Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
[pagina 197]
| |
Stem: Nova.
ACh Droom! hoe quelt ghy mijn gedachten,
En drijft my uyt, in ongewisse klachten,
Langhst de kant, Van het Strandt, Om mijn Ceyx te vinden?
Woeste zee, Dit ‘s mijn bee: Laet dees Ree
Mijn verstorven Liefjes Rif op dringen,
Dat ick hem noch nae sijn doot
Mach beweenen in mijn schoot,
En om sijn kouwen Hals mijn armen wringen.
O wee! O wee! Ick sie de baren
Sich steyg’ren op, en flucx ten Hemel varen:
Dan terstondt// in de grondt// weer ter neder dalen.
‘k Hoor de windt// staegh begint// als ontzint,
| |
[pagina 198]
| |
Met een naer geruysch sijn Adem t’erhalen,
Dat de droeve Locht en zee
Drijft vol jammer, en vol wee,
En boven haer voor langh-gestelde palen.
3
Ick sie, ick sie, daer yets bewegen,
Dat sich verheft, en drijft de golven tegen;
Komt vast aen// dies ick gaen// vol benauwt verlangen;
Ick beswijck// ‘t is gelijck// als een Lijck,
De storm dees’ Oever aen doet prangen:
Ach het is mijn waerde Vrient!
Hemel! ‘k heb dit wel verdient:
Dies blijf ick aen sijn Lichaem eeuwigh hangen,
Vol rouwe. |
|