mengevoegde bankbriefjes had mijn vriend zijn geldtasch opgepropt en bij het naar buiten gaan haalde hij ze met een nonchalant gebaar uit, zoodat de bankbriefjes er uitpuilden, en verzocht dan den kellner om de afrekening. Deze verschoot puur van den durf, tot Mercator hem iets in de hand drukte en hem zei dat dit voor zijn moeite was. Dan gingen we hoofd omhoog de deur uit, voorbij den buigenden man, om het buiten eindelijk uit te proesten. Zei daar niet iemand ‘Les voyages forment la jeunesse’?
Intusschen, Neleke, zijn we het mondaine leven ingefietst en aangekomen in een stadje dat door den grilligen stroom omarmd wordt. Ik zie je reeds je neusje ophalen, - hé, ja, je kan dat ook zoo prettig! - om te achterhalen waar dat nu weer mag zijn. Maar ik heb Mercator om technische redenen moeten beloven, geen realia uit de school te klappen en daarom wil ik je zelfs niet vertellen, dat dit pleisterplaatsje iets met Godfried van Bouillon te stellen heeft.
Ten tweeden male verschenen wij natgeregend ergens ten tooneele en Mercator - ik zei je reeds dat hij dien dag ongewoon zelfstandig optrad, - koos zonder schroom tusschen een van de vele hotels een uit, dat er bepaald up to date uitzag. Wij werden correct ontvangen, kregen een kamer, namen een bad en waren op een uurtje tijds in nette jongelui veranderd, frischgeschoren en met zomerkostuumpjes die eerst een beurt op de strijkkamer van het hotel hadden gekregen. Mijn vriend voelde zich een herschapen mensch en kon den lust niet bedwingen me te plezieren. Met een royaal gebaar bestelde hij twee