Oproer in Brussel(1830)–H.J. Foppe– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 1] [p. 1] Oproer in Brussel. Wat schrikbre kreet dringt in mijne ooren, Zoo raauw, uit holle borst geslaakt? Heeft weêr de hel haar gruwbre zaden Op ons geliefkoosd erf gebraakt? Welk schuim durft de oproervaan ontrollen, Waar Eerste willem 't Rijk gebiedt? Wie is de bastaard? wie het monster? Verplettert hem Gods bliksem niet? Het is geen Belg! neen 't kan niet wezen! Een zoon des afgronds kan alleen Den besten Vorst in 't wezen vliegen, Het is geen Belg, o Broeders! neen!.... Zou hij, die in de rij der volken Voor kort geleên niet meer bestond, Die Godsdienst, Vrijheid, naam en welvaart, Door willems schepter wedervond.... [pagina 2] [p. 2] Zou hij, gebragt ten top van weelde, Benijd door de aarde om zijn geluk, Hij, uit wiens hutten tempels werden, Nog pas verlost van 't slavenjuk.... Zou hij den roem, 't juweel der Vorsten, Zoo laag verschoppen met den voet? Zou hij zijn paradijs der Vrijheid, Ons Land, weêr plassen doen in bloed? Zou hij.... ondankbren! bloost van schaamte, Geheel Europa klaagt u aan. Hem, die u troetelde als een Vader, Durft gij naar kroon en schepter staan! Hij, die u heeft ten rang verheven, Dat weêr een mond uw' name spreekt, Hij, die u uit uw niet deed rijzen, Hij is 't, dien gij naar 't harte steekt. Wat wilt gij? vagebonden eeren? De Potters-schurken om de kroon? Wilt gij den nacht doen zegevieren, Loyola's telgen op den troon? Wilt gij uw welvaart weêr verbeuzlen? Waakt, Belgen! waakt! of goud en eer Zijn heen! - Uw Land keert tot zijn niete, Tot slavernij en blindheid weêr! [pagina 3] [p. 3] Knielt, wreed bedrogen Brusselaren! Knielt voor den Hemel, die nog waakt. Smeekt God, dat Hij uw oog verlichte, Daar 't vuur reeds om uw' schedel blaakt. Één stap nog - en gij zijt verloren, Één stap nog, en 't gezegendst oord Is weêr ter prooi aan vroegre rampen, Aan domheid, list en broedermoord! o Dierbaar Vorst! vergeef hun dwalen! 't Verraad zal u geen wonden slaan: Neem, neem uw snood misleide kindren Nog eens in liefde weder aan! Maar, gaat de misdaad voort in gruwlen, Hier, zweren wij bij duren eed, Hier vindt gij harten, die u minnen, Hier armen tot uw' dienst gereed! Amsterdam. H.J.F. Vorige