De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Aart van der Leeuw
(1973)–P.N. van Eyck, Aart van der Leeuw– Auteursrechtelijk beschermdL 10Voorburg 12 December 1926 [= 1925]
Beste van Eyck Inderdaad ben ik den laatsten tijd weer aan het sukkelen geweest: kou en maagpijn zoodat ik moeielijk tot iets komen kon. Maar ook zonder je briefkaartGa naar voetnoot192 had ik je toch zeker een dezer dagen geschreven, uit dankbaarheid nl. Dankbaarheid waarvòor zul je straks wel hooren. Laten we het eerst over de in je laatste brief meekomende aanval en verweer hebben. Ja, Jacques is je eigenlijke diepste wezen vijandig gezind. Hoe graag zou hij een scheiding maken tusschen je literaire zijn en je verdere persoonlijkheid, het éene haten en voor het andere vriendschap voelen. Zooiets gaat wel bij wie hun kunstenaarschap als bijkomstig beschouwen, maar niet bij menschen, als jij en ik, voor wie dit in het middelpunt van hun leven staat. In jouw plaats zou ik, geloof ik, Jacques' aanval onbeantwoord gelaten hebben. Ik ken werkelijk niemand, die zoo volkomen onbewust is als hij. Hoe zou je hem ooit kunnen overtuigen. Redeneeringen richten zich tot het bewustzijn en dat mist hij volslagen. Met zwijgen bereik je soms nog wel in zoo'n geval, dat er in de | |
[pagina 76]
| |
onbewustheid een zekere onrust gaat ontstaan, die dan nog weleens (heelemaal in het onderbewuste natuurlijk) tot zelfherziening leidt. Het aanhalen van mijn oordeel kon ook niets anders opleveren, dan hem een nieuw mikpunt te verschaffen voor de bliksems van zijn toorn. Wat dit aanhalen betreft, liever had ik gehad, dat je me eerst gevraagd had. Het is niet goed voor de onbevang[en]+ - heid bij schrijven van brieven, als je moet denken, dat de dingen die je op dat oogenblik voor éen bestemt, weer verder kunnen gedragen worden. Als je er in toestemt is het natuurlijk iets anders. Bij het bekende retoriek-debat heeft Jacques ook een stuk van een brief van me in de Beweging gezet, maar daar had hij eerst mijn toestemming voor gevraagd. Dit is prettiger en vertrouwder. Het moet echter beroerd voor je geweest zijn, die afval van vrienden, dat verkeerd beoordeeld worden, maar het is leed en pijn, die nu eenmaal altijd de onontkoombare begeleiders zijn van wie een strijd beginnen, en vooral een strijd terwille van iets goeds. Me dunkt nu ook dìt. Iedereen wil strijd met je, begin hem dan ook en zoo fel mogelijk. Strijdbaar ben je zeker, en je zenuwen kunnen het gevecht ook verdragen. Ik bedoel, neem nu ook onverbiddelijk stelling in je critieken. Daarvoor zou je dan je stukken eenigszins los moeten maken van het boek dat je schrijven wilt. In een min of meer wetenschappelijk boek kun je natuurlijk niet zoo heftig [par]tij kiezen. In je vorige critieken heb je wel zooals bv. bij Nijhoff terloops je standpunt tegenover dat van de te beoordeelen dichters gezet, maar toch niet hevig uit[ge]+ sproken genoeg, niet eens en vooral straf omlijnd genoeg. Met alle geweld willen ze met je vechten, doe het dan ook. Op die manier krijg je ook medestanders, maak je allerlei menschen die een onbewust verlangen naar het nieuwe hebben, duidelijk wat [ze] missen en wenschen. En nu over mijn dankbaarheid. Op je aanraden heb ik Traherne's Poems of Felicity en zijn Centuries of Meditation [lees: Meditations]Ga naar voetnoot193 besteld. Drie dagen geleden kreeg ik ze. (The Centuries van de KB, omdat NijhoffGa naar voetnoot194 me berichtte dat ze uitverkocht waren. Is het niet mogelijk er in Engeland een ex. voor me op de kop te tikken?[)]+.Ga naar voetnoot195 Je hebt het zeker ook wel eens bij het lezen van een schrijver gehad, dat je heelen dag erdoor vervuld en verlicht was, dat je met | |
[pagina 77]
| |
M. Nijhoff met zijn zoon Wouter
| |
[pagina 78]
| |
de gedachte aan hem naar bed ging ervan droomde en er mee opstond? Zoo is het hier ook. Het beste in mijzelf voel ik verhelderd, opgeheven en gerechtvaardigd, door de woorden van dien werkelijk vromen man. God in de wereld, in de dingen liefhebben in gesublimeerde kinderlijkheid, genoten door een Infant Ey,Ga naar voetnoot196 kan er iets gezegd worden dat mij nader aan het hart ligt? En hoe schoon ook heeft hij het uitgesproken, melle dulcior.Ga naar voetnoot197 Ik heb altijd in de mystici veel moois gevonden, maar nooit heb ik mij heen kunnen zetten over hun wereldverzaking, hun stervende leven, hun wezenloos wézen. Ungrateful noemt Traherne, het miskennen van de heerlijkheid gods die hier op aarde het hart van alles is, ondankbaarheid het zuchtend dorsten naar een hiernamaals, waar god hìer uit elken bloem en vrucht ons aanroept. Poezie en proza beiden zijn heerlijk, maar het proza nog vlekkeloozer. Alles wat ik in mijn Kinderland, mijn verzen he[b] probeeren te zeggen vind ik hier reiner, verhevener weer. Ik heb nog lang niet alles gelezen, telkens denk ik, wat is er ook weer voor heerlijks, en dan weet ik het weer, o ja Traherne. Donne is geweldiger, met zijn orgelmuziek, maar de inhoud van die als met bazuingeschal over de menigte verkondigde predikingen, wat staat die diep beneden die van Trahernes zonneklaar inzicht. Ja ik las ook Death's Duel,Ga naar voetnoot198 prachtig maar niet tot steun. Je vraagt me over mijn werk. Mijn dichtbundel is wel ongeveer af. Maar zooals ik je al schreef, ik zou nog wat meer willen maken om ruime keus van verwerpen te hebben. Ik heb erover gedacht dien bundel ‘Het aardsche paradijs’ te noemen. Doorloopend geef ik er een verheerlijking van het leven in: Elementen, dagen en jaargetijden, wolken, landschappen, het lichaam, de arbeid, verzoening van ziekte en ouderdom, herdersverzen, en dan tenslotte een tiental grafschriften (antiek opgevat), waarin de verzoening van dood en leven is verbeeld. Enkele afdeelingen [zijn] in mijn gevoel nog niet helemaal af, bv. over het Lichaam en de Arbeid (waartoe o.a. het Ledikant behoort) zou ik nog meer willen zeggen. Afwachten. Het is typisch zooveel als ik in Traherne weervond van dingen, die ik ook had probeeren te zeggen. Zoo is er bij mijn Grafschriften,Ga naar voetnoot199 een vers dat ik maakte voor ik hem kende in zijn poezie. Dit: De Knaap
Omdat ik jong was, fonkelden de velden
In warmer weerschijn dan Egyptisch goud,
Bont als juweelen lokten de ongetelde
Loten en vruchten van 't bezonde woud.
| |
[pagina 79]
| |
Tot de oudren opzien wekte een diep vereeren,
Hoe hoog hun wijsheid, en hun woord hoe rein,
Vaak wuifde een zwier voorbij van koningskleeren,
Naar sterren reikte ik en hun vuur was mijn.
Maar toen de strenge Tijd kwam om te rooven
Wat niemand langer dan een jeugd geniet,
Heeft rustig hem de dood terzij geschoven,
Waarbij hij alles in mijn handen liet.Ga naar voetnoot200
Van den winter hoop ik, bij welzijn, me meer aan proza te wijden. Plannen heb ik wel, maar ze staan nog niet vast. Wel zit ik met Schwung prehistorie te studeeren. Prettig dat je over de omwerking van je Sterren tevreden bent. Ja ik las wat je schreef over Tsjechoff. Ik heb zijn tooneelstukken ook gelezen, wonderlijk sober en fijn werk. Goed als je daar eens dieper op in zoudt gaan. De beide briefafschriften zend ik hierbij terug. Hoor ik gauw eens wat. Verlangend naar je stuk over Jacques. Ons beider hartelijke groeten ook voor je vrouw
je AartvdL |
|