Eene liefde in het Zuiden
(1881)– Fiore della Neve– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
Maar zou ik 't dulden dan
Dat men met hoon en smaad
Mijn vraag verstiet?
Maar 't is te laat.
Waarom niet eer bedacht,
Dat zij die 'k ied'ren nacht
Op 't mollig oevergras
Zag nest'len in mijn arm,
Niet mijn gelijke was?
Wij wachtten hopend af,
Dat mij het vaderland
De kost'bre vrijheid gaf
Te dingen naar haar hand:
Wij droomden, hoopten voort,
Niet denkend aan gevaar
En zie, het uur is daar,
Dat onzen sluimer stoort;
Dat ons teruggeleidt
Tot koude werk'lijkheid,
Van 't bonte bloemtapijt
Door liefde's hand gespreid.
En ik gevoel 't: het zoet vergif,
Der lippen die zoo teeder kusten,
Heeft mijne ziele gansch verwend
Aan 't smaken van die hemellusten.
| |
[pagina 35]
| |
Onmoog'lijk is 't te scheiden thans,
En niet mij zelf slechts heb 'k bedrogen,
De sluier die mijn oogen blindt
Houdt ook haar schuld'loos hart omtogen.
Ons beiden hebben wij misleid,
En, zoo 't mij moog'lijk waar' te scheiden,
Aan mijne liefste ben 'k verplicht,
Den zwaarsten strijd voor haar te strijden.
Ik zie haar, hoe zij nederknielt
En bidt voor ons,... En ik zou dralen!
Neen liefde's zegen moge dalen
Op de eed'le bêe door haar bezield.
Ik vraag uw vader niet zijn schatten,
Mijn liefste, 'k vraag hem u alleen;
Ik voer u juichend met mij heen,
En, wat uw wenschen ook omvatten,
Ik kan 't u geven; - gaan wij heen
En mocht hij eischen dat zijn kind
In Spanje bleef, welnu, 'k zal blijven
Eu 'k zal het heimwee henendrijven
Van 't vaderland, zoo teêr bemind.
Mijn land, mijn groet zij u gebracht,
Maar voor de liefde aan Spanje's kusten
Vergeet ik waar mijn vad'ren rusten
En waar ik zelf te sluim'ren dacht.
|
|