| |
| |
| |
Nawoord
Jozef Smits
De politieke levensloop van Gaston Eyskens bestrijkt een halve eeuw: de periode van de jaren dertig tot het begin van de jaren zeventig. Zijn carrière begint en eindigt met een scharniermoment in Belgiës politieke geschiedenis. Tijdens de jaren dertig wankelen het partijenstelsel en het parlementaire regime onder de druk van de nieuwe orde en de economische crisis. In de vroege jaren zeventig wordt de eenheidsstaat omgevormd. In beide periodes speelt Gaston Eyskens een vooraanstaande rol: in de eerste als pleitbezorger van de politieke hergroepering van de christelijke Vlaamsgezinden in de Vlaamse Concentratie, in de tweede als architect van een nieuwe staatsstructuur. Maar ook in de periode daartussen is Gaston Eyskens betrokken bij de belangrijkste politieke gebeurtenissen of behoort hij tot de hoofdacteurs: de economische wederopbouw na de sombere oorlogsjaren, de verscheurende confrontatie rond Leopold III, de schoolstrijd en het Schoolpact, de economische expansiewetgeving die de gouden jaren zestig mee mogelijk maakte, de onafhankelijkheid van Belgisch Kongo, de Waalse revolte tegen de Eenheidswet en de communautaire perikelen over Leuven Vlaams en Voeren.
| |
Een ‘klassieke’ maar toch ‘ongewone’ politieke loopbaan
Die uitzonderlijk lange en rijk gevulde politieke loopbaan kan vanuit twee verschillende invalshoeken geïnterpreteerd worden.
Men kan argumenteren dat ze volgens de maatstaven van de Belgische politiek een klassiek en bijna voorspelbaar verloop kende. Als jong politicus was Gaston Eyskens een beeldenstormer die de gevestigde politieke elite hekelde voor haar zelfgenoegzaamheid en gebrek aan vernieuwingszin. Zoals bijna alle katholieke politici van zijn tijd belandde hij via een christelijke sociale organisatie in de politiek. Hij volgde de traditionele weg naar de functie van eerste minister: eerst ervaring opdoen in een aantal ministeriële kabinetten, daarna minister worden en uiteindelijk zelf een regering leiden. De rebelse jongere manifesteerde zich in zijn ministeriële functies als een behoedzaam, geduldig en discreet politicus. De idealen waarvoor hij in zijn jeugd streed, maakte hij schijnbaar ondergeschikt aan de noodzaak om compromissen te maken en politiek te overleven. Als christen-democratisch eerste minister regeerde hij zowel met liberalen als met socialisten. Zijn eerste verbond met de socialisten ging hij aan nadat hij een aantal jaren voordien door hen persona non grata was verklaard. Hij aanvaardde de leiding van zijn tweede kabinet met de socialisten hoewel hij daar zelf weinig voor voelde.
Men kan ook argumenteren dat de politieke loopbaan van Gaston Eyskens in vele opzichten ongewoon is. Deze benadering levert een aantal intrigerende vaststellingen die een genuanceerder en tegelijk indringender beeld van de politicus Gaston Eyskens mogelijk maken.
De academicus die, zoals hijzelf in deze memoires getuigt, geen politieke roeping had, groeide na de Tweede Wereldoorlog uit tot een van de belangrijkste politici. Afkomstig uit de kleinsteedse burgerij kwam hij via de christelijke arbeidersbeweging in de politiek. Dat belette hem niet om in andere kringen met evenveel vanzelfsprekendheid en gezag op te tre- | |
| |
den. De radicale en strijdvaardige flamingant van de jaren dertig ontwierp in 1970 een nieuwe staatsstructuur die het verder samenleven van Vlamingen en Franstaligen mogelijk moest maken. In 1958 realiseerde hij de pacificatie van de verschillende levensbeschouwelijke strekkingen in het onderwijs. Nauwelijks twee jaar later ging hij over de Eenheidswet met de Waalse socialistische vakbonds- en partijleiders een krachtproef aan die de eenheid van het land bedreigde. Drie keer werd Gaston Eyskens de woestijn ingestuurd: na de mislukking van de Vlaamse Concentratie, na de ontknoping van de Koningskwestie en na de staking tegen de Eenheidswet. Even vaak werd hij opmerkelijk snel teruggeroepen en bleef zijn prestige onaangetast. De politicus die zich in 1965 voorbereidde op een rustige fin de carrière, werd drie jaar later, op 63-jarige leeftijd, opnieuw eerste minister.
| |
Samenhang en continuïteit
Hoewel uiteraard ook het toeval gespeeld heeft, vertoont de merkwaardige politieke levensloop van Gaston Eyskens meer samenhang dan men bij een eerste indruk zou vermoeden.
De hoogleraar Gaston Eyskens was nooit een kamergeleerde. Het valt in deze memoires op dat de jonge academicus zich verbazend gemakkelijk in het brede maatschappelijk leven integreerde. Voor hem stond de economische wetenschap in dienst van de mens en de gemeenschap. Zijn politiek engagement was als het ware het natuurlijke en logische gevolg van die opvatting.
De universiteit was tegelijk zijn schuiloord en oase. Hij vond er bescherming wanneer hij de politieke woestijn werd ingestuurd en kon er zich herbronnen. Hij schakelde de universiteit in wanneer het eropaan kwam beleidsopties uit te werken. Dat is het geval geweest voor de totstandkoming van de economische expansiewetgeving van 1959, waarvoor het Centrum voor Economische Studiën te Leuven een grote bijdrage leverde.
Gaston Eyskens had gedurende zijn hele politieke loopbaan een bevoorrechte relatie met de christelijke arbeidersbeweging. Hij was er echter nooit afhankelijk van. Hij dankte zijn gezag niet aan een of andere pressiegroep, maar wel aan zijn bekwaamheid en onafhankelijkheid. Reeds als jong professor had hij aanzien verworven. Bovendien had hij een sterk geloof in het harmoniemodel: het streven naar de verzoening van de belangen van maatschappelijke geledingen in de meest brede zin van het woord. In de Belgische context betekent dat het verzoenen van sociale klassen, levensbeschouwingen en taalgemeenschappen. In de verscheidenheid was er voor Gaston Eyskens ook eenheid. Hij was ervan overtuigd dat over essentiële doelstellingen overeenstemming kon worden bereikt. Daarom probeerde hij voortdurend de verschillen en tegenstellingen in een gemeenschappelijk project te overstijgen.
Het flamingantisme van Gaston Eyskens in de jaren dertig was antifranskiljons, maar niet anti-Waals en zeker niet anti-Belgisch. Veertig jaar later, bij de grondwetsherziening van 1970, zocht hij naar een voor Vlamingen en Franstaligen aanvaardbaar compromis. In plaats van een idealistische en ambitieuze jongere was hij toen een door de wol geverfd politicus en bovendien eerste minister. Maar het nieuwe staatsmodel was voor hem meer dan een poging om de uiteenlopende verzuchtingen van de twee grote taalgemeenschappen met elkaar te verzoenen. Zij beantwoordde ook aan de overtuiging dat de coëxistentie van Vlamingen en Franstaligen in het Belgische staatsverband beter zou verlopen indien de gemeenschappen met een zekere autonomie konden optreden. De nieuwe staatsvorm had voor Gaston Eyskens een intrinsieke waarde. Hij was reeds als jong politicus gewonnen voor een federalistische staatsinrichting. In tegenstelling tot de unitaristen was de staatsstructuur van 1970 voor hem geen dubbelzinnig concept dat in de eerste plaats de middelpuntvliedende krachten moest uitschakelen of hen ten minste moest temperen.
Met het Schoolpact van 1958 maakte Gaston Eyskens een einde aan de decennialange
| |
| |
politieke strijd over het onderwijs, die halfweg de jaren vijftig, onder de regering-Van Acker, een hoogtepunt kende. Het Schoolpact was echter meer dan een modus vivendi voor het onderwijs. Het markeerde ook het einde van de polarisatie en escalatie van het politieke leven sedert de bevrijding van het land in 1944. België herstelde zich in economisch opzicht snel van de schade die het tijdens de Tweede Wereldoorlog opliep. Het leed evenwel lang onder de morele wonden van de bezetting. De repressie en vooral de Koningskwestie waren bijzonder intense politieke conflicten. De Schoolstrijd in het midden van de jaren vijftig was dat ook. Het politieke klimaat werd tot 1958 gekenmerkt door confrontatie en revanche. Christen-democraten en socialisten, de grootste politieke formaties, stonden voortdurend met getrokken messen tegenover elkaar.
In 1958 luidde Gaston Eyskens de ommekeer in. Zoals hijzelf bij het aantreden van zijn minderheidskabinet na de verkiezingen van dat jaar verklaarde, wilde hij een nieuw politiek klimaat scheppen. Belangrijke politieke kwesties zoals het onderwijsbeleid en het Kongo-vraagstuk wilde hij depolitiseren. Het Schoolpact was het eerste resultaat van die nieuwe aanpak. Bij de totstandkoming van dit vergelijk nam Gaston Eyskens afstand van diegenen die, zoals kardinaal Van Roey, de verzoening wilden verhinderen.
Daarom is het des te opvallender dat Gaston Eyskens in de politieke strijd over de Eenheidswet niet bereid was tot essentiële toegevingen. In dit conflict koos hij tegen zijn gewoonte en natuur niet voor verzoening en overleg, omdat, zoals hijzelf zegt, de democratie op het spel stond.
| |
Zijn opvattingen over de parlementaire democratie
Gaston Eyskens was een democraat in hart en nieren. De parlementaire democratie naar Angelsaksisch model oefende op hem een grote aantrekkingskracht uit. De ervaring met de autoritaire politieke stromingen tijdens de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog hadden hem gesterkt in de overtuiging dat de parlementaire democratie veruit het waardevolste politieke systeem was. Volgens de opvattingen van Gaston Eyskens was in dat stelsel geen plaats voor buitenparlementaire oppositie. De politieke strijd, de confrontatie van opvattingen en programma's, moet in de daartoe voorziene politieke instellingen worden beslecht. In de ogen van Gaston Eyskens was het onaanvaardbaar en zelfs ondenkbaar dat een regering door ‘de straat’ op de knieën zou worden gedwongen. Toen de socialistische partijleiding hem duidelijk maakte dat zij met de staking tegen de Eenheidswet die bedoeling had, nam hij een onwrikbare houding aan. Hij ging dan ook niet in op de bemiddelings- en verzoeningspogingen van de omgeving van de koning, van sommige ministers en van vooraanstaanden uit de politieke en sociaal-economische wereld.
Niet alleen tijdens de moeilijkheden over de Eenheidswet, maar ook op andere ogenblikken blijkt dat Gaston Eyskens een zekere aversie tegen buitenparlementaire actiemiddelen had. In de Koningskwestie nam hij om principiële redenen niet deel aan manifestaties, maar ook in de schoolstrijd liep hij zelden mee in betogingen. Met enkele andere vooraanstaande CVP'ers nam hij toen trouwens het initiatief voor een soort wapenstilstand op straat. Met de emotionaliteit van massamanifestaties had de nuchtere en steeds beheerste Gaston Eyskens het moeilijk. Hij was ook te veel intellectueel om slogans of demagogie te gebruiken of er zich door op sleeptouw te laten nemen.
De gehechtheid aan de parlementaire democratie verklaart ook waarom Gaston Eyskens zich verzette tegen het zakenkabinet dat koning Boudewijn na de Kongolose crisis in augustus 1960 aan het bewind wilde brengen. Ze legt tevens de ergernis uit over bepaalde initiatieven van Theo Lefèvre als CVP-voorzitter en de bitterheid over zijn ontslag als eerste minister in 1972. Eind 1951 weigerde Gaston Eyskens zijn medewerking te verlenen aan het scenario
| |
| |
dat Lefèvre voor de vervanging van de toenmalige premier Pholien, die in de ogen van de CVP-voorzitter niet voldeed, had uitgedokterd. Tien jaar later meende Lèfevre dat de CVP met de socialisten als coalitiepartner meer kon realiseren dan met de liberalen, waarmee Gaston Eyskens in de regeringsboot zat. Vóór de verkiezingen van maart 1961 bereidde Lèfevre met Spaak de coalitiewissel al voor.
Weer tien jaar later, in 1972, herhaalt de geschiedenis zich, zij het niet helemaal op dezelfde manier. Maar de gelijkenis is toch frappant. De uitvoering van de grondwetsherziening zat muurvast, omdat het rooms-rode kabinet onder leiding van Gaston Eyskens niet over de vereiste tweederde meerderheid beschikte. Blijkbaar vond de CVP-leiding dat de regering in die omstandigheden er beter mee kon ophouden. Gaston Eyskens stapte ook op. Maar hij spaart zijn kritiek niet voor diegenen die hem in zijn ogen daartoe gedwongen hebben.
De wrevel over zijn politieke lot in 1961 en 1972 kan eventueel uitgelegd worden door de ambitie van Gaston Eyskens om eerste minister te blijven. Maar die verklaring gaat niet op voor het geval-Pholien. Volgens Gaston Eyskens kon een regering alleen tot ontslag worden gedwongen als ze in het parlement in de minderheid werd gesteld. Hijzelf kwam telkens na verkiezingen aan het hoofd van de regering: zowel in 1949, 1958, 1968 als in 1971. In deze memoires, maar ook in andere bronnen, zijn er geen aanwijzingen te vinden dat hij zich leende tot maneuvers om een regering buiten het parlement om ten val te brengen.
Verhelderend voor Gaston Eyskens' visie op de werking van de parlementaire democratie is ook zijn opvatting over de rol van de koning. Die is, zoals hijzelf in deze memoires uitlegt, voor hem geen scheidsrechter, maar een verzoener en bemiddelaar tussen de politieke partijen. Omdat Leopold III na de publieke discussie over zijn houding tijdens de Tweede Wereldoorlog die rol niet meer kon vervullen, adviseerde Gaston Eyskens hem na de volksraadpleging van 12 maart 1950 afstand van de troon te doen. Op de vraag van koning Boudewijn eind juli 1955 of hij de onderwijswet van Collard, die het parlement goedgekeurd had, moest bekrachtigen, was het antwoord van Gaston Eyskens zonder meer positief. Hij liet zich daarbij leiden door twee overwegingen: het principe dat een door het parlement aangenomen wet moet worden aanvaard en de vrees voor een zwaar incident over de jonge koning.
Uit het relaas over de Kongokwestie kunnen ook enkele voorbeelden genomen worden. Hiervoor werd reeds de aandacht gevestigd op de reactie van Gaston Eyskens op de poging van koning Boudewijn om in augustus 1960 een zakenkabinet te installeren. Bij de opvolging van Maurice Van Hemelrijck als minister van Belgisch Kongo in september 1960 handhaafde Gaston Eyskens de aangezochte August De Schryver voor die functie, hoewel koning Boudewijn het met die keuze niet eens was. Wanneer enkele dagen later koning Boudewijn liet uitschijnen dat de eerste verklaring van De Schryver over de Kongopolitiek zijn goedkeuring moest krijgen, herinnerde Gaston Eyskens er onmiddellijk aan dat niet de koning maar de ministers verantwoordelijk zijn.
Deze voorbeelden illustreren de opvatting van Gaston Eyskens dat de koning adviezen kan geven, maar dat de eerste minister, de regering en het parlement het laatste woord hebben.
De mening van Gaston Eyskens over de rol van de media is even kenschetsend voor zijn visie op de werking van de parlementaire democratie. Zelf stelde hij zich afstandelijk en gereserveerd op tegenover journalisten. Hij liet zich niet verleiden tot indiscreties: ofwel zweeg hij, ofwel wimpelde hij de journalisten af met verhullend taalgebruik, een boutade of een lachertje. Als eerste minister bijvoorbeeld informeerde hij de pers na de kabinetsraad over de genomen beslissingen, maar hij ging daarbij uiterst zelden buiten de tekst van het perscommuniqué. Na afloop van onderhandelingen met partijleiders, vertegenwoordigers van pressiegroepen en anderen hield hij zich meestal op de vlakte. Loslippigheid tegenover de pers kon volgens hem de complexe besluitvorming alleen bemoeilijken. Het forum waar volgens hem de ministers hun beleid moesten verdedigen en de vertegenwoordigers van het
| |
| |
volk de regering rekenschap konden vragen, was het parlement en niet de pers. Deze laatste had voor Gaston Eyskens een informerende en opiniërende functie. Zij kon volgens hem echter niet in de plaats treden van de formele besluitvormers: de regering en het parlement. Politici en pers hadden volgens hem een eigen en verschillende verantwoordelijkheid. Zijn irritatie over de houding van de CVP-ministers in de kwestie Leuven Vlaams, die na de politieke commentatoren van een aantal kranten geraadpleegd te hebben beslisten ontslag te nemen, moet vanuit die opvatting begrepen worden.
Dat betekent niet dat Gaston Eyskens geen interesse of waardering had voor het journalistieke werk. Het valt trouwens op dat hij in deze memoires veel aandacht besteedt aan perscommentaren omdat zij het politieke klimaat mee bepalen. Geregeld laat hij ook blijken dat de reacties in kranten en weekbladen op zijn standpunten en beleid hem niet ongevoelig lieten. Af en toe is er ook een aanwijzing, bijvoorbeeld bij de bestrijding van de speculatiegolf tegen de Belgische frank in de zomer van 1969, dat Gaston Eyskens bij de pers steun zocht.
| |
Het Schoolpact en de grondwetsherziening: de pacificatiedemocratie aan het werk
Men kan opmerken dat Gaston Eyskens' interpretatie van de spelregels van de parlementaire democratie formalistische aspecten vertoont.
Het Schoolpact was een akkoord dat door het parlement goedgekeurd werd, maar erbuiten tot stand kwam. Bij de grondwetsherziening van 1970 had het parlement wel een belangrijke rol, maar op cruciale momenten nam Gaston Eyskens zijn toevlucht tot overleg buiten het parlement. Net als bij het Schoolpact deed hij dat, omdat ongeveer alle andere procedures niet het verhoopte resultaat hadden opgeleverd. Bij het aantreden van zijn regering met de socialisten in juni 1968, die de opdracht had een oplossing voor de communautaire problemen te vinden, verwees hij trouwens uitdrukkelijk naar het Schoolpact. Het was dan ook geen toeval dat hij voor de grondwetsherziening bijna dezelfde procedure hanteerde als voor de schoolkwestie.
Ook de grondwet van 1970 werd in een breed overleg tussen de partijen voorbereid. Voor de onderhandelingen over het Schoolpact deed Gaston Eyskens alleen een beroep op de drie traditionele politieke partijen, die aan het eind van de jaren vijftig 95 procent van de kiezers achter zich hadden. Tien jaar later, in 1968, zag het politieke landschap er helemaal anders uit. Van nationale partijen was geen sprake meer. De splitsing van de CVP-PSC was een feit na de strijd over Leuven Vlaams. De socialistische en liberale partij waren statutair nog wel unitaire formaties, maar in de praktijk hadden zij steeds meer moeite om Vlamingen en Franstaligen bij elkaar te houden. Daarnaast waren er de taal- of federalistische partijen, die electoraal in de lift zaten en de dominantie van de zogenaamde nationale partijen aantastten. Alle in het parlement vertegenwoordigde partijen werden in de Werkgroep der 28 opgenomen. In tegenstelling tot de onderhandelingen over het Schoolpact werd in de Werkgroep der 28 geen allesomvattend akkoord bereikt. Het lijkt weinig waarschijnlijk dat Gaston Eyskens dat had verwacht. Er zaten immers te veel partijen rond de onderhandelingstafel. Bovendien hadden ze zeer uiteenlopende visies over de hervorming van de Staat. Voor Gaston Eyskens was het belangrijker dat de liberale partij voortaan vanuit de oppositie bereid was mee te werken aan de grondwetsherziening en de nodige stemmen voor de vereiste tweederde meerderheid wou leveren. Het is trouwens opvallend dat Gaston Eyskens tijdens het verdere verloop van de grondwetsherziening en ook tijdens de uitvoering van de nieuwe grondwet alleen echt met de liberalen onderhandelde. Blijkbaar had hij weinig vertrouwen in de taalpartijen en meende hij alleen met de drie grote politieke families een haalbaar en duurzaam compromis te kunnen bereiken. Daarbij hoopte hij wellicht dat die partijen zich electoraal zouden herstellen nadat de communautaire vrede met de nieuwe grondwet een feit zou zijn.
| |
| |
Een ander belangrijk kenmerk van het Schoolpact en de grondwetsherziening was de discretie rond de besluitvorming. De discussie binnen een beperkte groep van toponderhandelaars werd voor een belangrijk deel aan het oog van het publiek onttrokken. Na een periode van besloten onderhandelingen volgde telkens een relatief korte openbare behandeling in de partijen of het parlement. Toch moet ook hier op enkele verschilpunten gewezen worden, die tegelijk de transformatie van het Belgische politieke systeem in de tussenliggende periode illustreren. De onderhandelingen over het Schoolpact verliepen in de grootste discretie. Alleen naar het einde werd in de pers gewag gemaakt van geschilpunten. Tien jaar later, bij de grondwetsherziening, waren de media veel nadrukkelijker in het politieke leven aanwezig. Aangezien veel meer partijen rond de onderhandelingstafel zaten, was de kans op indiscreties ook groter. Daarenboven had de voorgeschiedenis van de grondwetsherziening al aangetoond dat de communautaire problemen complexer waren, omdat ze dwars door de nationale partijen sneden. Bijgevolg waren ze voor de politieke elite veel minder beheersbaar. Dat verklaart ook de soms onverwachte wendingen in deze kwestie en de lange duur van de compromisvorming. Het Schoolpact werd na enkele weken onderhandelen afgesloten. Voor de grondwetsherziening van 1970 was meer dan twee jaar nodig. De uitvoering ervan zou nog veel langer aanslepen.
Voorts is het opvallend hoe Gaston Eyskens in deze memoires de schoolstrijd relativeert. Voor hem was dat niet ‘een strijd op leven en dood’, zoals twee hoofdacteurs in het conflict, Theo Lefèvre en Léo Collard, later getuigden. Gaston Eyskens had meer aandacht voor de sociale aspecten dan voor de levensbeschouwelijke dimensie van het onderwijsvraagstuk. Dat hij zijn middelbare studies in een atheneum en niet in een katholieke onderwijsinstelling gedaan heeft, kan die houding verklaren. Belangrijker was wellicht het sociale rechtvaardigheidsgevoel van Gaston Eyskens en zijn voortdurende bekommernis voor kwalitatief hoogstaand onderwijs, waarin hij een essentiële hefboom voor culturele en economische opgang zag. Gaston Eyskens gaf de aanzet tot de onderhandelingen voor de schoolvrede, maar bij de besprekingen speelde hij blijkbaar geen hoofdrol. Dat was kennelijk het werk van de bevoegde minister Maurice Van Hemelrijck, van de andere leden van de Onderwijscommissie en van technici. Van groot belang was uiteraard wel dat Gaston Eyskens de tegenstanders van het Schoolpact terugwees. In dit verband werd reeds de tussenkomst van kardinaal Van Roey vermeld. De reactie van Gaston Eyskens daarop is een illustratie van zijn zelfstandigheidsdrang en ook van de gewijzigde verhouding tussen de katholieke Kerk en de CVP. Hoewel de vergelijking niet helemaal opgaat, treft het toch dat de gesprekken van katholieke politici, onder wie Gaston Eyskens, over een onderwijsakkoord tijdens de oorlog onmiddellijk werden afgebroken toen kardinaal Van Roey hen daartoe aanmaande. Twintig jaar later bleek de relatie zodanig gewijzigd dat CVP-politici als Gaston Eyskens de strategie van de primaat van de katholieke Kerk niet volgden. Een ander voorbeeld daarvan is de tussenkomst van kardinaal Van Roey tijdens de staking tegen de Eenheidswet. Gaston Eyskens getuigt zeer formeel dat hij daarvoor geen demarche had gedaan.
De besluitvorming over de grondwetsherziening werd beheerst door het vraagstuk Brussel en het uitwerken van nieuwe spelregels tussen de partijen en de gemeenschappen. De bijzondere meerderheden, de alarmbelprocedure, de pariteit, de bescherming van de minderheden in het Cultuurpact waren correcties op het meerderheidsbeginsel. Die werden door de Franstaligen en de levensbeschouwelijke en ideologische minderheden geëist als compensatie voor de gewijzigde politieke en demografische verhoudingen tussen de twee gemeenschappen en het overwicht van één levensbeschouwing of ideologische stroming in één van beide gemeenschappen. De motieven van Gaston Eyskens om die waarborgen te verlenen, waren van principiële en feitelijke aard. Principieel vond hij dat het Belgische staats- | |
| |
verband alleen levensvatbaar bleef als tussen Vlamingen en Walen een minimale consensus bestond. De bijzondere meerderheden en de pariteit in de ministerraad leken hem daarom verantwoord. De andere afwijkingen van de meerderheidsregel, zoals de alarmbelprocedure en het Cultuurpact, aanvaardde hij blijkbaar uit politieke overwegingen: het besef dat zij nodig waren om een compromis en de vereiste tweederde meerderheid te bereiken. De correcties mochten in zijn ogen echter de meerderheidsregel niet uithollen. Hij was zich scherp bewust van dit gevaar en probeerde het zoveel mogelijk in te dijken.
De economische decentralisatie werd door de Walen geëist als gevolg van de veranderde economische verhoudingen tussen Vlaanderen en Wallonië. De Vlamingen kregen in ruil de door hen zo lang nagestreefde culturele autonomie.
Zowel voor als tijdens de grondwetsherziening was Gaston Eyskens een hardnekkig tegenstander van een paritaire Senaat. Daarom is het merkwaardig dat hij daarvoor wel pleitte in zijn nota over de communautaire problemen die hij eind 1966 ten behoeve van koning Boudewijn opstelde. De motivering overtuigt ook niet helemaal.
Overigens kunnen de standpunten over de communautaire problemen zoals weergegeven in de vermelde nota en zijn verzoenende houding in de Leuvense kwestie van doorslaggevend belang geweest zijn in de uitdrukkelijke wens van koning Boudewijn dat Gaston Eyskens na de verkiezingen van maart 1968 de regering zou leiden. De hypothese kan niet bewezen worden, maar ze lijkt wel plausibel.
Gaston Eyskens verdedigt in deze memoires hardnekkig ‘zijn’ staatshervorming van 1970. Hij betreurt hartgrondig dat de nieuwe structuren hun deugdelijkheid niet konden bewijzen en er vrijwel onmiddellijk een nieuwe hervorming werd geëist. Zijn visie op de nieuwe grondwet is tegelijk lucide, eenvoudig, en overtuigend. Toch moet het voor hem ook duidelijk geweest zijn dat zijn zienswijze niet door iedereen gedeeld werd en dat bepaalde grondwetsartikelen anders geïnterpreteerd konden worden.
| |
De Koningskwestie en het Kongoprobleem: de mislukte pacificatie
Bij het Schoolpact en de staatshervorming toonde Gaston Eyskens dat hij de ongeschreven wetten en spelregels van de pacificatiedemocratie perfect beheerste. Ook bij de Koningskwestie en het Kongovraagstuk heeft hij geprobeerd dat scenario toe te passen.
In het conflict over Leopold III, dat in mei 1945 in de openbaarheid kwam, nam hij van bij het begin een voorzichtige houding aan. In tegenstelling tot de meeste CVP'ers, die de terugkeer van Leopold III op de troon eisten, stelde hij zich terughoudend op. Bij de debatten in het parlement hield hij zich afzijdig en bij manifestaties voor Leopold III bleef hij afwezig. Hoofdzakelijk twee redenen verklaren die houding. Het blijkt uit deze memoires en ook uit andere bronnen dat Gaston Eyskens vanuit grondwettelijk oogpunt en uit feitelijke overwegingen vragen had bij de houding van Leopold III voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarnaast was hij ook van oordeel dat de koning niet in een polemiek mocht worden betrokken. Hijzelf wou daar op geen enkele manier toe bijdragen. Hoewel zijn afzijdigheid hem in de CVP en door de Leopoldisten kwalijk werd genomen, bleef Gaston Eyskens bij zijn standpunt. Toen hij in juli 1949 eerste minister werd, wijzigde hij zijn gedragslijn niet. Tijdens de debatten in Kamer en Senaat over het wetsvoorstel tot organisatie van een volksraadpleging nam hij slechts één keer het woord voor een in hoofdzaak technische toelichting. Met de volksraadpleging die zijn regering hield en waarop de CVP reeds lang aanstuurde, wilde hij geen eenzijdige oplossing afdwingen. Voor hem was ze in de eerste plaats een middel om de patsituatie over de Koningskwestie te doorbreken. In de periode na de volksraadpleging van 12 maart 1950 en voor de verkiezingen die drie maanden later gehouden werden, verleende hij zijn medewerking aan oplossingen waarmee de drie natio- | |
| |
nale partijen konden instemmen en verzette hij zich tegen de pogingen om de koning naar het land te laten terugkeren vooraleer de regering en het parlement een beslissing hadden genomen. Na de verkiezingen van 4 juni 1950, waarbij de CVP in Kamer en Senaat de absolute meerderheid verwierf, wilde hij geen homogene CVP-regering leiden omdat die Leopold III
zou terughalen. Voor Gaston Eyskens kon Leopold niet de koning van één partij zijn.
Bij de eigenlijke ontknoping van de Koningskwestie speelde Gaston Eyskens op het eerste gezicht geen cruciale rol. Hij bleef buiten de onderhandelingen die eerste minister Jean Duvieusart voerde na de terugkeer van Leopold III in het land. Maar tijdens de beslissende ministerraden in de nacht van 30 juli en die van 31 juli nam hij na eerste minister Duvieusart en/of koning Leopold als eerste van de ministers het woord. Tijdens de eerste bijeenkomst benadrukte hij dat over de figuur van de koning een minimale consensus moest bestaan. Tijdens de tweede ministerraad schaarde hij zich uitdrukkelijk achter het akkoord van het driepartijenoverleg. Uit het verdere verloop van de beide ministerraden blijkt dat de standpunten van Gaston Eyskens van doorslaggevend belang waren.
In het relaas van Gaston Eyskens over de Koningskwestie valt het verder op dat hij de raadgevers van Leopold III, in het bijzonder diens secretaris Jacques Pirenne, op de korrel neemt. Die kritiek illustreert nogmaals zijn visie op de werking van ons politieke systeem en de verhoudingen tussen de verschillende actoren erin. Pirenne trad volgens Gaston Eyskens te veel op als de advocaat van Leopold III. Bovendien dwarsboomde hij de onderhandelingen tussen de partijen. Pirenne verschijnt in deze memoires als de man die met zijn eigengereide optreden en persoonlijke initiatieven het partijenoverleg in de war stuurde.
De politieke ontwikkeling na de Koningskwestie toont ook aan dat met de abdicatie van Leopold III en de troonsbestijging van Boudewijn het conflict niet afgelopen was. Gaston Eyskens laat geregeld uitschijnen, dat de verhoudingen tussen de politieke partijen en tussen het Hof en de politici door deze kwestie beïnvloed werden nog lang na de ontknoping ervan. De jaren vijftig stonden volledig in het teken van de frustraties over de beslechting van een conflict waarbij in feite geen overwinnaars waren. Volgens Gaston Eyskens eindigde de Koningskwestie in 1960 toen koning Leopold op aandringen van hem en van andere politieke leiders besliste het kasteel van Laken te verlaten.
Er zijn voldoende aanwijzingen dat Gaston Eyskens ook de Kongokwestie met een pacificatiescenario trachtte op te lossen. Toen hij in 1958 eerste minister van een homogene CVP-regering werd, kondigde hij een nationale oplossing voor Kongo aan. De aanstelling van de ambtenaar Pétillon als bevoegd minister symboliseerde die doelstelling. De werkgroep voor Kongo die enige tijd later geïnstalleerd werd en waarin de drie grote partijen vertegenwoordigd waren, was het tweede belangrijke signaal van de nieuwe aanpak. De vervanging van Pétillon door Van Hemelrijck bij de uitbreiding van de homogene CVP-regering met de liberalen in november 1958 was hiermee niet in tegenspraak. Van Hemelrijck was na het Schoolpact waartoe hij een belangrijke bijdrage leverde, een voor alle partijen aanvaardbaar minister. De kritiek op de vervanging van Pétillon richtte zicht trouwens niet op Van Hemelrijck.
De nieuwe Kongopolitiek, waarvoor Gaston Eyskens in de tweede helft van 1958 de basis legde, werd sneller dan hijzelf verwachtte doorkruist. Verscheidene factoren, binnenlandse en buitenlandse, bemoeilijkten de uitvoering van de pacificatiepolitiek. Er was de koning die, als men in deze memoires tussen de regels leest, in het voetspoor van zijn voorgangers eigen accenten in de Kongopolitiek wilde leggen. Bij de keuze van de bevoegde ministers was zijn voorkeur meer dan een advies. Zijn toespraak van 13 januari 1959 kwam blijkbaar volledig buiten de regering om tot stand. Er was zijn uitdrukkelijke voorkeur om de dekolonisatiepolitiek door een regering van nationale unie te laten uitvoeren.
| |
| |
Een andere factor was de onenigheid in de regering over de politiek van Van Hemelrijck, die enige tijd na de eerste ernstige rellen in Leopoldstad in januari 1959 het traag op gang gekomen dekolonisatieproces wilde versnellen. Het conflict resulteerde in september 1959 in de vervanging van Van Hemelrijck door De Schryver, een met internationale vraagstukken vertrouwd politicus, die in Belgische economische en financiële kringen ongetwijfeld meer vertrouwen genoot dan zijn voorganger.
Op het ogenblik dat De Schryver aantrad, bleek Gaston Eyskens er nog steeds van overtuigd te zijn dat Kongo geleidelijk op de onafhankelijkheid kon worden voorbereid. Hij heeft daarna, samen met anderen, moeten constateren dat dit niet mogelijk was. Zijn regering kende Kongo veel eerder onafhankelijkheid toe dan zijzelf en veel waarnemers met haar hadden verwacht.
De snelheid waarmee dat gebeurde, deed de indruk ontstaan dat Gaston Eyskens en zijn regering Kongo ‘loslieten’. Bij deze cynische interpretatie kunnen op zijn minst een aantal vraagtekens geplaatst worden. Hoewel verscheidene vooraanstaanden hem waarschuwden voor een slechte afloop van de Kongolese dekolonisatie en de gevolgen daarvan voor zijn politieke loopbaan, ontvluchtte Gaston Eyskens zijn verantwoordelijkheid niet. Hoewel er van Belgische zijde op de politieke ronde-tafelconferentie belangrijke toegevingen werden gedaan en de Kongolezen twijfels hadden over de goede wil van de Belgische politieke leiders, werden de resoluties ervan correct uitgevoerd. Er werd geen recuperatiestrategie ontwikkeld. En hoewel zeker Gaston Eyskens, maar ook verscheidene leden van zijn regering, Lumumba liever niet als leider van de eerste Kongolese regering hadden gezien, kenden de onderhandelingen over de vorming van die regering klaarblijkelijk een normaal verloop.
In plaats van de ‘abandon’-thesis lijkt het er meer op dat de feiten sterker waren dan de politiek van Gaston Eyskens' regering. Er was het vermoeden, vooral bij de gewezen ministers van Koloniën, dat het dekolonisatieproces anders dan in de meeste Afrikaanse en Aziatische landen op Kongo geen grote weerslag zou hebben. Er was uiteraard ook de betrekkelijk geringe vertrouwdheid van Gaston Eyskens en andere verantwoordelijken met het Kongolese probleem. Er was ook de eigen rationaliteit en logica van de zwarten. Er werd uiteraard te laat gestart met de opleiding van een inheemse elite, maar de fout daarvoor lag niet in de eerste plaats bij Gaston Eyskens' regering. Zij was wel de eerste die zich voornam daar werk van te maken. Het verwijt dat men haar kan toesturen, is dat zij de afrikanisering van de kaders in een te traag tempo doorvoerde.
De belangrijkste handicap van Gaston Eyskens' regering was dat zij alles bij elkaar niet veel mogelijkheden had om het onafhankelijkheidsproces te sturen. Het Kongolese nationalisme had een oncontroleerbare dynamiek. De euforie over de nakende autonomie speelde niet in het voordeel van de gematigde partijen, maar van de radicale formaties die meer geïnteresseerd waren in het veroveren van macht dan wel in wat zij daarmee zouden doen. Op de evolutie in andere landen van zwart Afrika had de Belgische regering helemaal geen invloed. Bovendien hadden de grote ondernerningen, de missies en de koloniale overheid - de zogenaamde koloniale triniteit - in de cruciale fase voor de onafhankelijkheid in feite alleen aandacht voor het behoud van hun eigen posities.
Het beeld van ‘de mislukte dekolonisatie’ werd uiteraard sterk beïnvloed door het feit dat reeds enkele dagen na de onafhankelijkheid in Kongo een crisis uitbrak die leidde tot de ineenstorting van de haastig opgebouwde bestuurlijke structuren en bovendien internationale repercussies had. De grootste bekommernis van Gaston Eyskens tijdens die weken, zo blijkt uit deze memoires, was het herstel van de orde in Kongo. Zijn grondbeginsel dat zonder orde geen enkele politiek mogelijk is en geen enkel politiek regime zich kan handhaven, wordt hier weer geïllustreerd. Omdat in zijn ogen de Kongolese regering en de VN-troepen aan de chaos niet direct een einde konden maken, besliste hij Belgische troepen in te zetten
| |
| |
voor de bescherming van de Europeanen en de economische infrastructuur van Kongo. Die was, zoals Gaston Eyskens terecht opmerkt, niet alleen belangrijk voor België, maar ook voor de jonge Kongolese staat en zijn bevolking. Om die reden steunde hij ook de facto het regime in Katanga.
Zoals bekend strookte de beslissing van de Belgische regering om in de voormalige kolonie militair tussenbeide te komen niet met het Belgisch-Kongolese vriendschapsverdrag. Uit deze memoires blijkt alvast dat onmiddellijk na het uitbreken van de onlusten pogingen werden ondernomen om met de Kongolese leiders in contact te treden. Klaarblijkelijk was een dialoog in het gespannen klimaat niet mogelijk, met de bekende gevolgen.
De kritiek die Gaston Eyskens en zijn regering op het internationale vlak voor het Belgische optreden in Kongo kregen, moet voor hen een vernederende ervaring geweest zijn. De houding van de Verenigde Staten en Frankrijk, die de standpunten van de Belgische regering in de VN niet bijtraden, moet hen hebben ontgoocheld. De behandeling door de VN moeten zij als onrechtvaardig hebben aangevoeld. En de beschuldigingen van Lumumba en zijn medestanders moeten hen diep gekwetst hebben. De overtuiging dat Lumumba geen stabiliteit in Kongo kon waarborgen en met hem ook geen samenwerking mogelijk was, vormde blijkbaar het motief voor Gaston Eyskens om hem aan de dijk te laten zetten. Of die demarche het doorslaggevend element was voor Kasavubu om Lumumba uit te schakelen, is evenwel niet bekend.
Terecht benadrukt Gaston Eyskens dat de afloop van de dekolonisatie van Kongo in het juiste historische perspectief moet worden geplaatst. Er zijn inderdaad weinig voorbeelden van succesvolle dekolonisaties. In verscheidene kolonies vielen erbij de onafhankelijkheidsstrijd veel meer slachtoffers, in verscheidene gewezen kolonies stortten de door de kolonisatoren geïnspireerde politieke structuren eveneens in elkaar en verscheidene koloniale mogendheden liepen bij het dekolonisatieproces ernstige trauma's op.
Even terecht moet worden gezegd dat Gaston Eyskens en zijn regering kennelijk weinig lessen hadden getrokken uit het verloop van de emancipatiestrijd elders in Afrika en Azië.
| |
De Eenheidswet: confrontatie en schoktherapie
Na de Kongolese crisis werkte Gaston Eyskens een saneringsprogramma uit dat in de Eenheidswet geconcretiseerd werd. De wijdverspreide opvatting dat dit programma nodig was om de nadelige gevolgen van de Kongolese onafhankelijkheid op de Belgische begroting op te vangen, wordt door Gaston Eyskens in deze memoires aanzienlijk genuanceerd, om niet te zeggen helemaal doorgeprikt. Hij wilde in de eerste plaats orde op zaken stellen in de staatshuishouding.
Voordien was reeds gebleken dat zijn compromisbereidheid inzake de financiële politiek minder groot was dan bij andere politieke kwesties. Zijn uitgangspunt was dat geen sociale en economische vooruitgang mogelijk was zonder gezonde openbare financiën. Dat principe stond volgens hem boven alle betwisting en bijgevolg waren hierover ook nauwelijks toegevingen mogelijk. Als minister van Financiën in de eerste regering-Van Acker weigerde hij kordaat de bijzonder onpopulaire monetaire sanering die door zijn voorganger Camille Gutt was ingezet, af te breken. En als minister van Financiën in de regering die Spaak van 1947 tot 1949 leidde, trotseerde hij eveneens de niet zelden schampere kritiek op zijn financiële hervormingen die het moderne beheer van de overheidsfinanciën mogelijk moesten maken. Met zijn onverzettelijke houding in de strijd over de Eenheidswet bleef hij zijn gedragslijn trouw. Ook later zou hij daarvan niet afwijken.
Tegen zijn gewoonte en tegen de regels van de pacificatiepolitiek in koos Gaston Eyskens met de Eenheidswet voor een schoktherapie. Een van de kenmerken van de pacificatiepoli- | |
| |
tiek is dat politieke hervormingen geleidelijk en met instemming van de belangrijkste betrokken partijen worden doorgevoerd. Dat stelt hen in staat zich aan de nieuwe structuren en spelregels aan te passen. De Eenheidswet vormde hiermee een breuk. De bezuinigingen en de nieuwe fiscale lasten die met die wet werden opgelegd, waren ingrijpend. Bovendien was het de bedoeling de Belgische Staat van een aantal slepende ziektes te verlossen en de werking van het overheidsapparaat grondig te moderniseren. Daarmee hadden de betrokken belangengroepen het moeilijk. Het verzet tegen de Eenheidswet had echter niet alleen te maken met de inhoud, maar ook met de gebruikte methode. Wegens de moeilijkheden die Gaston Eyskens had om dat programma in de CVP en de christelijke arbeidersbeweging te doen aanvaarden, richtte hij zich over de hoofden van de politieke en sociale leiders tot de bevolking. Bij de concrete uitwerking van de Eenheidswet werd de socialistische partij, de belangrijkste oppositiepartij, niet geconsulteerd. De sociaal-economische overlegorganen werden er evenmin bij betrokken. De Eenheidswet volgde de klassieke parlementaire procedure: de regering werkte het ontwerp uit en legde het voor aan het parlement, dat meerderheid tegen minderheid besliste.
De onbuigzame houding van Gaston Eyskens in het conflict over de Eenheidswet werd vermoedelijk ook geïnspireerd door de wetenschap dat de Eenheidswet nodig was voor de realisatie van een veralgemeende economische en sociale welvaart. Dit was zijn politieke levensideaal, dat hij door omstandigheden niet eerder had kunnen uitvoeren. Na de ontknoping van de Koningskwestie werd hij aan de kant gezet. In 1954 kon hij een regering met de socialisten vormen, maar de CVP verkoos in de oppositie te gaan. Toen hij in 1958 eerste minister werd, moest hij eerst het politieke slagveld dat na de schoolstrijd was achtergelaten, ontmijnen. En toen dat gebeurd was, kwam de dekolonisatie van Kongo onverwacht in een stroomversnelling. Na de onafhankelijkheid van Belgiës kolonie was Gaston Eyskens kennelijk niet meer bereid tot verder uitstel bij de uitvoering van zijn welvaartsprogramma dat het Sleutelplan was. De economische en psychologische omstandigheden waren gunstig. De Europese economische integratie was pas gestart en na de Kongolese crisis mocht worden verwacht dat de publieke opinie begrip zou opbrengen voor de besparingen en de nieuwe fiscale lasten.
| |
Het politieke leidmotief: ‘de verheffing van de volksmens’
Zoals vermeld was de realisatie van de volkswelvaart of, om het met zijn eigen woorden te zeggen, ‘de verheffing van de volksmens’, het politieke leidmotief van Gaston Eyskens. Zijn vertrouwdheid met de economische wetenschap onderbouwde zijn opvattingen over de promotie van de volkswelvaart. Gaston Eyskens was een keynesiaan avant-la-lettre. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij een overtuigd keynesiaan zodra de theorieën van de grote Britse econoom algemeen verspreid waren geworden. Het politieke ideaal van Gaston Eyskens was onmiskenbaar een produkt van de jaren dertig die volledig in het teken stonden van ‘de verovering van de massa’, of ‘het volk’. Vandaar dat het nu ouderwets aandoet. Maar in die moeilijke en bewogen voor- en naoorlogse jaren sprak het tot de verbeelding van de brede lagen van de bevolking.
De jaren dertig was ook de periode van de grote hervormers en van de grote idealen. De jeugd was enthousiast en vol veroveringsdrang. Het mag dan ook niet verwonderen dat Gaston Eyskens, die als student de wereld wilde veranderen, bijna tegelijk in de christelijke arbeidersbeweging en de Vlaamse Beweging terechtkwam. Beide bewegingen hadden in die tijd verscheidene raakpunten en versterkten elkaar wederzijds. De taalbarrière was immers ook een sociale barrière.
Gaston Eyskens sprak geen romantische taal zoals veel andere Vlaamsgezinden van zijn
| |
| |
tijd. Integendeel, hij hield de Vlamingen een spiegel voor. Hij verweet hen een gebrek aan cultuur en openheid, maar ook laksheid en onderdanigheid. Hijzelf bewees dat het anders kon. Vanaf zijn jeugd was hij een zelfbewuste Vlaming, die zich niet opsloot in zijn gemeenschap, maar oog had voor wat in de wereld rond hem gebeurde. Als weinig anderen in de Vlaamse Beweging besefte Gaston Eyskens dat de suprematie van de Franstaligen in de Belgische Staat niet zozeer te wijten was aan de voor hen voordelige wetgeving, maar veeleer het resultaat was van de dominantie van hun cultuur én hun economie.
Gaston Eyskens ergerde zich ook aan de verdeeldheid onder de Vlaamsgezinden. Vandaar dat hij in het midden van de jaren dertig een van de gangmakers was van de Vlaamse Concentratie, dat merkwaardige initiatief voor de hergroepering van de christelijke Vlaamsgezinden. Welke rol Gaston Eyskens precies heeft gespeeld bij het tot-stand-komen van het beginselakkoord tussen de Vlaamse vleugel van de katholieke partij en het VNV is ook in deze memoires niet te achterhalen. Maar zijn geloof in één grote Vlaamse en christelijke partijformatie is zeker oprecht geweest. Tussen droom en daad stonden echter veel politieke bezwaren en politiek opportunisme. Toen hij inzag dat de Vlaamse Concentratie een utopie was, zette hij zijn politieke actie verder in de katholieke partij, en later in de Christelijke Volkspartij. Zijn wantrouwen tegenover de Vlaams-nationalisten na het avontuur van de Vlaamse Concentratie zou nooit meer verdwijnen.
| |
Atlanticus, Europeaan en voorstander van de Benelux
Als oprecht democraat en verdediger van de menselijke waardigheid zette Gaston Eyskens zich voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog scherp af tegen het nazisme en het fascisme. De collaboratie met de Duitsers vond hij daarom verwerpelijk en walgelijk. Zijn antitotalitarisme werd na de bevrijding logischerwijze gevolgd door zijn anticommunisme en zijn Atlantisme. De Verenigde Staten beschouwde hij als de beste garant voor de vrijheid en de veiligheid van West-Europa. De eigen identiteit voor Europa en de Benelux-landen die hij mee tot stand wilde brengen, was hiermee niet in tegenspraak. Van in zijn jeugd was Gaston Eyskens een voorstander van internationale samenwerking, vooral tussen de Europese landen. De Europese integratie was in zijn ogen het enige middel voor het tot-stand-brengen van een duurzame vrede in het zo dikwijls door oorlogen verdeelde en geteisterde Europa. De hoge verwachtingen die hij in de Europese samenwerking had, werden echter niet bewaarheid. Het integratieproces verliep veel moeizamer en trager dan hijzelf gedacht had. Bovendien was het in zijn ogen te eenzijdig gericht op economische coöperatie. Hoewel hij sceptisch en ontgoocheld was geworden door de geringe vooruitgang, bleef hij zich inzetten voor de politieke eenmaking van Europa, zoals blijkt uit zijn optreden tijdens de topconferenties van Den Haag in 1969 en van Parijs in 1972.
Wat in de Europese Gemeenschap niet haalbaar of niet mogelijk was, probeerde hij in de Benelux te realiseren. Bovendien zag hij dat verband als een middel om drie kleine landen op het internationale forum meer aanzien en invloed te geven. De neiging en de gewoon te van grootmachten om die landen niet als gelijkwaardige partners te behandelen, moet voor een politicus als Gaston Eyskens met een sterk gevoel van zelfbewustheid, een bron van frustratie en ergernis geweest zijn.
| |
Flegmatiek, zelfverzekerd en pragmatisch
Gaston Eyskens was een politicus die voornaamheid en waardigheid uitstraalde. Hij combineerde het Britse flegma, de Nederlandse zelfverzekerdheid en het Belgische pragmatisme. Hoewel het niet met zekerheid kan worden gezegd, is het vermoeden toch groot dat
| |
| |
zijn halve Nederlandse afkomst en het noodgedwongen verblijf in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog op de jonge Gaston Eyskens een onuitwisbare stempel gedrukt hebben. Zelf getuigt hij dat de bleke stedeling die hij was in Nederland een ‘totaal nieuwe mens’ werd. Hij leerde er zeker niet alleen de geheimen van de natuur kennen, maar nam wellicht ook een aantal Nederlandse karaktertrekken en gewoontes over: zelfbewustzijn, zakelijkheid, nuchterheid, welsprekendheid en verzorgd taalgebruik. Even belangrijk, zo niet belangrijker voor de vorming van Gaston Eyskens, waren de studieverblijven aan buitenlandse universiteiten, vooral in de Verenigde Staten. In de Angelsaksische wereld ontdekte hij een levensstijl waaraan het de Vlamingen ontbrak: een sterk ontwikkeld gevoel van eigenwaarde, voornaamheid, zelfbeheersing, discretie. Sprekend in dit verband is zijn getuigenis dat het in de tussenoorlogse periode een groot ideaal was en van voornaamheid getuigde ‘British’ te zijn.
Maar Gaston Eyskens was zich ook bewust van de complexiteit van het Belgische politieke systeem. Dat berust op vele tradities, subtiele evenwichten en ingewikkelde machtsaf-spraken die niet genegeerd en slechts zeer geleidelijk veranderd kunnen worden. In dit verband moet de Vlaamse Concentratie, die tegen het Belgische establishment inging, voor Gaston Eyskens een zeer leerrijke ervaring geweest zijn. De mislukking ervan bewees dat een flinke dosis pragmatisme nodig is om in de Belgische politieke context te kunnen overleven. Hij zou die les niet vergeten. Het beste bewijs daarvan is de staatshervorming van 1970. Het was niet alleen omdat hij zijn flamingantische jeugdideaal kon verwezenlijken, dat hij daarbij zoveel geduld en doorzettingsvermogen aan de dag legde. Zeker speelde ook het besef mee dat alleen met veel tactisch inzicht, diplomatie en realiteitszin een fundamentele hervorming van de Belgische Staat haalbaar was.
Principes waren voor Gaston Eyskens geen dogma's. Hij was bereid zijn tegenstrevers tegemoet te komen als hem dat nodig en gerechtvaardigd leek. Een compromis was voor hem waardevol op voorwaarde dat het een doel had en de betrokken partijen er zich voldoende in konden herkennen.
| |
Mens en gemeenschap, volk en staat
Gaston Eyskens was vergroeid met de politiek, maar de politiek heeft hem nooit overwoekerd. Hij had het voordeel geen beroepspoliticus te zijn en steeds te kunnen terugkeren naar de Leuvense universiteit die, zoals hij schrijft, zijn thuishaven was en hem bescherming bood tegen de wisselvalligheden van het politieke leven. Hij had het voordeel te leven in een tijdperk waarin de politici grootse en begeesterende maatschappelijke projecten konden aanbieden: de emancipatie van het Vlaamse volk, de welvaartssamenleving, de hervorming van de Staat, het verenigde Europa. Hij had ook het voordeel te leven in een tijdperk waarin het politieke landschap werd gedomineerd door enkele grote politieke partijen met een volgzame achterban en trouwe kiezers. Hij had ook het voordeel te leven in een tijdperk waarin de politieke leiders zich een grote tactische bewegingsvrijheid konden veroorloven en de media op een afstand konden houden. Hij had ten slotte ook het voordeel te leven in een samenleving met grote instituten en organisaties waarvan het gezag niet in vraag werd gesteld.
Gaston Eyskens wordt algemeen als een van de laatste ‘vaders des Vaderlands’ beschouwd. Reeds tijdens zijn politieke loopbaan werd hij een staatsman genoemd. Hij wou zijn land dienen. Maar hij was geen dienaar van de macht. Politiek vatte hij op als een dienst aan de gemeenschap en aan zijn volk. Die elementen, mens en gemeenschap enerzijds en volk en staat anderzijds, zijn de polen van het spanningsveld waarin de politieke actie van Gaston Eyskens zich steeds gesitueerd heeft.
| |
| |
| |
Manifeste en latente ontwikkelingen
Gaston Eyskens heeft bewust meegewerkt aan een aantal politieke en maatschappelijke hervormingen. In deze memoires legt hij daarvan uitvoerig en niet zonder trots getuigenis af. Of hij zich ook bewust was van een aantal minder manifeste, maar daarom niet minder belangrijke gevolgen van die hervormingen is niet duidelijk. Het Schoolpact bijvoorbeeld maakte niet alleen een einde aan de politieke strijd over het onderwijs. Het heeft ook in belangrijke mate bijgedragen tot de ontwikkeling van een open, pluralistische en moderne samenleving met respect voor de eigenheid van de verschillende levensbeschouwingen. Het had ook belangrijke politieke neveneffecten. De schoolvrede ontdeed de oude levensbeschouwelijke tegenstelling tussen katholieken en vrijzinnigen voor een groot deel van haar conflictdimensie en nam de grendels over de communautaire breuklijn weg. Zij lag daarmee aan de basis van een grondige mutatie van het politieke landschap die zich pas ten volle in de jaren zeventig en tachtig gemanifesteerd heeft. De secularisering van het politieke leven en het politieke pluralisme in de katholieke zuil is mee het gevolg geweest van de klimaatverandering die na het Schoolpact is ontstaan.
Het conflict over de Eenheidswet had niet alleen een sociaal-economische betekenis. De gevolgen ervan waren vooral belangrijk voor de verhouding tussen de gemeenschappen. Het uiteengroeien van Vlaanderen en Wallonië werd erdoor versneld. De Walen waren ervan overtuigd dat de Belgische unitaire structuren de economische vernieuwing van hun gewest in de weg stonden. Dat idee zou de politieke actie van de Waalse socialisten in de jaren zestig en ook later volledig beheersen.
De staatshervorming van 1970 was geen eindpunt in de discussie over de hervorming van de Belgische Staat, zoals Gaston Eyskens wellicht had gehoopt. Integendeel, ze bracht krachten op gang voor een verdere federalisering waarvan niemand het einde kan voorspellen en die twijfel doet rijzen over de overlevingskansen van het Belgische staatsverband. Sedert 1970 verloopt de nationale politieke besluitvorming moeizamer dan ooit tevoren. De grondwetsherziening van 1970 betekende immers niet alleen het einde van de unitaire Staat, zoals Gaston Eyskens zelf verklaarde, maar ook dat van de belangrijkste nationale structuren. Het wegvallen van de nationale politieke machtscentra heeft de besluitvorming veel moeilijker gemaakt. Nogmaals, het is opvallend en merkwaardig dat Gaston Eyskens in deze memoires weinig of geen aandacht heeft voor deze ontwikkelingen.
| |
Onbewogen en afstandelijk, gedreven en kwetsbaar
De memoires van Gaston Eyskens brengen het verhaal van een halve eeuw persoonlijk en collectief politiek leven: zijn politieke loopbaan tegen de achtergrond van 50 jaar Belgische politieke geschiedenis. Ze brengen nieuwe feiten aan over de belangrijke en minder belangrijke politieke vraagstukken waarbij Gaston Eyskens betrokken was. Daarnaast bevatten ze ook interessante visies op en boeiende beschouwingen bij die gebeurtenissen, bijvoorbeeld de eindbeoordeling van de Koningskwestie en de grondwetsherziening van 1970. Het verhaal is ook zeer leerrijk om de wegen van de Belgische politieke besluitvorming te leren kennen: de werking van de regering, de plaats van het parlement, de rol van de koning, het gewicht van pressiegroepen enzovoort.
Deze memoires beogen de waarheid, maar die heeft, zoals bekend, veel gezichten. Ze geven de visie en de mening van Gaston Eyskens op ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen weer. Ze zijn per definitie subjectief Ze zijn bijgevolg ook onvolledig. Er zitten lacunes in over zijn eigen politieke leven. De lezer komt bijvoorbeeld weinig te weten over het aandeel van Gaston Eyskens in de onderhandelingen over het KVV-VNV-akkoord in ver- | |
| |
band met de Vlaamse Concentratie, over het tot-stand-komen van zijn plan in verband met de Leuvense universiteit, over het compromis in verband met de bijzondere meerderheden voor de uitvoering van bepaalde grondwetsartikelen.
Het verhaal is overwegend zakelijk en van op afstand beschrijvend, maar er zitten ook heel directe passages in. Gaston Eyskens die uiterlijk een onbewogen en afstandelijk man leek, toont zich op die bladzijden niet alleen een strijdlustig en gedreven politicus, maar ook een gevoelig en kwetsbaar man. Hij wil aantonen dat hij het gelijk aan zijn kant had. Anekdotes zijn schaars, blijkbaar vanuit de overweging dat het bijkomstige ondergeschikt is aan het essentiële.
In deze memoires is de politicus Gaston Eyskens aan het woord. De mens Gaston Eyskens treedt vrijwel uitsluitend in de bladzijden over zijn jeugd en zijn laatste levensjaren naar voren. Het privé-leven en het gezin van Gaston Eyskens blijven bijna volledig buiten het blikveld. Blijkbaar waren zij hem te dierbaar om het wel en wee ervan aan de openbaarheid prijs te geven.
Gaston Eyskens liet een omvangrijk archief na: meer dan 300 dozen. Het bestond eigenlijk uit twee delen: een soort kernarchief en een aanvullend archief. Het eerste beschouwde hij blijkbaar als de grondstof voor de definitieve redactie van zijn memoires. Het is chronologisch samengesteld en bevat zeer diverse documenten. Tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog gaat het om beschrijvingen van en commentaren bij zijn politieke en andere publieke activiteiten, aangevuld met teksten en documenten over de algemene politieke, economische, sociale en internationale ontwikkelingen. Vanaf 1944 paste Gaston Eyskens blijkbaar een ander procédé toe. Vanaf dan begint elk jaar met een politieke kalender van de belangrijkste gebeurtenissen. Dan volgt een algemeen jaaroverzicht, vervolgens een persoverzicht, opgesteld aan de hand van de bijzonder uitgebreide verzameling kranteknipsels en dat voorzien is van persoonlijke commentaren, daarna een soort, door hem zelf samengesteld, beknopt verslag van de debatten in Kamer en Senaat, en tenslotte de volgens hem belangrijkste politieke dossiers van dat jaar. De documenten in deze dossiers worden meestal ingeleid door een synthese- of commentaartekst waarin hij de belangrijkste feiten en/of zijn visie over het vraagstuk geeft. Deze teksten zijn niet gedateerd, maar werden vermoedelijk na het einde van zijn politieke loopbaan gemaakt. De meeste van die teksten werden waarschijnlijk opgesteld in de periode 1975-1981, een beperkt aantal daarna en de laatste in 1985. Daarnaast vindt men in de dossiers nota's van hemzelf die op het ogenblik van de gebeurtenissen of kort daarna werden opgemaakt, notulen of aantekeningen van vergaderingen en gesprekken, belangrijke briefwisseling, officiële documenten. In de dossiers wordt geregeld ook verwezen naar de rest van het archief, dat hoofdzakelijk bestaat uit een zeer uitgebreide verzameling documenten, nota's, briefwisseling en persknipsels.
De opdracht bestond erin overeenkomstig de wilsbeschikking van Gaston Eyskens de teksten, dossiers en documenten uit zijn archief te verwerken tot een synthese om als memoires te publiceren. Vandaar dat het boek in de ik-vorm is geschreven. De leidraad bij de samenstelling en de redactie van deze memoires was het kernarchief. De structuur en de inhoud van het verhaal werden daardoor bepaald. Er werd geopteerd voor een chronologisch-thematische opbouw. Zo werden de economische crisis in de jaren dertig, de evolutie van de Vlaamse Beweging in die periode, het ontstaan van de Koningskwestie, de dekolonisatie van Kongo en de grondwetsherziening van 1970 in afzonderlijke hoofdstukken beschreven wegens de omvang en de complexiteit ervan. De selectie van de weergegeven feiten en gebeurtenissen gebeurde aan de hand van de vermelde synthese- of commentaarteksten. Die gebeurtenissen en feiten werden opgenomen waarbij Gaston Eyskens blijkens zijn teksten rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken was, waarover in zijn notities per- | |
| |
soonlijk commentaar werd teruggevonden of waarvan hij, gezien de aandacht die in zijn teksten eraan wordt besteed, vond dat zij belangrijk waren voor de politieke ontwikkeling. Naast het samenstellen van het politieke levensverhaal van Gaston Eyskens bestond het grootste deel van het redactiewerk enerzijds in het structureren en stilistisch bewerken van de teksten, waarvan de meeste door hem gedicteerd werden, en anderzijds in het vervolledigen van de synthese- of commentaarteksten aan de hand van de beschikbare nota's, briefwisseling en documenten. Dikwijls was het nodig feiten en gebeurtenissen nader toe te lichten om de leesbaarheid en bevattelijkheid van het verhaal te bevorderen. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de documentatie in Gaston Eyskens' archief of, bij gebrek daaraan, op basis van referentiewerken zoals Theo Luykx' Politieke geschiedenis van België en diens Geschiedenis van de Internationale
Betrekkingen, en van algemeen bronnenmateriaal. Wanneer een uitvoerige passage in deze memoires op deze externe bronnen steunt, is ze met een asterisk aangeduid.
Er rest mij nog de aangename taak een aantal personen en instanties te danken voor hun zeer gewaardeerde bijdrage aan de realisatie van deze memoires. Ik wens in de eerste plaats mijn waardering uit te spreken voor de leden van het redactiecomité dat de samenstelling van deze memoires begeleid heeft: Prof. Dr. Mark Eyskens, Prof Dr. Mark Van den Wijngaert, Gustaaf Durant, Godfried Lannoo, Luc Martens en Lieven Sercu. Voor hun opmerkingen, adviezen en aanmoedigingen wens ik hen uitdrukkelijk en oprecht te danken.
Mijn dank gaat in de tweede plaats naar het Instituut voor Politieke Vorming (IPOVO) dat mij ruime faciliteiten gaf voor het werk aan deze memoires. Zonder de logistieke en financiële ondersteuning van het IPOVO zou de uitgave van deze memoires niet mogelijk zijn geweest.
Dr. Marc Therry, archivaris bij het Algemeen Rijksarchief te Brussel, was een behulpzame en uitstekende gids bij de consultatie van dat gedeelte van het archief van Gaston Eyskens dat daar gedeponeerd is.
Een hartelijk dankwoord ben ik verschuldigd aan Jozef De Cuyper en Hannelore Devlieger, die mij in voor hen moeilijke omstandigheden bij de redactie terzijde stonden en gezorgd hebben dat ik taalkundig op het rechte pad bleef.
De directie en het personeel van de uitgeverij Lannoo ben ik erkentelijk voor de verzorgde en vakkundige uitgave van deze memoires en de assistentie bij het nalezen van de drukproeven en het samenstellen van het personenregister.
In de eindfase was de praktische hulp die Marie-Christine Smits en Liesbeth Jordens mij geboden hebben bijzonder welkom. Ten slotte vermeld ik graag mijn ouders aan wie ik zoveel te danken heb en aan wie ik dit werk opdraag.
|
|