| |
| |
| |
De Passie van de Geestelijke Mensch
van Sint Jan van het Kruis
Het is duidelijk, dat de ziel haar weg moet gaan, bevrijd van al het geschapene, doch tevens moet ze afstand doen en tot niets worden ten opzichte van alles, wat de geest aangaat. Om ons dit nu te leren en ons op deze weg te voeren, geeft Onze Heer in het achtste hoofdstuk bij Sint Marcus deze zo bewonderenswaardige leer, die onbegrijpelijkerwijze des te minder door geestelijke personen wordt beoefend als ze meer noodzakelijk voor hen is. Daar deze plaats van zo grote waarde is en zo geëigend voor ons doel, zal ik ze hier aanhalen en ze verklaren volgens haar woordelijke en geestelijke betekenis. Hij zegt dan het volgende: Si quis vult me sequi, deneget semetipsum; et tollat crucem suam en sequatur me. Qui enim voluerit animam suam salvam facere, perdet eam: qui autem perdiderit animam suam propter me... salvam faciet eam; d.w.z.: Zo iemand Mijn volgeling wil zijn, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen. Want wie zijn ziel wil redden, zal ze verliezen; maar wie zijn ziel verliest om Mij... hij zal ze redden.
O! kon nu toch iemand verklaren en beoefenen en smaken, wat deze raad is, die onze Zaligmaker hier geeft, opdat de geestelijke zielen zouden inzien welk groot verschil er bestaat tussen de wijze, die men op deze weg moet volgen, en die, welke zij als de juiste beschouwen. Sommige menen toch, dat 'n bepaalde teruggetogenheid en verbetering in enige zaken reeds voldoende is; anderen stellen zich hiermee tevreden, dat ze zich min of meer in de deugden oefenen, hun gebed iets langer maken en verster- | |
| |
ving beoefenen. Maar zij komen niet tot de ontbloting en armoede, tot de verloocheningen reinheid van geest (wat alles toch hetzelfde is), die de Heer ons hier aanbeveelt. Immers: zij streven er alleszins meer naar hun natuur met vertroostingen en geestelijke genoegens te verzadigen en te omkleden dan dat ze om God ieder en alles verloochenen en er zich van ontdoen. Ze menen, dat het voldoende is, als ze hun natuur in de dingen van deze wereld verloochenen en ze niet vernietigen en zuiveren met betrekking tot haar geestelijk bezit. Daardoor gebeurt het, dat ze als voor de dood terugschrikken, als ze iets tegenkomen van degelijke volmaaktheid, zoals die bestaat in de beroving van alle zoetheid in God, in dorheid, afkeer en moeite. Dit is het uitsluitend geestelijke kruis en de ontbloting volgens de geest van armoede van Christus. Zij echter zijn er slechts op uit om zoetheid en aangenaam verkeer met God te zoeken. Dat is geen verloochening van zich zelf en ontbloting van de geest, doch veeleer geestelijke gulzigheid. Daardoor worden zij in het geestelijk leven tot vijanden van Christus. De ware geest immers zoekt in God eerder het onaangename dan het genoegelijke; hij is het lijden meer toegenegen dan de troost, het om God afstand doen van alle goed meer dan het bezit ervan. Dorheid en kwellingen zijn hem veel dierbaarder dan zoete omgang, omdat hij weet, dat het eerste werkelijk Christus na volgen en zich zelf verloochenen is en het andere niets, tenzij
zich zelf zoeken in God, wat in directe tegenspraak is met de liefde. Zich zelf in God zoeken is slechts de gaven en genoegens van God zoeken; maar God in zich zelf trachten te vinden bestaat niet alleen in het afstand doen van het een zowel als van het ander om God, doch veeleer in het bereid zijn om het meest onaangename te kiezen, hetzij ons dit van God, hetzij het ons van de wereld toekomt.
O! Wie zou kunnen zeggen, hoe ver deze verloochening moet
| |
| |
gaan volgens de wil van Onzen Heer. In alle geval moet ze 'n dood zijn en 'n vernietiging van alles, wat de wil eert op tijdelijk, natuurlijk en geestelijk gebied. En hierin bestaat slechts winst. Dat wilde onze Zaligmaker ook zeggen, toen Hij sprak: Wie zijn ziel wil redden, die zal ze verliezen. Dat betekent: wie iets voor zichzelf wil bezitten of ook maar zoeken, die zal zijn ziel verliezen; doch wie ze verliest om mijnentwil, zal ze redden; d.i.: wie om Christus verzaakt aan alles, wat zijn wil kan begeren en smaken en slechts datgene uitkiest, wat het meest in overeenstemming is met het Kruis (dat noemt de Heer zelf bij Sint Jan ‘zijn ziel haten’), die zal ze bewaren. Dat beduidde Christus ook aan de twee leerlingen, die vroegen aan Zijn linker- en aan zijn rechterhand te mogen zitten. Niet het minste antwoord gaf Hij hun op hun vraag naar een dergelijke eerlijkheid. Wel bood Hij hun de kelk aan als een kostbaarder en zekerder iets hier op aarde dan het genieten.
Deze kelk drinken betekent der natuur afsterven, opdat ze over het smalle pad kan gaan; ze ontbloten en tot niets maken met betrekking zowel tot alles, wat de zinnelijke mens uitmaakt, als ook tot alles, wat de ziel betreft, d.w.z. in zijn Ingrijpen, smaken en ondervinden. Zo moet ze echter niet alleen afstand doen van het een en ander, maar ze mag op die smalle weg ook niet gehinderd worden door dat tweede, geestelijke goed. Want, zoals de Heer te verstaan geeft, vindt men hier slechts verloochening en het kruis. Dit is de stok om voort te schrijden; hij maakt de tocht grotelijks lichter en gemakkelijker. Daarom zegt de Heer bij Sint Mattheus: Mijn juk is zoet en mijn last is licht. Deze last echter is het kruis. Als de mens besluit het kruis op zich te nemen en te dragen, d.w.z. als hij in ernst het plan opvat in alles slechts moeite te zoeken en te dragen om God, dan zal hij in alles ook werkelijk grote verkwikking en zoetheid vinden om zo,
| |
| |
van alles ontbloot en zonder iets te verlangen, op die weg voort te gaan. Als hij daarentegen met enige zelfzucht aan iets hangt, hetzij iets van God, hetzij iets anders, dan gaat hij niet meer van alles ontbloot en ontdaan en zal zo ook geen vaste voet kunnen krijgen noch voortgaan op dat smalle pad.
Zo zou ik allen, die een geestelijk leven leiden, ervan willen overtuigen, dat deze weg van God niet bestaat in vele overwegingen of bepaalde oefeningen, ook niet in het genieten, al kan dit alles wel eens noodzakelijk zijn voor beginnelingen; deze weg bestaat slechts in dit ene noodzakelijke, namelijk zowel het innerlijke als het uiterlijke waarlijk weten te verloochenen; zich weg te schenken om te lijden voor Christus en alles af te sterven. Wie dat doet, zal dit alles en nog meer bereiken en hij zal er ook alles in vinden. Dit is de samenvatting en de wortel van alle deugden. Maar als aan de beoefening daarvan iets ontbreekt, dan zijn alle andere akten van deugd niets anders als waterscheuten en ze helpen ons niet verder, al houden zulke zielen ook hoge beschouwingen en plegen een omgang met God als de engelen.
Voortgang wordt niet gevonden, tenzij in het navolgen van Christus, die de weg, de waarheid en het leven is. Volgens Zijn eigen woorden bij Sint Jan komt niemand tot den Vader, tenzij door Hem. Op 'n andere plaats zegt Hij: Ik ben de poort; als iemand door Mij binnengaat, zal hij gered worden. 'n Geestesgesteldheid, die wenst door zoetheid en gemak te gaan en ervoor terugschrikt Christus na te volgen, moet men derhalve niet voor de juiste houden.
Daar ik gezegd heb, dat Christus de weg is en dat deze weg bestaat in 't afsterven aan onze natuur, zowel in het zinnelijke als in het geestelijke, daarom wil ik nu verklaren, hoe dat moet geschieden naar het voorbeeld van Christus. Hij is immers ons voorbeeld en licht.
| |
| |
Wat het eerste betreft: het is zeker, dat hij stierf naar het zinnelijke, en wel geestelijk tijdens zijn leven, natuurlijk bij Zijn dood. Zelf zei Hij immers, dat Hij tijdens Zijn leven niets had, waar Hij Zijn hoofd kon neerleggen, en bij Zijn dood had Hij dat nog minder.
Wat het tweede aangaat, staat het zonder twijfel vast, dat Hij in het uur van Zijn dood zonder enige hulp of troost geheel vernietigd was, daar Zijn Vader Hem zo in de uiterste dorheid liet. Daardoor werd Hij gedwongen te roepen: Mijn God, Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten? Dat was wel tie grootste verlatenheid voor wat het zinnelijke aangaat, die Hij in Zijn leven heeft ondervonden. Zo volbracht Hij toen 'n groter werk dan Hij ooit in Zijn leven met al zijn wonderen en mirakelen noch op aarde noch in de hemel wrochtte, namelijk het verbinden en genadenvol verenigen van het menselijk geslacht met God. Dat gebeurde, zoals ik zeg, op de tijd en het uur, dat onze Heer het meest in alles was vernietigd. Te weten: in de achting van de mensen. Immers, toen ze Hem zagen, bespotten ze Hem eerder dan dat ze Hem ook maar in het minste achtten. Hetzelfde overkwam Hem met betrekking tot de natuur. Want in haar werd Hij door Zijn dood geheel vernietigd. Eveneens wat aangaat de hulp en geestelijke troost van Zijn Vader. Op die tijd werd Hij door Hem verlaten, opdat Hij zo, als 't ware vernietigd en opgelost in het niets, de schuld geheel en al zou betalen en de mens met God verenigen. Daarom kon David den ook van Hem zeggen: Ad nihilum redactus sum et nescivi. Moge hieruit een oprecht geestelijke ziel erkennen in hoe verre Christus de poort en de weg is ter vereniging met God. Moge zij hierdoor inzien, dat, hoe meer ze zich vernietigt voor God, zowel in het zinnelijke als in het geestelijke, zij des te meer met Hem wordt verenigd en grotere werken verricht. Als ze geheel opgelost zal zijn
| |
| |
in niets, wat de grootste nederigheid is, dan zal de geestelijke vereniging van de ziel met God plaats vinden, de grootste en hoogste staat tot welke men in dit leven kan opklimmen. Deze bestaat dus niet in geestelijke verkwikkingen en genoegens en ervaringen, maar uitsluitend in een kruisdood tijdens het leven, zowel op zinnelijk als op geestelijk gebied, zowel innerlijk als uiterlijk.
(Uit de ‘Subida del Monte Carmelo’, libro segundo, cap. VII.)
Vertaling P. AMANDUS SMACKERS, O.C.D.
|
|