54.
Brief.
DE BEWEGING
Algemeen Maandschrift voor
- Letteren, Kunst -
Wetenschap en Staatkunde
Redactie:
T.J. de Boer - Albert Verwey
en Is.P.de Vooys
Noordwijk a/Zee
23 Maart 11
Waarde Heer Van Eyck,
Als ik niet meende dat langer wachten u verdroot zou ik ‘De Sterren’ een
derde maal lezen en dan eerst het gevoel hebben dat ik tot in alle
onderdeelen erover kon oordeelen. Het heeft in zijn klank een subtiele
zoetvloeiendheid en in zijn zin een groot aantal fijne spiegelingen. Van
strofe tot strofe schiet het in die eigenschappen niet te kort: Ik heb zelfs
maar twee of drie plaatsen aangeteekend waar het ritme iets beter kon. De
lijn die de heele vertelling bijeenhoudt, is eenvoudig, hoewel langgerekt.
- Ziedaar mijn voorloopige indrukken die voldoende zijn om me, voor De
Beweging, op het gedicht - ondanks zijn lengte - te doen prijs stellen.
Laat ik erbij zeggen dat die eigenschappen van klank en zin me wel degelijk
de adequate uitdrukking schijnen van wat de ziel van het werk is: verlangen
en sterrestralen.
Maar ik moet me in acht nemen dat mijn brief niet meer van een dichterlijke
bespreking krijgt dan van een redactioneele mededeeling.
Het ga u wel.
de uwe
Albert Verwey
[Op 23 maart 1911 deelde Van Eyck aan Verwey mee, dat hij een
groot gedicht De Sterren had geschreven. Als bundel
zou het ongeveer anderhalf maal zo groot zijn als
Beatrijs
van P.C. Boutens dat in 1908
verschenen was. Het wordt 8 februari 1911 eer hij het naar Noordwijk
stuurt. Uit brief 54 blijkt, dat de redacteur het wil opnemen in De
Beweging, wat in juni 1911 gebeurde. (VII.2.pp.250-269).
Aan zijn vriend P.C.A. Geyl schreef
hij enkele dagen na ontvangst van Verweys brief dat deze ‘uiterst
vleiend’ - en - ‘vol éloges’ was. Ook hier vermeldt hij de omvang in een
vergelijking met Boutens' gedicht en voegt er dan bij dat het zijne ‘op
een dergelijke manier uitgegeven wordt.’
In het najaar van 1911 kwam De Sterren uit bij C.A.J. van
Dishoeck in Bussum.]