30.
Brief.
DE BEWEGING
Algemeen Maandschrift voor
- Letteren, Kunst -
Wetenschap en Staatkunde.
Redactie:
T.J. de Boer, - Albert
Verwey
en Is.P. de Vooys
Noordwijk a/Zee 16 Maart 09
Waarde Heer van Eyck,
Van de gedichten die u mij gezonden hebt, vind ik dat kleine: ‘Is dit dan nu
mijn gansch gewin’ het best, en plaatsbaar. Van de reeks waartoe het hoort
lijken II en IV nog onbeduidend; I is beter, er zijn aardige dingen in.Ga naar voetnoot107 ‘Een Dichter zeide’ heeft iets aardigs
alleen in de tweede helft. Het langere ‘De laatste Droom’ is m.i. een
onderwerp dat in een zeer kort gedicht gecondenseerd, treffen kon. Zooals
het nu is blijkt voortdurend de zwakte van de te lang gerekte dictie. En
iets soortgelijks is het geval met het fragment van ‘Medousa’,
overeenkomstig trouwens met wat ik u over een ander fragment geschreven heb.
Er blijkt uit dit stuk onweersprekelijk hoe goed u verzen kunt schrijven,
maar tevens hoe gevaarlijk dat is waar de kracht van gevoel en verbeelding
niet in dezelfde mate toenemen als de vaardigheid. Dat u een onderwerp als ‘In Memoriam Mad (.) Sabatier’ behandelt, is in
zichzelf al lof waard, maar ook bij die behandeling is er aanleiding tot de
vraag: hebben gevoel en verbeelding zich even sterk getoond als maat-, rijm-
en redeneervermogen?
Als ik zie wat van u in De Beweging is uitgegeven en ik vergelijk daarmee wat
u nu niet alleen zendt maar aanprijst, dan zie ik daarin wel niets
ongewoons, en niets angstwekkends - het is bij mijn weten alle jonge
dichters eveneens [zoo] gegaan -, maar dan vind ik reden u een ‘Nu
opgepast!’ toe te roepen.
Het komt er voor u op aan, niet op de eerste tree die u bestegen hebt, den
pas te blijven markeeren, maar door te gaan. U heeft daartoe het talent,
maar niet het inzicht. Kan ik u helpen om dat te verkrijgen, dan ben ik tot
uw dienst. U heeft dan maar uw vroeger geuit voornemen uittevoeren, en mij
een bezoek te brengen.
Geloof me inmiddels, vriendelijk groetend,
Uw dw.
Albert Verwey