De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdE 17machineschrift, met de pen verbeterd
6 Juli '29
Beste van der Leeuw, Vergeef mij, dat ik ditmaal met de machine schrijf: trouwens zal dat aan de leesbaarheid zeer ten goede komen. Ja, ik kan mijn oude liedje van verontschuldiging wel weder uitknerpen - want zingen zou je het niet kunnen noemen - en ik was met je vorige brief juist zoo in mijn schik geweest, en had zoo het voornemen gehad, onmiddellijk te antwoorden. Het schijnt een hopeloos geval, maar ik kom tegenwoordig ook bijna nergens meer toe. Evenwel, de beste prikkel - niet de ethisch, maar de praktisch beste, bedoel ik - is de noodzaak van een feitelijke informatie, en zoo heeft je briefkaart mij op de huppel geholpen. Als ik nu maar niet zoo frenetiek ga huppelen, dat ik struikel en op mijn neus | |
[pagina 152]
| |
val. Laat ik even je briefkaart afhandelen. Natuurlijk zal gezegde dame mij welkom zijn. Laat zij mij echter even van te voren opbellen - Speedwell 26 23, te zeggen two six two three - dan kan ik haar op een ons beiden, of lieve ons drieën schikkende middag op de thee vragen. Mooie dingen kan zij bij mij ook zien, als dat haar smaak is, want ik heb een kleine collectie Raedeckers en Hildo Kroppen, mitsgaders de teekeningen, even mooie als onbekende, van mijn vriend ten Holt, wiens faam nog in de toekomst ligt, omdat hij er ook letterlijk niets voor doet, haar al in het heden te overmeesteren: dat heden besteed hij, waardiger dan ik, met ploeteren aan het werk zelf. Belt zij mij op, dan zal ik wel zeggen hoe zij hier komen moet, maar waarschijnlijk is zij niet verder dan zeven minuten weg, want Golders Green is overzichtelijk. Dat is dus afgedaan. Het deed mij genoegen te lezen dat je weer proza geschreven hebt, en dat je mij dat in Gidsvellen zult toezenden. Ik krijg de indruk, dat het weer wat heel nieuws is en dat maakt mij er des te nieuws-gieriger naar. Misschien heb je sinds dien ook weer andere dingen gemaakt, - verzen bijvoorbeeld? Dat ik niets geschreven heb, behoef ik je wel niet te zeggen. Het valt uit het bovenstaande al af te lezen. Ik ben nog een heele tijd met de schilderkunst bezig gebleven, maar heb er nog niets over geschreven, ofschoon ik wel plannen had. Je spreekt van sereniteit en hartstocht. Je weet - uit mijn stuk over Leopold - dat het woord sereniteit voor mij bijzondere beteekenis heeft. Zou ik over mijn schilderkunstige ervaringen gaan schrijven, dan had ik gedacht aan een stuk dat Sereniteit zou heeten, en dat als ondertitel Van Jan van Eyck tot Jan Vermeer zou kunnen heeten. Mijn hoofdfiguren zouden zijn: Jan van Eyck, met een excursie naar Gerard David; dan Breugel; dan Seghers; dan Rembrandt; en dan, met excursies naar Cuyp en Koning, Vermeer. Of schreef ik hier al over? Er zouden echter onderweg nog heel wat andere schilders om het een of ander vermeld of besproken worden. Ik duizel haast van dit opzet. En dan, naast mijn fatale zin voor volledigheid van kennis en schriftuur, mijn sterk gegroeide schroom om een pen op papier te zetten! Toch zou ik, op dit versch gebied, het beste en diepste, het essentieelste wat ik aan gedachten heb, hierin kunnen uitspreken en, met een zoo plastische aanleiding als schilderkunst, kunnen demonstreeren. Zal er wat van komen? Terzijde: mijn ontdekking, zooals je het noemt, voor mij zelf, wel te verstaan,Ga naar voetnoot364 van Koning, kun je aan de werken uit de Nederl. musea maar zwak navoelen. De drie die hier waren, in het bijzonder het grootste en het kleinste, laat de in ons land aanwezige doeken verre in de schaduw (Trouwens behoort het grootste en monumentaalste landschap aan Mensing te Amsterdam.) Het stuk in het Mauritshuis is een nauwkeurige verkleining van een der twee groote landschappen van de National Gallery. Ik zou haast zeggen dat het een kleinere copie is. De kleur is te Londen veel mooier, | |
[pagina 153]
| |
in het Mauritshuis is zij vuil. De figuurtjes schilderde Koning niet zelf, en het zou merkwaardig zijn, wanneer hij hetzelfde gegeven twee maal in verschillende afmetingen maar haarfijn precies eender schilderde en dat de andere in beide, ook weer haarfijn precies, eender de figuurtjes en beesten er in plaatste. Met voldoening las ik over je leeservaringen met Mary Webb. The Spring of Joy was haar eerste boekje. De twee door jou nu gelezen romans haar twee eerste romans. Je weet dat zij door Precious BaneGa naar voetnoot365 plotseling beroemd geworden is? Dat was haar laatste, van kort voor haar dood. Ik ben eenige jaren geleden eens op het diner,Ga naar voetnoot365a waar Robbers de eerste eere-gast was, met Mary Webb tweede rangsch eeregast geweest. Zij had inderdaad dat merkwaardig vogelachtige in haar gezicht, tot het schichtige toe. Met wat je over het dialect zegt, ben ik het niet heelemaal eens. Het aanal boeken waar het gebruiken van dialect niets dan een realistisch foefje, en zoo als je zegt, een zeer goedkoop foefje is, is groot, maar in enkele gevallen kan het dialect een sterk psychische beteekenis krijgen en dan een werkzaam element in het boek worden. Mij persoonlijk, komt het voor, dat dit bij Mary Webb althans bij een paar van haar hoofdpersonen het geval is. Naturlijk moet die taal eerst natuurlijk voor je worden, om haar zoo te kunnen verstaan. Mij dunkt, dat dit niet lang behoeft te duren. Ik voor mij kan mij noch Hazel, noch, in The Golden Arrow,Ga naar voetnoot366 de oude John zonder het dialect denken en ik geloof, dat bij zulke wezens klank en val van de natuurlijke taal waarin zij zich uiten iets is, dat de kunstenaar niet kan verwaarloozen zonder tegelijk iets van hun innigste wezen prijs te geven. Maar ik zou je daarover graag nog verder willen hooren. Heb je The House in Dormer ForestGa naar voetnoot367 ook gelezen? De pijn om de verminking van het leven door conventie en dorre godsdienstvormen, met andere woorden, door de verstarring van het hart, heeft daar een grootere beteekenis, en het boek maakt een veel minder vruchtbare indruk dan de beideGa naar voetnoot368 andere, in de eerste plaats om de groote plaats die de schrijfster aan de hetzij sarcastische, hetzij karikaturale, hetzij bittere milieu- en persoonsbeschrijving gegeven heeft, maar een zeker aantal bladzijden, met name die over Amber, waar zij tot bewustzijn komt van wat Mary Webbs eigen diepste ervaring van het leven was, behoort tot het mooiste en rijpste wat zij geschreven heeft. Wat je schreef over Christendom en Heidendom en je verlangen, of liever, je heimwee, soms, naar het laatste, las ik als de mogelijkheid van een kleine cyclus van je mooiste gedichten. Ziedaar wat je kunt doen, jij die een ‘prachtige | |
[pagina 154]
| |
herfst’ de aanwezigheid van Vertumnus deed voelen. Ach, of Pindaros ons beter bewaard gebleven ware, en niet voornamelijk in zijn oden op succesrijke sportlieden! Of ben ik in deze laatste toevoeging alreeds onGrieksch? Als wij zijn dithyramben en Paians enz. volledig hadden, wat zouden wij daarin het heidendom der Grieken nog prachtig voelen leven. Ik denk juist aan Pindaros, omdat je uitroep over die prachtige herfst en zijn verband met de godheid mij, toen ik je brief kreeg, dadelijk aan dat fragment herinnerde, waarin hij Dionysos, de vreugdenrijke, de wasdom der boomgaarden, ‘het reine licht van de herfst’ noemt. Maar Pindaros had bij zijn voorportaal dan ook een heiligdom voor de ‘Groote Moeder’ en hoorde des nachts, hoe de jonge maagden er voor haar en voor Pan, haar gezel, lofliederen zongen. En noemt hij Pan niet elders het μελημα τεςπνόυ der heilige Gratien?Ga naar voetnoot369 O, als ik een dichter was! Als jij, en met die gevoelens: ziedaar nu de typische verzuchting van de onvruchtbare. Zou jij, van uit dit gevoel, en door die verbeelding, niet een paar van die gedichten kunnen geven, die wij van P. nu missen?Ga naar voetnoot370 Maar dan die andere wereld, waarin niet het offer, maar, zooals je zegt, het Christelijk gebed thuishoort! En wat is het Christelijk gebed? Denk aan Het Kasteel der Ziel van Theresa:Ga naar voetnoot371 wat een mogelijkheden. En zou Franciscus werkelijk de renaissancistische figuur geweest zijn, die wij uit het sterk protestantiseerende boek van SabatierGa naar voetnoot372 zien opdoemen? En als je van Marius the EpicureanGa naar voetnoot373 spreekt, mijn oude lieveling die ik nu in geen vijftien jaar meer ingezien heb, herinner ik mij dan slecht, dat in zijn beschrijving der oude christelijkheid juist dat blijmoedige eeren van de natuur, het lichaam inbegrepen, mij zoo trof? Die | |
[pagina 155]
| |
zelfde geest voel ik in sommige oude hymnen en als ik bedenk, wat voor de Grieken de dood was, welk een verschil dan in een gedicht als dat van Prudentius, waarvan de kerk toch een fragment onder haar hymnen kon plaatsen, ik bedoel: Jam maesta quiesce querela. Nunc suscipe, terra, fovendum,
gremioque hunc concipe molli:
hominis tibi membra sequestro,
generosa et fragmina credoGa naar margenoot+
..........................
nos tecta fovebimus ossa
violis et fronde frequente,
titulumque et frigida saxa
liquido spargemus odore.Ga naar voetnoot375
Maar de specifiek Roomsche kant is heel anders, dikwijls, en inderdaad hadden de priesters voor de bevestiging van hun macht meer aan de verschrikking dan aan de blijmoedige verwachting. Moet ik kiezen? Laat ik, zoolang ik kan, de mogelijkheid openhouden, dat ikGa naar voetnoot376 - immers zonder eenige verwachting van of waardeering voor persoonlijk voortbestaan - met jou de natuur, en als haar geesten, de goden zou kiezen, maar er als Hölderlin, in de Hymnen, die laatste en grootste winst van zijn denken en lijden, Christus onder opnemen.Ga naar voetnoot377 En hiermee sluit ik, al zouden er uren over vol te praten zijn. Ik heb de stoutmoedigheid om spoedig antwoord te vragen. Wees met je vrouw hartelijk gegroet van je toegenegen
vanEyck |
|