322. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 7 oktober
1917
[Driebergen] 7 Oct '17
Zeer geachte Heer, Dank U zeer voor Uw antwoord, en voor de toezending van het
stukje. Het spaart mij een morgen uit. Eveneens voor Uw moeite met Versluys. Ik
had nog vergeten iets te vragen. Mientje vertelt mij dat U toen de jongens klein
waren, een ijzeren hekje om Uw kachel hadt. Nu wilde ik U vragen of U dat
misschien nog op zolder hebt staan, en zoo ja, en U gebruikt niet voor een ander
doel, of wij 't dan zouden mogen overnemen of leenen.IJzer is zoo duur, en wij
hebben nog zooveel onkosten met de verwachte tweedeling voor de borst, dat wij
liefst geen nieuw zouden koopen en Robbie is buitengewoon woelig. Ik hoop dat U
het niet lastig zult vinden, dat ik met iets dergelijks mij bij U aanmeld. U
schrijft maar gerust wanneer U 't niet missen kunt.- Gister maakte ik een
prospectus op voor Prometheus (Gek, door het versnipperde corrigeeren vond ik er
op laatst niets meer aan, maar nu herlas ik groote fragmenten en ze waren weer
prachtig.) In de voorrede deed de volgende zin mij aan Uw vorige brief denken:
My purpose has hitherto been simply to familiarize the highly refined
imagination of poetical readers with beautiful idealisms of moral excellence,
aware that until the mind can love, and admire, and trust, and hope and endure,
reasoned principles of moral conduct are deeds cast upon the highway of life
which the unconscious passenger tramples into dust.’ Shelley zag de dichters in
zijn tijd al als forerunners of some change in our social conditions or in the
opinions which cement it. Nu, honderd jaar later, zijn nòg de beste niet meer
dan forerunners. Opnieuw: de geest heeft de tijd, z.a. Mea zegt. Hart. van huis
tot huis Uw PNvE