gebied zoudt zeggen: je wilt een vorm-volmaakt sonnet
schrijven. Neen, dat is juist geen feit. Er zijn mooie boeken
met slecht drukwerk, onder de incunabelen b.v., zooals er mooie kunstwerken
zijn, waaraan onderdeelen der technische afwerking te kort schieten. Uw
weigering om te onderscheiden tusschen boekkunst en drukwerk doet U aan Uw
onjuiste stelling vasthouden. Er is een andere herhaling in Uw brief...‘het 1ste hoofdstuk, waarin de slecht uitgedrukte gedachte,
bedoelende dat alleen goede boeken goed gedrukt kunnen worden, door dat werkje
zelf weersproken wordt.’ In dit, met zijn heele nasleep herhaalde zinnetje komt
U er toe om - door Uw, ondanks al onze beweringen, hardnekkige doorvoeren der
vermeende identiciteit van boekkunst en drukkunst - ons een krankzinnigheid toe
te schrijven, die zou beteekenen dat bij een slecht werk plotseling papier,
inkt, pers, letter, verhoudingen, in één woord, alles slecht zou worden. Hier
ziet U hoe U, tengevolge van Uw verkeerde vooropstelling, volkomen langs het
boekje heengegaan zijt, - zonder dat dit U daarna nog kon inlichten, daar de
mogelijkheid zelf door U weggenomen was. Alle werken zijn goed te drukken, maar
niet van alle schriftuur is een volledig-goed boek te maken. Is een winkel
minder goed in elkaar gemetseld omdat tusschen Grieksche zuilen een
modeuitstalling te kijk is? Volstrekt, niet, maar het is slechte bouwkunst die
zoo'n winkel deed optrekken. Zoo is het ook bij het boek. Ik kan niet vinden uit
welke zinsneden U deze sluitrede hebt afgeleid. Het zal ons niet moeilijk vallen
haar onhoudbaarheid aan die zinsneden zelf te bewijzen.
U maakt bezwaar tegen 't toekennen van verhevenheid aan de boekkunst. Ik zie in
Uw brief: een dichter die zich verzet tegen een verhevenheid, waarop hij alleen
voor een viertal andere kunsten aanspraak maakt. U verwijst naar den kleermaker.
Merkwaardig symbool, - wat zijn wij, als kunstenaars anders dan een hooger soort
kleermakers? Het gaat, naar mijn overtuiging, niet aan den scheppenden en den
ordenenden geest onderscheiden naast elkaar te stellen. Dit onderscheid bestaat
niet. Ordenen is scheppen, scheppen is ordenen, - uit niets wordt niets. Er zijn
voor mij geen verschillende bemoeiingen van verschillende orde, er is één groote
bemoeiing met verschillende graden. Geen hierarchie tusschen verschillende
bemoeiingen, maar een hierarchie binnen één groote soort van bemoeiingen, waarin
kleermaken op een lage trap, dichten op een zeer hooge trap staat. Tusschen deze
twee - er is in 't boekje voldoende gewezen op 't meer bescheiden gebied der
boekkunst - ligt ook de boekkunst. Maar hierbij moet gezegd worden, dat wel de vergelijking met den kleermaker verder als kenschetsend
moet worden afgewezen, maar niet die met de bouwkunst te ontkennen is. De
bezigheid die een jas zoo voortreffelijk mogelijk maakt is van denzelfden rang
als die goed drukwerk maakt, is van een anderen rang dan die een goed boek, of
een goed gedicht maakt. Het boek behoort tot de bovenste helft. Het vervult voor
de poëzie precies dezelfde functie als de kerk in de architectuur voor het
geloof.* En deze telkens terugkeerende vergelijking met bouwkunst is geen
literaire fraaiigheid, maar een werkelijkheid, die, zoo ze U binnen geschoten,
of zoo ze door 't boekje U te binnengebracht was, den brief anders gemaakt had
dan hij geworden is.
Ten slotte een protest. U spreekt van een ‘slecht huwelijk tusschen letterkundige
studie en een aanprijzing van koopwaar’ Ik had niet gedacht door U dit
mercantiel