Arions vingertuig
(1645)–Thomas Fonteyn– AuteursrechtvrijOpdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen
[pagina 139]
| |
Toon: Ridderom, Fa, fa, la, la.
DE Minn, een mengzel van veel quaad.
Broed zo veel vreemde streeken,
Dat niemand kend heur eind, of maat.
Ze woeld ze vleid// zugt en schreid,
Ze leid, en maakt verleid met zmeeken.
| |
[pagina 140]
| |
Ze maakt, die wijs is, dubbeld zot;
En helliptze aan ‘t hollen:
‘T vernuftig brein, ravotze bot.
Die Min bemind// laas! die vind
Niet meer dan enkkel wind,
En grollen
Nu schijntze digte op u zy,
En looft u veel gemakjes:
Dan isze we’er een ander by.
De Minn, die broed// vuil, met roet,
Een minnende gemoed
Vol quakjes.
Ze baard ook loutre hartepijn,
En ewig duirend lij’en,
Zy zelfs, is opgezmokt met schijn,
Vol boos bedrog// laas! och! och!
Vaak schenkts’ op ‘t einde nog
Groot strij’en.
Gy Minnaars, die de losse Minn
Als zuikkerpap dard zmullen;
| |
[pagina 141]
| |
Scharpt eens u wufte zinn,
En denkt dat zy// eenmaal dy,
Vol booze dwinglandy
Zal vullen.
’T vals zoet baard een bitter eind. |
|