De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en Albert Verwey. Deel 1: juli1904-april 1914
(1988)–P.N. van Eyck, Albert Verwey– Auteursrechtelijk beschermd272. P.N. van Eyck aan Albert Verwey, 2 april 1916['s-Gravenhage] 2 april '16.
Zeergeachte Heer, ‘Meenen ze oorlog en met wie?’ Is dat niet juist het verschrikkelijke? Als het te laat is worden wij er in gekend. Is Uw aandacht gevallen op het Ochtendbl. v.gister (1e pag 1e kol) van de Rotterdammer, het verslag van de reis der Breda dat met deze alinea eindigt: [‘]De Breda ondervond nog eenige wederwaardigheden van zoo ingrijpend belang, dat zij in deze omstandigheden niet kunnen gepubliceerd worden:? Bent U 't eens met die zwijgerij? Ik las vandaag het artikel van de Vooys, met bijzondere instemming.Ga naar voetnoot340 Wat te denken van zoo'n 2e Kamer, die niets begrijpt dan enkel haar | |
[pagina 118]
| |
eigen kleinere belangetjes, en die niet eens goed. Heeft U gelezen wat Bos over de Tubantia geschreven heeft?Ga naar voetnoot341 De volksgeest! Is het wat een boertje zei tegen mijn schoonvader, toen zij een bericht over de Tubantia samen lazen: ‘Gelukkig dat we zoo'n laffe regeering hebben, anders hadden wij al lang oorlog.’ Oorlog begeer ik toch waarlijk niet, maar met zoo'n geest is Nederland reddeloozer verloren dan wanneer het door hoe groote verschrikking ook tot een andere geest gebracht wordt. - Hart. dank voor Uw briefkaart. Ik wilde U bepaald eens schrijven, bij wijze van uiting. Ik zou nog graag eens naar Noordwijk komen, vóór de bevalling van Nelly. Hebt U het druk? Gister ben ik in Driebergen geweest Het was er heerlijk in de natuur. Wie weet of ik er ooit kom. Een heerlijke zon door een heerlijke rust. Met Nelly gaat alles goed, gelukkig. Hartelijk gegroet van ons beiden Uw vE |
|