Intermezzo
Punt. Laat ik met dat gezanik stoppen. Het volgende chapiter? De planning,
telkens gewijzigd, is toch al een janboel. Mijn weg in de wiskunde stond in elk
geval nooit op de agenda. Anderen dan wiskundigen zou die niet aanspreken. De
weg in het onderwijs wel? Ik ben nogal sceptisch. Men kent me als
onderwijscolumnist, maar wie neemt van meer notitie dan van de foto bij de
columns? Ineens weer zo moedeloos? Ik heb altijd een duwtje nodig.
In het ‘Vorwort’ bij Mathematik als
Pädagogische Aufgabe beken ik: ‘De eerste
aanleiding me theoretisch met wiskundige opvoeding bezig te houden, lag besloten
in de gemeenschappelijke pedagogische literatuurstudie met mijn
vrouw.’ En daarna noem ik speciaal Decroly, tot wie ik inderdaad door
Suus ben gekomen. Achteraf moet ik bij ‘de eerste
aanleiding’ een vraagteken plaatsen. In zijn artikel in Euclides 51 voor mijn zeventigste verjaardag heeft Pierre van Hiele me
herinnerd aan iets dat aan mijn geheugen geheel ontglipt was: dat ik als jong
privaat-docent aan de Universiteit van Amsterdam al een colloquium
wiskunde-didactiek heb georganiseerd. Volgens Van Hieles wat impliciete datering
moet dat al in 1931/32 zijn geweest, dus voor de geboorte van onze eerste jongen
(1935), die onze eerdergenoemde gemeenschappelijke pedagogiekstudie inluidde.
Pierre van Hiele vertelt daar ook dat ik ‘weg was’ van de
net verschenen ‘Übungensammlung’ van Tatjana
Ehrenfest-Afanassjeva. Trouwens, van wat er in het Nederlandse wiskunde
onderwijs toen aan het rommelen was, had ik al kennisgenomen voordat ik in
Nederland kwam (1930), als assistent op de redactie van het ‘Jahrbuch
über die Fortschritte der Mathematik’ waar ik ook