moordenaar of ladenlichter, ze hebben allemaal een hart en dus kans op de hemel. Herman lijdt ook elke morgen onder de ingezonden stukken in de ochtendbladen die om een harde hand vragen. Hij acht dat regelrechte kritiek op de politie en hij ziet dat - ergens, als u begrijpt wat ik bedoel - als een stukje gezagsondermijning. Wie niet in de politie gelóóft is de ergste ondermijner. Pas tegen twaalven komt hij daarover heen, zodat ik hem op het goede moment aan de lijn kreeg.
‘Met Rutger,’ zei ik, zo vrolijk als ik kon.
Hij gromde een beetje, waaruit ik opmaakte dat ik niet zo vrolijk klonk. ‘Zeg,’ zei ik, ‘ik heb zo'n merkwaardig gevoel dat er gisteravond, na middernacht, een beetje met de wet gesold is. Wát precies, weet ik niet, maar het zou best wel eens kunnen dat er op de brug tegenover het Rijksmuseum iets in het water gelazerd is, dat de Koningin heel bedroefd zou kunnen maken.’
‘Wat zeg je, de Koningin?’ vroeg hij suf.
‘Vat het maar overdrachtelijk op. Je mag ook Vrouwe Justitia nemen. Ik wou weten of er een melding geweest is over iets dat gebeurd is bij het Rijksmuseum, midden in de nacht.’ Ik hoorde hem de hoorn neerleggen en opstaan. Een paar minuten later was hij terug. ‘Ik kan er niks over vinden,’ zei hij, ‘wat is er aan de hand.’
‘Ik weet het niet,’ zei ik, ‘beschouw het als een anonieme tip. De brug van het Rijksmuseum. Aan je linkerhand als je voor het museum staat. Een langwerpig pakket. Groeten aan Gon.’
Ik legde mijn telefoonhoorn in zijn mandje en trok mijn regenjas aan. Ik liep naar het raam om te kijken of er al ergens blauw aan de hemel te zien was. We hadden net een week mooi zomerweer achter de rug en nu begon de regen alweer. Geen wonder, als zoveel mensen op de Boeren Partij stemden.
De stem van de man had ik niet herkend, hij had waarschijnlijk opzettelijk ver van de microfoon af gesproken. Hij had mij gisteravond wel herkend. Dat maakte het zoeken niet veel eenvoudiger: hij was één van de drie à vierduizend mensen, die ik kende of één van de vier à vijfduizend mensen, die mij kenden.