplitsen van de gegevens naar leeftijd een kentering te mogen waarnemen vooral wat de rookgewoonten betreft: jonge meisjes nemen veelvuldig deze gewoonte over. Terwijl bij de mannen waarschijnlijk de verspreiding der rookgewoonten reeds over haar hoogtepunt heen is, meenden wij bij de vrouwen, indien de huidige tendens wordt voortgezet, nog een toename te moeten verwachten. Deze toename houdt zonder twijfel verband met de derde factor, uit onze gegevens gedistilleerd: de verschillen die er in ons land bestaan tussen de ongeschoolde, ter plaatse blijvende ouderen, en de beter opgeleide, in hun leven vaker verhuisde, veelvuldiger in de grote steden woonachtige jongeren; kortom verschillen die we aan het ‘emancipatieproces van de jongere generatie’ toeschrijven. Ook met deze factor heeft vooral het drinken sterk te maken; de ‘geëmancipeerde groepering’ drinkt meer, is toleranter tegenover drinken en drinkers, wijst het roken nog minder af dan de ouderen; het is in deze groepering waar we ook nog een toename van individuele drink- en rookgewoonten constateren. Het is deze factor geweest die ons de beide sociale gewoonten deed zien als het sociale mechanisme dat de rol van ‘de volwassene’ in onze samenleving zichtbaar moet maken. De hierop volgende factor is meer van belang reeds voor een mogelijke actie, die op de kritiek van bestaande maatschappij aspecten (en de sociale gewoonten behoren daar ook toe) moet volgen. De analyse heeft ons nl. gewezen op de hoge mate van interrelatie tussen allerlei structurele onderdelen van de samenleving en sociale processen zoals de sociale participatie, de mate van identificatie met eigen leer of richting, de solidaire houding tegenover de medemensen en de informele sociale contacten. Deze factor, de mate van integratie van de individu in de samenleving, heeft zonder twijfel een inherente waarde voor het welzijn van de mens. Hij behoedt hem voor het excessieve gebruik van genotmiddelen (zowel de houding t.o.v. het drinken als die t.o.v. het roken zijn ‘geladen’ met deze factor) en ook het koffiegebruik schijnt hiermee te zijn gecorreleerd. Hiernaast menen we echter in de solidaire houding, de bereidheid om voor de ander iets te doen, in de sociale contacten en de standvastige, principiële houding een weg te zien, waarlangs ook een toekomstige voor- | |
[pagina 315]
| |
lichtingscampagne of preventieve actie zich moet voortbewegen. Men vergete niet dat zelfs de contacten met communicatiemedia en het lezen bij de sociaal-geïntegreerde personen veelvuldiger voorkomen. Secundaire en primaire sociale contacten compenseren elkaar niet, doch versterken elkaar. Uitgerust met deze kennis zou de voorlichting in de toekomst veel meer gebruik moeten maken van de geïnstitutionaliseerde media en ‘zuilen’ dan tot heden is geschied. Het verenigingsleven biedt, vooral waar men de mogelijkheid benut om met kleine groepen te werken, zeker een goede werkplaats tot het ombuigen van menselijk gedrag. De massacommunicatiemedia dienen slechts daar gebruikt te worden, waar de voorlichting zich aan kan sluiten bij de reeds in de bevolking verankerde waarden en opvattingen (b.v. ‘de veiligheid - dus geen alcohol bij snelverkeer’; ‘moeder- en vaderliefde - dus geen slecht voorbeeld van roken aan de jongeren’). Dat de ‘timing’, het op elkander afstemmen van voorlichtingsacties (in verenigingsleven en door radio of pers) noodzakelijk is, zullen de deskundigen op dit gebied van sociaal-psychologische onderzoekingen reeds tot zich hebben laten doordringen. De bescheiden bijdrage die onze studie tot een dergelijk praktisch probleem kan leveren ligt o.a. op het gebied van de ‘detection’ d.w.z. het opsporen van bedreigde groeperingen. Zowel de talrijke tabellen als de Basis Correlatie Matrix zullen in dit opzicht zonder twijfel hun functie vervullen. Want elke correlatie kan ook zodanig worden geïnterpreteerd dat hij ons een sociaal verschijnsel in de ‘maatschappelijke ruimte’ helpt te plaatsen, dat we weten waar het over- en waar het ondergeconcentreerd is. Met behulp van de geconstateerde samenhangen kan een beter gerichte actie gevoerd worden. De verzamelde inzichten in deze studie zullen hopelijk niet slechts als middel dienen. In vele opzichten helpen zij het doel van de te nemen actie zelf te bepalen. Wat betreft de persoonlijke welzijnszorg zal het er vooral om gaan de mens te leren bij toenemende welvaart het gezondheidsaspect bij de samenstelling van het bestedingsbudget te laten meespreken. Voor velen is de gezondheid slechts iets waaraan men pas denkt, als het teloorgaat. ‘Van een goede vrouw hoor je niet spreken’ hebben wij reeds gesteld. Wellicht geldt dit bij de gezonde mensen ook t.a.v. de fysieke toestand. Gezondheid is een vanzelfsprekendheid, waaraan men niet denkt en niet twijfelt. Men besteedt de geldmiddelen aan hobby's en andere dingen (en ook deze zijn zonder twijfel nodig, gezien van het standpunt van meerdere levensvreugde dat we bepleiten) tot ... er iets niet klopt. Vaak is het echter reeds te laat. Hoe we onze bevestiging van de theorie omtrent het verwerpen van | |
[pagina 316]
| |
onaangename, met eigen gewoonten onverzoenbare kennis dienstbaar kunnen maken aan voorlichting omtrent gezondheid, staat ons nog niet geheel duidelijk voor ogen. Deze theorie vormt echter een kennissociologische, een sociaal-psychologische waarschuwing aan deskundigen van allerlei pluimage dat het standpunt van wetenschappelijke objectiviteit niet mag worden verzaakt: ‘je mag geen rechter in je eigen zaken zijn!’ geldt hier meer dan elders. Voor de rest bestaat er wellicht de mogelijkheid de werking van de geestvertroebeling aan het publiek bekend te maken om het publiek op dezelfde wijze te beschermen als tijdens de tweede wereldoorlog (en reeds ervoor) het Amerikaanse publiek door middel van de z.g. geruchtenklinieken attent werd gemaakt op de werking van de moreel-ondermijnende geruchten, die de geheime diensten van de Nazi's in de Verenigde Staten aan het verspreiden warenGa naar voetnoot1. Van de bewustwording zelf kan een beschermende invloed uitgaan (men denke aan de jongere generatie). Indien onze eigen studie ertoe heeft bijgedragen dat de mens een meer rationele houding aanneemt op de weg naar eigen welzijn dan achten we onze taak hiermee vervuld. |