Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'In en om de (Nieuwe) Bataafsche Vrouwe Courant. Het aandeel van vrouwen in een revolutionaire politieke cultuur' (2001)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.41 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/achttiende eeuw


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'In en om de (Nieuwe) Bataafsche Vrouwe Courant. Het aandeel van vrouwen in een revolutionaire politieke cultuur'

(2001)–Myriam Everard–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 67]
[p. 67]

In en om de (Nieuwe) Bataafsche Vrouwe Courant
Het aandeel van vrouwen in een revolutionaire politieke cultuurGa naar eind*

Myriam Everard

Medio 1796 - met de voorhanden gegevens teruggerekend: op 28 juni 1796 - start Martinus van Kolm, een drukker-uitgever in de Tuinstraat in Amsterdam die al sinds 1786 volksblaadjes van patriotse signatuur uitgeeft, een blad dat de Bataafsche Vrouwe Courant moet hebben geheten en dat tweemaal per week voor twee duiten te koop moet zijn geweest. Van dit blad zijn voorzover ik heb kunnen nagaan geen nummers bewaard gebleven. We kennen het bestaan ervan alleen omdat de lezers van De Weekelyksche Nieuws-Post, ook een uitgave van Van Kolm, vanaf juli 1796 meermalen op het ‘zonderlings Nieuws’ dat zij ‘op morgen’ in de Bataafsche Vrouwe Courant zouden kunnen vinden, werden geattendeerd.Ga naar eind1 Ook in 1797 worden de lezers van de Nieuws-Post weer naar de Vrouwe Courant verwezen, zij het dat zij nu wat uitgebreider lekker worden gemaakt. Zo verschijnt op 17 juli 1797, zonder enige vooraankondiging, het volgende bericht:

Men zegt dat van de Lollepotten (zie onze vrouwe Courant) verscheide gevangen zyn genomen, waar onder zo men zegt, zogenaamde mannetjes en wyfjes.Ga naar eind2

De lollepottenstudie heeft het vooralsnog zonder het nieuws in Van Kolms vrouwencourant moeten stellen: het betreffende nummer van wat in 1797 voluit Nieuwe Bataafsche Vrouwe

[pagina 68]
[p. 68]

Courant is gaan heten, is tot op heden onvindbaar gebleken.Ga naar eind3 Dat heeft die studie uiteindelijk niet onmogelijk gemaakt.Ga naar eind4 Wel is daarin het verlangen gewekt, nog eens naar het intrigerende milieu van de Tuinstraat anno 1797 terug te keren waar toen, temidden van het politieke tumult dat vooral ook in die buurt hoog opliep, een vrouwenkrant werd gedrukt, vrouwen de Nieuws-Post (en wie weet ook de Vrouwe Courant) uitventten en, hoewel zij nog geen handtekening konden zetten, daaruit wel het laatste nieuws over alle geelvinken, slijmgasten, schuinsmarcheerders, potdeksels en lollepotten uit eigen kring uitriepen, wat de onderlinge verhoudingen regelmatig op scherp moet hebben gezet.

De traditionele zowel als de meer recente geschiedschrijving van de Bataafse Republiek biedt maar weinig ruimte voor de gedachte van een actieve betrokkenheid van vrouwen bij de politieke ontwikkelingen tijdens en na de Bataafse Revolutie, nog minder van een daadwerkelijke deelname van vrouwen aan de politieke strijd die na de eerste euforie van de Revolutie tussen radicalen en moderaten, gearriveerden en buitenstaanders, directe en representatieve democraten ontbrandde. De wereld van de politieke leesgezelschappen, sociëteiten en volksclubs, de politieke pamflettisten en krantenmakers, de stemmers, kiezers en gekozenen was een mannenwereld, waar vrouwen geen toegang toe hadden, geen toegang toe kregen en geen toegang toe zochten. Wie echter in 1797 bij Van Kolm voor de winkel gaat staan, eens een Nieuwe Bataafsche Vrouwe Courant of een Weekelyksche Nieuws-Post opslaat en wat uitgebreider om zich heen kijkt, ziet al snel dat deze geschiedenis herschrijving behoeft.

Buitengewoon veel vrouwen

De Weekelyksche Nieuws-Post en de Nieuwe Bataafsche Vrouwe Courant lijken veel op elkaar. Beide zijn zichtbaar in het teken van de Revolutie gesteld - de Nieuws-Post met de leus ‘Vryheid, Gelykheid, Broederschap’ en een jaartelling waarin 1795 als ‘Eerste Jaar der Bataafsche Vryheid’ geldt, de Vrouwe Courant met ‘Een en Onverdeelbaarheid’ als leus, en het artikel over de vrijheid van drukpers uit de ‘Rechten van den Mensch en van den Burger’ als motto - beide besteden ook ruime aandacht aan de politieke ontwikkelingen buitens- en binnenslands. Verrassend is dat de Vrouwe Courant, waarvan titel en vignet vrouwen nadrukkelijk als publiek insluiten, geen krant is die zich specifiek op vrouwen richt: vrouwen worden niet als groep aangesproken en het nieuws in de Vrouwe Courant verschilt niet van dat in de Nieuws-Post. Beide kranten besteden naast het buurtnieuws ruime aandacht aan de politieke ontwikkelingen in buiten- en binnenland, met een nadruk op gebeurtenissen in Amsterdam: vergaderingen van clubs en sociëteiten worden verslagen, stemmingen in de grondvergaderingen gewogen, aanstellingen en afzettingen van ambtenaren nauwgezet gevolgd, en politieke tegenstanders, meelopers en overlopers, bij voorkeur met naam en toenaam, aan de kaak gesteld. In dit genre geeft Van Kolm nog heel wat meer blaadjes uit, zoals De Bataafsche Babbelaar of Zotskap, De Nieuwe Babbelaar of Oude Bataaf en De Incroyable Babbelaar.Ga naar eind5 En hij is niet de enige.

Een aardig overzicht van dergelijke politiek gekleurde blaadjes en degenen die bij de productie en distributie ervan betrokken waren, bieden de notulen van het Comité van Algemeene Waakzaamheid - al meteen in 1795 geïnstalleerd om de rust, orde en veiligheid in de stad te handhaven en tegen alle contrarevolutionaire bewegingen te waken - en de verhoren van het Comité van Binnenlandsche Correspondentie - in mei 1797 vanuit Den Haag opgericht om politieke misdadigers op te sporen, te verhoren en eventueel door het Comité van Justitie te doen vervolgen.Ga naar eind6 Dat er in mei 1797 een speciaal Comité ter bestrijding van politieke misdaden werd opgericht, is gegeven de politieke omstandigheden niet zo verwon-

[pagina 69]
[p. 69]

derlijk. Het Ontwerp van Constitutie waaraan de eerste Nationale Vergadering sinds haar installatie werkt en dat al tot veel conflicten tussen moderaten en radicalen, federalisten en unitarissen aanleiding heeft gegeven, nadert zijn voltooiing. Omdat het Ontwerp niet tegemoet komt aan de eisen van de radicale fractie, die directe in plaats van getrapte verkiezingen voorstaat en geen welstandsvoorwaarden aan het stem- en kiesrecht en aan de daaraan gekoppelde toegang tot de openbare ambten gesteld wil zien, en omdat die fractie in de radicale volksclubs een oproerige achterban heeft, verwacht men grote politieke onrust zodra het Ontwerp eenmaal openbaar is gemaakt. Nadat dat op 13 juli 1797 is gebeurd, krijgt het Comité van Algemeene Waakzaamheid vanuit Den Haag dan ook opdracht de waakzaamheid te verhogen. Daartoe gaat men inderdaad over, niet alleen in de weken die voorafgaan aan de dag dat het Ontwerp aan alle stemgerechtigde burgers in hun grondvergaderingen zal worden voorgelegd, 8 augustus 1797, maar nog lange tijd daarna.

Waar die verhoogde waakzaamheid zich nadrukkelijk op richt, is op de verschillende politieke blaadjes die onrust onder de zogenoemde smalle gemeente teweeg zouden kunnen brengen. Daartoe rekent men niet alleen de Vrouwe Courant, maar ook blaadjes als de Burger en Boer en de Bataaf en Boer, en in het algemeen alle blaadjes die aan de weg verkocht worden.Ga naar eind7 Al snel wordt het aan de weg verkopen verboden, en uit wat daaromtrent in de Comités aan de orde komt, blijkt dat dit lopen met kranten typisch vrouwenwerk is. Dat blijkt bijvoorbeeld als Van Kolm in augustus 1797 bij het Comité van Algemeene Waakzaamheid zijn beklag komt doen over het feit dat de vrouwen die met zijn Nieuws-Post en zijn Vrouwe Courant lopen gelast waren het uitventen van die blaadjes te staken.Ga naar eind8 Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de herhaalde malen ingebrachte klacht dat de vrouwen die met de Burger en Boer, of de Nieuws-Post lopen, een ‘roep’ hebben die in het geheel niet met de politieke inhoud van het betreffende blaadje strookt.Ga naar eind9 Een enkele maal wordt dan de vrouw in kwestie nader ondervraagd, niet omdat zij met de gewraakte roep bedrog zou hebben gepleegd, maar omdat men van haar wil weten van wie zij die roep gekregen heeft. Dit gebeurt Nieuws-Post-loopster Gesina Sink bijvoorbeeld, die te kennen geeft ‘deselve [...] overgenoomen te hebben van Pieter de Vogel welke haar zulx voorgezegd heeft’.Ga naar eind10

Maar niet alleen zijn er buitengewoon veel vrouwen die met politieke blaadjes langs de weg lopen en met hun roep politieke statements doen die al dan niet in die blaadjes zijn terug te vinden, degenen van wie zij deze blaadjes afnemen zijn ook nogal eens vrouwen, vrouwen die nauw betrokken zijn bij het politieke bedrijf dat zij beroepsmatig mede vorm geven. Onder hen is Johanna Heymeriks, echtgenote van Jan Bruijn, die als schrijfster en uitgeefster van de Staatkundige Samenspraak tusschen een Burger en een Boer, zoals de Burger en Boer voluit heet,Ga naar eind11 in december 1797 voor het Comité van Algemeene Waakzaamheid wordt ontboden om zich voor de inhoud van het blad te verantwoorden en bij die gelegenheid voor nader verhoor in arrest wordt genomen. Men wil haar namelijk niet alleen onderhouden over ‘het hatelijk daglicht’ waarin zij ‘de tegenswoordige order der zaaken’ stelt, men wil ook meer zicht krijgen op het politieke netwerk waarvan zij deel uitmaakt.Ga naar eind12 Daartoe probeert men haar uit te horen over haar informanten voor de politiek gevoelige berichten die zij over een zittende patriot heeft gepubliceerd, en vist men naar degenen die de uitgave van de Burger en Boer, dat zichzelf tot onmogelijk kan bedruipen, financieren. Heymeriks houdt zich op de vlakte, zodat ook wij over haar directe politieke milieu niet nader geïnformeerd raken.Ga naar eind13

Ook de Bataaf en Boer blijkt door een vrouw te worden uitgegeven: Johanna Sophia Duval, weduwe Van den Bergh, die in september 1799 door het Comité van Binnenlandsche Correspondentie wordt gehoord over de orangistische uitlatingen van een van haar kranten-

[pagina 70]
[p. 70]

lopers.Ga naar eind14 Hoewel zij niet de weduwe, maar de gescheiden vrouw van Eldert van den Bergh is, is hij wel al in 1793 overleden, zodat zij in 1795 mogelijk ook de uitgeefster was van De Bataafsche Burgeres en Boer, spreekende over de tegenwoordige tijd, dat volgens het impressum door E. van den Bergh werd uitgegeven.Ga naar eind15 Ook dit blaadje heeft de vorm van een samenspraak, in dit geval tussen een burgeres die haar kranten bijhoudt en de politieke ontwikkelingen van de dag uitstekend weet te duiden, en een boer die van politiek geen enkel benul heeft. En dan is er nog Suzanna Timmermans, echtgenote van Jan Greeven, die er in juli 1798 van wordt verdacht de uitgeefster van een niet nader aangeduide serie Missiven te zijn.Ga naar eind16 Zij spreekt dat tegen, en zegt dat zij die Missiven alleen verkoopt, maar op de vraag aan wie zij die dan wel verkocht heeft, geeft zij een antwoord dat duidelijk maakt dat zij in de wereld van de volksclubs de weg weet: aan een lid van Club D. Bovendien blijkt zij haar politieke rechten goed te kennen: als men haar vraagt wie de schrijver van de Missiven is en zij zegt die niet te kennen, en als men haar vervolgens voorhoudt dat het verboden is iets te verkopen waarvan men de schrijver niet kent, beroept zij zich adequaat op artikel 16 van de Staatsregeling - het artikel waarin de vrijheid van drukpers is vastgelegd.

Tenslotte is daar Catharina Heybeek, tegen wie in september 1797 een proces wordt gestart vanwege de ‘Korte zamenspraak, tusschen een clubist, en zyne revolutionaire vrouw (Kaatje)’ die op 5 augustus 1797, enkele dagen vóór de volksstemming over het Ontwerp van Constitutie, in de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen had gestaan. Vooral de moordzuchtige dreigementen jegens eventuele voorstemmers van het Ontwerp die Kaatje in de samenspraak uit, neemt het Comité van Justitie hoog op en geven aanleiding tot een fundamentele discussie over de middelen waarmee Heybeek de revolutie tegen haar tegenstanders meent te moeten verdedigen tegenover de democratische rechten die volgens het Comité ook aan politieke tegenstanders moeten worden toegekend.Ga naar eind17

Met Catharina Heybeek, die als enige van de tot nog toe genoemde vrouwen niet als politieke informant, maar als politieke misdadiger wordt behandeld èn veroordeeld, komt een vrouw in beeld die niet in de periferie, maar in het centrum van de revolutionaire politieke cultuur opereerde, in een krant met nationale pretenties en een nationaal bereik. En gaf het inkijkje in de wereld van de kleine, goedkoop geproduceerde, buurtgerichte en buurtgebonden - en daardoor slecht bewaarde - blaadjes waartoe de Nieuwe Bataafsche Vrouwe Courant behoorde al een verrassend beeld van de actieve betrokkenheid van vrouwen bij het politieke bedrijf, als we de aandacht verschuiven naar de groep onderling verwante, sterk met elkaar verweven, nationaal verspreide - en daardoor in de regel beter bewaarde - kranten waarvan de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen er één was, krijgt die betrokkenheid pas echt gestalte.

Nationale couranten

Aan de basis van de in totaal tien Nationaale, Bataafsche en Nationaale Bataafsche couranten die tussen 1795 en 1798 verschenen, staat de schrijver Lieve van Ollefen, die, toen hij op 21 januari 1795 met zijn eerste krant, de Nationaale Na-Courant, de Bataafse Revolutie verwelkomde, zijn schrijftalent al zo'n vijftien jaar in tal van genres te gelde had gemaakt. School- en kinderboeken, toneelstukken, gelegenheidsgedichten, geschiedkundige werken en amusementslectuur behoorden allemaal tot zijn stiel, terwijl hij in 1795 ook nog de omvangrijke topografische serie De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver (1793-1801) onder handen had.Ga naar eind18 Al na drie nummers wordt de Nationaale Na-Courant voortgezet als de Nationaale Courant, die in januari 1796 wordt aangevuld met de Bataafsche Courant. Beide

[pagina 71]
[p. 71]

kranten verschijnen driewekelijks, om en om, en fungeren feitelijk als dagblad. Als Van Ollefen eind 1796 ruzie krijgt met de uitgever van zijn beide kranten, Hendrik Banse en diens compagnon Abraham Feteris, stapt hij over naar Verlem en Comp., op dat moment net in handen van Jan Greeven, die de zaak met ingang van 1 januari 1797 van de patriotse uitgever en boekhandelaar Jan Verlem had overgenomen.Ga naar eind19 Van Ollefens kranten komen vanaf dat moment uit onder één titel, de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen. Bij Banse worden tezelfdertijd de voormalige Nationaale en de voormalige Bataafsche Courant voortgezet, en wel onder de titels Oprechte Nationaale en Oprechte Bataafsche Courant. Redacteur van deze beide kranten, die net als hun voorgangers alternerend verschijnen, is Johannes Redelinghuys - een Kaaps patriot, die in 1785 naar de Republiek was gekomen om contact met de patriotten in het moederland te zoeken, was gebleven, en zich in 1795 meteen als één van de radicale Amsterdamse clubistenleiders en vertolkers van de ‘volksstem’ had laten kennen, in welke hoedanigheid hij meermalen in de Nationaale en Bataafsche Courant te vinden was geweest.Ga naar eind20

In 1797 breekt er in de boezem van één van de radicale Amsterdamse volksclubs, die opereert onder de zinspreuk ‘Deugd en Kundigheden’ en bovendien het ‘Een- en ondeelbaar’ in haar vaandel voert, een conflict uit. Met zinspreuk - een ondubbelzinnige verwijzing naar één van de Rechten van den Mensch en den Burger (‘Dat, daar alle Menschen gelyk zyn, allen verkiesbaar zyn tot alle Ambten en Bedieningen zonder eenige andere redenen van voorkeur dan die van deugden en bekwaamheden’) - en motto schaarde men zich onomwonden in de rijen van de radicale democraten die de waarden van de Revolutie hoog wilden houden en de ambten en bedieningen bij voorkeur in handen van bewezen revolutionairen zagen. Van deze club, die in de eerste maanden van 1797 haar berichten zowel in de krant van Van Ollefen als in de beide kranten van Redelinghuys publiceert, behoren, behalve Van Ollefen en Redelinghuys, ook Jan Greeven, Abraham Feteris, de patriottenuitgever van vóór en na 1795 Wijnand Wijnands,Ga naar eind21 de patriotse publicist Gerrit Harger,Ga naar eind22 de politieke graveur Noach van der Meer jr,Ga naar eind23 de patriotse boekverkoper Reinier Doll Timman,Ga naar eind24 en de latere geheim agent en politieke complotteur Anthonie Boeseken tot de spraakmakende leden.Ga naar eind25 Begin april maakt ‘Deugd en Kundigheden’ bekend dat zij naar één van haar leden, Lieve van Ollefen, een onderzoek is gestart omdat hij een orangist en bijgevolg een volksbedrieger zou zijn, in reactie waarop, zo voegt men aan het bericht toe, Van Ollefen, in plaats van zich te verantwoorden, zijn lidmaatschap had opgezegd. Dit bericht verscheen in de Nationaale Bataafsche Donderdagse Courant. Toegewijd aan Waarheid en Gezond Verstand, die Greeven vanaf half maart 1797 schreef en uitgaf,Ga naar eind26 dit nadat Van Ollefen met zijn krant, die immers sinds begin dat jaar door Greeven werd uitgegeven, eind februari 1797 naar een andere uitgever, Antonius Rymer, was vertrokken.Ga naar eind27

 

Medio maart 1797 zijn er dus vier verwante kranten op de markt, geschreven door mannen uit het milieu van de Amsterdamse volksclubs: de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen, de Oprechte Nationaale en de Oprechte Bataafsche Courant van Redelinghuys, en de Nationaale Bataafsche Donderdagse Courant. Toegewyd aan Waarheid en Gezond Verstand van Greeven. Van enige betrokkenheid van vrouwen bij deze kranten lijkt in deze vier kranten en hun voorgangers tot op dat moment zo goed als geen sprake. Begin 1795 zenden twee zich noemende Vriendinnen van de Waarheid een brief aan de schrijver van de Nationaale Courant,Ga naar eind28 maar daarbij lijkt het te zijn gebleven, al mogen we de meewerkende echtgenoten van de verschillende schrijvers en uitgevers - onder wie in elk geval Suzanna

[pagina 72]
[p. 72]

Timmermans - niet vergeten, en al geeft Lieve van Ollefen er in zijn kranten meermaals blijk van een warm voorstander van de deelname van vrouwen aan het openbare leven te zijn en spoort hij vrouwen al in april 1795 aan zich in navolging van de Franse vrouwen in vrouwenclubs te organiseren.Ga naar eind29 Overigens weten we niet of Van Ollefens lezeressen zich inderdaad hebben laten aansporen en een vrouwenclub hebben opgericht, maar de uitgave die Martinus van Kolm naar het schijnt in 1795 en 1796 onder de titel De Nieuwe Vrouwen-Clubs op de markt bracht, suggereert op zijn minst dat het idee van een ‘vrouwenclubs’ in deze kring een levend idee was.Ga naar eind30

Eén burgeres

Hoe onzichtbaar vooralsnog ook, toch is er tenminste één vrouw geweest die zich al meteen na de revolutie in de kwesties van de dag heeft willen mengen: op 21 januari 1795 - het eerste nummer van de eerste krant van Lieve van Ollefen zal op die dag verschijnen - richt ‘Burgeres M. Muller van den Bos, gebooren van den Broek’ zich tot het Comité Revolutionair van Amsterdam - het Comité dat de revolutie in Amsterdam had voorbereid en dat in deze eerste dagen het bestuur over de stad voerde - met het verzoek ‘om Vryheid tot het schryven der Courant’, wat haar vanwege de vrijheid van drukpers zo evident vrijstond, dat het Comité het niet nodig acht op dit verzoek te reageren.Ga naar eind31 Daar neemt Burgeres Muller van den Bos echter geen genoegen mee: drie dagen later herhaalt zij haar verzoek, waarop het Comité ditmaal wèl reageert:

Een tweede Brief van M. van den Bosch, geb. van den Broek ingekomen zynde, om vryheid te bekomen, tot het drukken en uitgeeven eener Courant, is haar berigt, dat de drukpers geheel vry zynde, zy dit konde doen; doch dat zy best deed zich weder te Breda, alwaar zy te vooren de Courant geschreeven had, ten dien einde te vervoegen, om de menigvuldige Couranten welke hier weldra zouden worden geschreeven.Ga naar eind32

De verwijzing naar Breda, waar zij ‘de Courant’ - aan te nemen valt: de Bredasche Courant - geschreven zou hebben, maakt het mogelijk deze burgeres te identificeren. Het gaat om Maria van den Broek, een koffiehuisnichtje, om zo te zeggen, dat haar val geheel in haar voordeel had weten te gebruiken: in 1761 geboren in Amsterdam in een familie van ambachtslieden en winkeliers, was zij in 1786 met de twintig jaar oudere Haagse weduwnaar, de notaris en klerk aan het Hof van Holland Abraham Muller van den Bos, getrouwd, na door hem uit een Amsterdams speelhuis te zijn vrijgekocht.Ga naar eind33

Vier jaar later, in 1790, werd Muller van den Bos, nog steeds klerk aan het Hof van Holland in Den Haag, schuldig bevonden aan financiële malversaties en voor twaalf jaar uit Holland, Zeeland en Utrecht verbannen. Hij vestigde zich uiteindelijk in Breda, waar hij in maart 1793, toen de Fransen Breda veroverd hadden, als schrijver van de Bredasche Courant de kant van de Bataafsche Vrijheid koos. Althans, toen deze vrijheid na enkele weken weer voorbij was, was het Muller van den Bos (en niet zijn echtgenote), die vanwege dit heulen met de vijand werd gehoord. Vervolgd werd hij uiteindelijk niet, maar politieke tegenstanders drongen kort daarop wel zijn huis binnen om daar de boel kort en klein te slaan.Ga naar eind34 Tussen dat moment en januari 1795 lijken de wegen van de echtelieden zich te hebben gescheiden. Daarop wijst allereerst het feit dat Abraham Muller van den Bos zich begin 1795 nog steeds in Breda bevindt, waar hij secretaris van de aldaar opgerichte ‘Burgersociëteit’ wordt, om vervolgens nog een bescheiden bestuurlijke en politieke carrière in het Brabantse te maken, terwijl Maria Muller van den Bos zich zoals gezien in januari 1795 in Amsterdam ophoudt,

[pagina 73]
[p. 73]

met plannen die de opzet van een langduriger verblijf suggereren. Daarop wijst bovendien de notariële akte die Muller van den Bos in februari 1794 laat opmaken, waarin hij zijn vrouw machtigt in Holland - de provincie waaruit hij immers verbannen is - in alle zaken, juridische zowel als financiële, op eigen gezag en zo nodig, mocht daarbij zijn toestemming vereist zijn, mede in zijn naam te handelen.Ga naar eind35 En al is het onduidelijk voor welke zaken zij zich in 1794 opmaakt en is het ongewis of zij de vrijheid om een courant te schrijven al in 1795 neemt, in 1796 is Maria Muller van den Bos, blijkens de ledenlijst van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, donatrice van het departement Amsterdam, wat het aannemelijk maakt dat zij in 1796 nog steeds in Amsterdam woont.Ga naar eind36

Twee schrijfsters

In de vier Nationaale en Bataafsche couranten die medio maart 1797 op de markt zijn, lijken vrouwen, zoals gezegd, tot dan toe zo goed als afwezig te zijn. Daar komt in april 1797 verandering in. In de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen, later ook in de andere kranten, manifesteren zich vanaf april 1797 ineens met grote regelmaat twee vrouwen: de geheel onbekende, tot op heden onopgemerkt gebleven J.J. van Haren, geboren Beaumont, en Catharina Heybeek, die als ‘vrouw’ dan wel ‘levensgezellin’ van Lieve van Ollefen, en als eenvoudige wollenaaister die het miraculeuzerwijze tot schrijfster bracht, de geschiedenis is ingegaan.Ga naar eind37 Van Van Haren konden tot dusver weinig meer dan haar voornamen - Johanna Jacoba - en haar geboorteplaats - Sluis - achterhaald worden.Ga naar eind38 Over Heybeek, in 1763 in Rotterdam geboren, kan met zekerheid worden vastgesteld dat zij nooit de echtgenote van Van Ollefen is geweest en dat er voor de gedachte dat zij zijn levensgezellin was evenmin aanwijzingen te vinden zijn.Ga naar eind39 Het beeld van haar ongeletterdheid behoeft eveneens herziening: als dochter van een ‘eerste Schrijver’ op 's Lands oorlogsvloot die zijn vrouw tijdens zijn afwezigheid het beheer van zijn zaken toevertrouwde, was haar niet alleen voorgeleefd dat schrijven een middel van bestaan was, maar week zij qua achtergrond ook geenszins af van de schrijvende mannen in haar omgeving.Ga naar eind40

De inbreng van beide vrouwen is onomwonden politiek van aard en strekking. Zij reageren op de politieke ontwikkelingen van het moment, nemen stelling in het politieke debat en kiezen daarbij voor de radicale, anti-aristocratische, anti-federalistische, anti-moderate lijn, en proberen ook politieke invloed uit te oefenen - in het besef dat vrouwen geen stemrecht hebben, noodgedwongen indirect: door stemgerechtigde mannen te overtuigen van het belang van hun stem en hen aan te sporen die, ook namens hen, goed te gebruiken door de juiste, radicaal-democratische kant te kiezen. Zo opent Van Haren, daags voor het Ontwerp van Constitutie aan de grondvergaderingen zal worden voorgelegd - een Ontwerp waartegen de clubisten, de kranten en met hen Van Haren te hoop lopen - haar oproep om dit Ontwerp te verwerpen, met:

Bataven daar ik tot de secte behoor, die niet toegelaten is om stem uit te brengen, en nogthans met haar kroost tot dezelve kluisters [...] zou kunnen voor eeuwig geboeid worden, zo is myn hart vol waar gevoel te diep getroffen, om in deeze gedugte oogenblik[ken] te zwygen, daarom mannen, heb ik deeze weinige zo wel meenen[de] als door dagte letteren ter nedergesteld [...].Ga naar eind41

Waarna de oproep in dichtmaat volgt. Dit reageren in dichtvorm is haar handelsmerk: gesneuvelde helden, standvastige volksvrienden, om vervolgde schrijvers en in hun eer herstelde patriotten kunnen op een van haar gedichten rekenen - een genre politiek commentaar dat in de Nationaale en Bataafsche couranten overigens ook door mannen beoefend wordt.

[pagina 74]
[p. 74]

Ook bij de politieke actie van vrouwen die zij eind december 1797 initieert - de politieke spanning is behoorlijk opgelopen: het Ontwerp is verworpen, een tweede Nationale Vergadering, waarin de radicale democraten nog altijd in de minderheid zijn, aangetreden, en deze radicale minderheid heeft zojuist een manifest gepubliceerd waarin zij haar minimumeisen voor de nieuwe Constitutie op tafel heeft gelegd - gebruikt zij de haar vertrouwde vorm: in een adres in dichtmaat richt zij zich eind december 1797 met 27 andere ‘Vaderlandsche Vrouwen’ tot de Nationale Vergadering.Ga naar eind42 In dit adres nemen zij als vrouwen, en wel als vrouwen die deel uitmaken van het soevereine volk, het woord:

 
Beschreven Vaderen! Deez' rey Bataafsche Vrouwen,
 
Die 't regt van 't gansche Volk als haar regt ook beschouwen.

Vervolgens prijzen zij de radicale representanten die er blijk van hebben gegeven de revolutionaire principes ‘Een- en Ondeelbaarheid’, ‘'s Volks Oppermacht’, ‘De zuiv're Egaliteit’ en ‘De waare Vryheid’ hoog te houden, sporen zij hen aan korte metten te maken met de aristocraten die zich daartegen nog mochten verzetten, en doen tot slot de belofte in geval van nood een helpende hand te bieden:

 
Deez' rey van Vrouwen, biên, met onbezweeken moed,
 
Als het gevaar hen roept, voor 't Vaderland haar bloed!

En mocht dat gevaar inderdaad roepen, dan zullen zij zich niet ontzien zich als Kenaus in de strijd te werpen:

 
Zo snode dwinglandy zich iets moge onderwinden,
 
Zy zullen, als Philips, hier ook Heldinnen vinden,
 
Wier harten kloppen voor het onverdeelbaar Pand!
 
Zy bieden Goed en Bloed, voor 't Heil van 't Vaderland!

Het adres wordt op 29 december 1797 in de Nationale Vergadering voorgelezen en ‘met honorabele mentie’ in de notulen vermeld. Vervolgens wordt het binnen enkele dagen gedrukt en ligt dan, zoals de Oprechte Nationaale Courant bericht, voor gelijkgestemde vrouwen ten huize van Van Haren ter tekening.Ga naar eind43 Binnen enkele weken groeit dit initiatief uit tot een heuse adresbeweging: het gedrukte adres wordt in januari 1798 nog elf maal ingezonden, voorzien van de handtekeningen van bij elkaar nog eens 84 vrouwen.Ga naar eind44 In totaal hebben zich dus 112 vrouwen tot de Nationale Vergadering gewend om, net als de clubisten die tezelfdertijd met hetzelfde doel een landelijke adresbeweging organiseerden, politieke druk uit te oefenen en daarmee een van de belangrijkste radicale eisen - meer volksinvloed op het bestuur - al direct in de praktijk te brengen. Dat Van Haren op eigen kracht en in zo korte tijd zoveel vrouwen wist te mobiliseren, en dat zij bij deze actie toegang had tot de middelen waarover de volksclubs beschikten, suggereert dat vrouwen in het clubistenmilieu een zekere mate van eigen organisatie kenden.Ga naar eind45 Een vrouwenclubs? Meer vrouwenclubsen?

De actie oogst in de Oprechte Nationaale en Bataafsche couranten veel lof van mannen en bijval van vrouwen. In de Oprechte Bataafsche Courant staat zelfs een ‘Netje Revolutionair’ op die haar gloeiende instemming betuigt met deze politieke daad van vrouwen, die zij inhaalt met de woorden:

Heil zy Ul. allen die door uw kort en Bondig adres aan de Nationaale Vergadering laatstleden Vrydag ingezonden, niet alleen onze kunne doet verheffen maar ook toond, dat wy, schoon maar Natuurgenooten der Mannen, (volgens de Lublinkiaansche leere,) niet min dan zy weten, wat
[pagina 75]
[p. 75]
Volksregten, Volks Oppermagt, Een en Ondeelbaarheid, en waare Vryheid en Vaderlandsliefde is.Ga naar eind46

De staatsgreep van 22 januari 1798, waarbij de tegenstanders van de radicale representanten werden uitgeschakeld zonder dat daarbij de inzet van goed en bloed van vrouwen nodig was, lijkt Van Haren vervolgens mede als het resultaat van haar interventie te beschouwen: in een lofdicht op ‘Volks-Vriend’ Theodorus van Leeuwen, één van de mannen van 22 januari, heet het namelijk:

 
Juicht Batavieren! 't eind van uw verdrukking sneld!
 
Juicht Zusters! wyl uw stem ook in 's Lands Raadzaal geld!Ga naar eind47

Daarna zal Van Haren de zegeningen van deze revolutie in de revolutie nog vele malen bezingen, om te beginnen in de vorm van een tweede adres, ditmaal aan de nieuwe, Constituerende, Vergadering en ondertekend door 77 vrouwen, waarin de revolutionairen - in proza ditmaal - hulde wordt gebracht en wel door vrouwen die zich als ‘Bataafsche Heldinnen, die reeds haar goed en bloed, ter uwer ondersteuning, en voor het dierbaar Vaderland, aangebooden hebben’ in revolutionaire zin als hun gelijken beschouwen;Ga naar eind48 vervolgens in een groot aantal gedichten op evenzovele verheugende stappen voorwaarts - van een lofdicht op de ‘waardige Burger’ die de Municipaliteit van Amsterdam voorstelt voortaan met open deuren te vergaderen, tot een heilzang op de ‘Batavieren’ die vóór de nieuwe Staatsregeling gaan stemmen en zo de toekomst van het vaderland veilig stellen;Ga naar eind49 en tenslotte in een ‘Zegezang’ op het aannemen van de Staatsregeling van 1798, een gedicht dat zij de leden van het nieuw uitgeroepen Vertegenwoordigend Lichaam in mei 1798 in honderdvoud aanbiedt.Ga naar eind50 Na de staatsgreep van 12 juni 1798, die die van 22 januari weer ongedaan maakt, lijkt zij er het zwijgen toe te doen.Ga naar eind51

 

Catharina Heybeeks weg is een andere. In de maanden voorafgaand aan de stemming over het Ontwerp van Constitutie - maanden waarin zij, op het oog uit het niets, vele bijdragen levert - bemoeit zij zich op een praktischer, dadelijker niveau met de zaak. Zo brengt zij in juli 1797 een bezoek aan de Nationale Vergadering, om in het verslag dat zij daarvan in de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen publiceert te constateren dat het daar maar een lauwe bedoening is en dat er van deze representanten, aan wie ieder revolutionair vuur ontbreekt, ook niet beter te verwachten valt, en geeft zij later in de maand uiting aan haar vreugde als ze in de stad heeft gezien dat de aangeplakte ‘Aristocratische Constitutie’ op vele plaatsen aan flarden is gescheurd, wat de hoop rechtvaardigt dat het volk zich van het Ontwerp zal afkeren.Ga naar eind52 Deze gebetenheid op het Ontwerp culmineert in de ‘Korte zamenspraak, tusschen een clubist, en zyne revolutionaire vrouw (Kaatje)’, gepubliceerd in de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen van 5 augustus 1797, drie dagen voordat het Ontwerp aan de stemgerechtigde burgers zal worden voorgelegd. In deze samenspraak spoort Kaatje haar man om aan alle voorstanders van het Ontwerp de nek te breken, en om vervolgens, als het moment eenmaal daar is, in zijn grondvergadering de ja-stemmers eruit te pikken en te grazen te nemen. Het stuk is, mogelijk uit voorzorg, niet ondertekend: de nacht voordat het verschijnt is Van Ollefen namelijk van zijn bed is gelicht om zich te verantwoorden voor een bericht over een overal in de stad opgehangen plakkaat, waarin aangekondigd werd dat voorstanders van het Ontwerp uit de grondvergaderingen zouden worden geweerd. Eenmaal in arrest wordt hij ook aangezien voor de schrijver van de - voor veel ver-

[pagina 76]
[p. 76]

wijtbaarder gehouden - ‘Korte zamenspraak’, waartoe hij zich ook bekent. De Nationaale Bataafsche Courant blijft intussen, zij het zonder de toevoeging ‘van Lieve van Ollefen’, verschijnen, en wordt geschreven door Catharina Heybeek en een ‘Demophilia’.

Enige weken later neemt Heybeek het initiatief om zichzelf bij het Comité van Justitie als schrijfster van de ‘Korte zamenspraak’ aan te geven.Ga naar eind53 Dat hecht aanvankelijk geen enkele waarde aan haar verklaring, maar als Van Ollefen weet krijgt van deze actie en deze versie vervolgens bevestigt, wordt op 14 september 1797 ook Heybeek gearresteerd.Ga naar eind54 Vanaf dat moment schrijven zij de krant samen, vanuit de gevangenis, een samenwerking die zichtbaar wordt in de naam van de krant, die nu verschijnt als Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen en Catharina Heybeek. Dat zij daarbij steun van buiten hebben gehad, is evident. Van wie, is ongewis. Hoe lang hen dit gelukt is, eveneens. Het laatst bekende nummer van beider krant is van 3 oktober 1797.

Tenminste in januari 1798 laat Heybeek weer van zich horen, nu in de Oprechte Nationaale en Bataafsche courantenGa naar eind55 - nog altijd vanuit de gevangenis, zoals zij niet nalaat te vermelden. Haar revolutionaire vuur lijkt er niet minder op geworden, haar geloof in gewelddadige oplossingen evenmin. Als een Bataafsche Heldin die zich, om het vaderland te redden, aan het hoofd van de troepen opstelt, houdt zij op 15 januari het volk voor wat het te doen staat nu de revolutie door kwade krachten wordt geblokkeerd:

[...] al wat Oranje heet moet van de posten, die veelen nog, overal, bekleeden ontzet, voor eeuwig van alle voorrechten verstoken orden - de verraderlyke bestuurders van 't voorig Vloekgouvernement moeten boeten - zy moeten gestraft - spyt alle proclamaties moeten zy gestraft worden - die proclamaties, zyn zonder kracht; gy Volk zyt Souverein, en deezen zyn U listiglyk in de hand gestopt, zonder ze aan uw bedaard oordeel, over te laaten, of U den tyd te geeven om over te denken.Ga naar eind56

En om er geen misverstand over te laten bestaan wat haar met dat straffen voor ogen staat, schreeuwt Heybeek welhaast haar gevolg toe: ‘zy moeten vallen, zy moeten verdelgd, vernietigd worden!’Ga naar eind57 Ook de Bataafse vrouwen geeft zij een dwingende opdracht mee, die - als was het afgesproken werk - naadloos aansluit bij de actie van Van Haren:

En gy, Bataafsche Vrouwen en Dochters, weest, in Gods naam bidde ik 't u, niet laauw! spoort uwe mannen, uwe minnaars aan; stelt Adressen op, en zweert in dezelve, op het Altaar der Vryheid, en voor 't oog van den Almagtigen, dat gy, ja ook gy, met uwe braave Voorstanders voor de Vryheid zult waaken, en niet zult toestaan, dat een andre Constitutie aangenomen worde, dan waar in alle de gevoelens van deeze 45 braave Vertegenwoordigers gevonden worden [...] maar wat stem dondert my hier in de ooren! - Wy zyn vrouwen! - ja gy zyt Vrouwen, maar Vryheid minnende Vrouwen, die van ketens gruwt, de slaverny vervloekt; zweert dan trouw, gy kunt het doen: het Vaderland, eischt het van u; slechts eenen wenk ten goede, en uwe Mannen, uwe Minnaars zyn bereid; spoort aan dan; spoort aan dan! tekent, myne geliefde Zusters! het Vaderland moet gered; laat u dit, als my, op 't herte weegen, verhoort myne vrye stem, die uit myn kerker u toeroept, verhoort en wordt gelukkig.Ga naar eind58

Op 18 januari worden Heybeek en Van Ollefen beiden tot een gevangenisstraf van drie jaar veroordeeld. Niettemin zendt Heybeek kort na 22 januari 1798 een ‘Volkszang. By gelegenheid der heilryke Revolutie, in de Bataafsche Revolutie’ in.Ga naar eind59 De revolutie in de revolutie is evenwel niet zo heilrijk dat zij tot een herziening van het vonnis leidt. Als Heybeek daar in de Oprechte Nationaale Courant haar verontwaardiging over uitspreekt, besluit het - op dat moment nog niet gerevolutioneerde - Amsterdamse Comité van Justitie dat verder publiceren haar onmogelijk gemaakt moet worden en verbiedt haar iedere correspondentie.Ga naar eind60

[pagina 77]
[p. 77]

‘Zusje Mietje’

Juist in de tijd dat Catharina Heybeek stilvalt, neemt het aantal vrouwenstemmen in de Oprechte Nationaale en Bataafsche couranten opmerkelijk toe. Opvallend is daarbij, dat de vrouwen die nu te voorschijn treden - eigenlijk lijkt eerder sprake van: elkaar te voorschijn roepen - allen pseudoniemen dragen. Enkele maanden lang, van januari tot april 1798, blijven zij, tussen berichten uit de Constituerende Vergadering, adressen van ‘Deugd en Kundigheden’ en lijsten van politiek suspecte personen, met elkaar in een zusterlijk gesprek, waarbij ‘zusterlijk’ wel familiair klinkt maar zeker ook politieke connotaties heeft. Netje Revolutionair, die zich met haar reactie op het vrouwenadres als eerste manifesteerde, neemt daarbij het voortouw. Al snel spreekt zij in haar stukken een ‘Zusje’ aan, die op haar beurt op ‘Zuster Netje’ reageert en dan de naam ‘Apostolica’ aanneemt, terwijl zich na enige tijd nog een ‘Caatje Revolutionair’ meldt, en tenslotte ook het zusterpaar ‘Wyntje en Betje Let Op’ zich in het gesprek mengt. Het gesprek komt van het vrouwenadres van Van Haren op De Bataafsche Republiek van Gerrit Paape, springt dan van deze ‘Revolutionaire Droom’ naar het Revolutionaire huishouden van Lieve van Ollefen, en eindigt tenslotte op de publieke tribune van de Constituerende Vergadering, vanwaar de zusjes de representanten nauwkeurig op de vingers kijken.Ga naar eind61 Het is duidelijk dat hier een spel gespeeld wordt dat de lezers geacht worden te doorzien, maar het is al even duidelijk dat het niet louter spel is. Zeker de stukken over het werk van Paape en Van Ollefen lijken, hoezeer de beide schrijvers ook via hun respectieve recensentes als rivalen om de aandacht van vrouwen ten tonele worden gevoerd, ook bedoeld om de gehele revolutionaire zusterschap op het grote belang van beider werk voor vrouwen te wijzen. Ze zetten bovendien de reëel bestaande Van Haren tot een lofzang ‘Aan den verdienstelyken Vrouwen-Vriend’ Paape aan, waarin zij zijn pleidooi voor de rechten van vrouwen dankbaar aangrijpt om haar gehoor nog eens te verzekeren ‘dat Vrouwen/Het Recht des gantschen Volks ook als heur Recht beschouwen’, en daar is geen woord bij dat niet serieus bedoeld is.Ga naar eind62

Waar het spel tussen de zusters nu precies om gaat, is niet gemakkelijk te bepalen, of achter alle zusters wel vrouwen schuilgaan, al evenmin.Ga naar eind63 Er is niettemin één element dat ook een buitenstaander kan waarnemen: één van de zusters, door de anderen kortweg ‘Zusje’ genoemd, speelt een andere rol dan de anderen. ‘Zusje’ is in functie: zij hoort bij de krant, zij is degene die de stukken van de andere zusters plaatst en kennelijk in de gelegenheid is daarop meteen al bij publicatie te reageren. Opmerkelijk genoeg krijgt zij laat in het spel opeens een voornaam, die niemand uit het voorafgaande had kunnen opmaken: ‘Zusje Mietje’. Hebben de Oprechte Nationaale en Bataafsche couranten begin 1798 soms een redactrice? Een redactrice die Mietje heet?

Zoals gezien kwamen de Oprechte Nationaale en de Oprechte Bataafsche Courant voor het eerst in januari 1797 uit. Zij presenteerden zich als de ‘oprechte’ opvolgers van de Nationaale en de Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen (die zijn beide kranten zelf onder de titel Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen voortzette) en stonden onder redactie van Johannes Redelinghuys, zoals de enkele nummers die uit 1797 bewaard zijn gebleven ook aangeven.. In 1798, waarvan van beide kranten een volledige jaargang bewaard bleef, blijft iedere vermelding van de redacteur afwezig, totdat in de laatste dagen van mei plotsklaps de mededeling verschijnt: ‘Gedrukt voor Rekening van den Redacteur M. Bos’,Ga naar eind64 een mededeling die vervolgens standaard wordt opgenomen.

M. Bos. Mietje Bos?

[pagina 78]
[p. 78]

Voor de radicalen van 22 januari en hun achterban, waartoe de Oprechte couranten zeker behoren, is mei 1798 een enerverende maand. Nadat op 23 april 1798, na een grootscheepse, centraal geleide zuivering van de grondraden, de nieuwe Constitutie uiteindelijk is aangenomen, zet de Constituerende Vergadering deze begin mei meteen al buiten spel door zichzelf, zonder de bij Constitutie voorgeschreven verkiezingen, tot het nieuwe Vertegenwoordigend Lichaam uit te roepen. Deze stap zaait in eigen kring grote verdeeldheid, en de tegenstanders van deze anticonstitutionele daad groeperen zich al snel in een ‘constitutionele’ oppositie. Onder redactie van M. Bos gaan ook de Oprechte couranten om: enkele dagen vóór de staatsgreep van 12 juni 1798 gaan zij Constitutioneele Oprechte Nationaale en Constitutioneele Oprechte Bataafsche Courant heten.

Er zijn in de dagen rond die twaalfde juni, waarin het in de hele Republiek gonst van de geruchten - over de bewegingen van Daendels van en naar Parijs, over de mogelijk herziene plaatsbepaling van de Fransen ten opzichte van de mannen van 22 januari, over wie in welk kamp te plaatsen valt - in de directe omgeving van de beide Oprechte couranten twee berichten te vinden die er op duiden dat de M. Bos die als ‘Redacteur’ van beide couranten wordt aangeduid, in ieder geval een vrouw was. In de in mei 1798 gestarte Constitutioneele Vlieg - een blad dat de aanval op het eigenmachtig uitgeroepen Vertegenwoordigend Lichaam leidt en waarvan de aloude patriot Jan Christiaan Hespe, op dat moment al geruime tijd de adjudant van Daendels in Den Haag, een van de drijvende krachten zou zijn geweest - wordt op 13 juni 1798 een raadseltje opgegeven: ‘Ra! Ra! Wie schryft de Vlieg?’Ga naar eind65

Wat volgt is niet een antwoord, maar een lijstje van namen die de ronde doen. Na de namen van degenen die voor de ‘Vaders van het Papiere kind’ worden aangezien, worden als ‘Moeders’ ‘de Burgeresses Wolf, Deken, Bos, Moens, verwy, Heybeek, &c. &c. &c. &c. van Haeren &c. &c.’ genoemd - wat nog van alles kan betekenen, maar in ieder geval ook dat tijdgenoten vrouwen er wel voor aanzien dat zij een blad redigeren, en daar bovendien ook een heel rijtje namen bij kunnen bedenken.Ga naar eind66 Onder wie dus die van een - bekend veronderstelde - ‘Bos’.

Specifieker is een roddel die Jan Greeven in zijn Nationaale Bataafsche Vrydagse Courant (zoals zijn Nationaale Bataafsche Donderdagse Courant met ingang van juni 1798 is gaan heten) van 8 juni 1798 opneemt. Greeven, die na 22 januari onomwonden de kant van het nieuwe bewind heeft gekozen, zich vóór de stemming over de nieuwe Constitutie als ‘agent van het Uitvoerend Bewind tot zuivering der grondraden in het voormalig gewest Utrecht’ verdienstelijk heeft gemaakt en dit eind mei met een post als ‘notularis’ bij het Vertegenwoordigend Lichaam beloond heeft gezien,Ga naar eind67 is op dat moment nog steeds druk doende de vijanden van het zittende bewind aan de kaak te stellen:

De Burger Hespe zingt reeds alom (vertelt men) de Triomf van zyn Meester [Daendels], en voorspeld den val van het Bataafsche Gouvernement. Hy dicteert zoo hevig aan zyn klerk voor de Bataafsche Courant, dat de spoeg den machinalen klerk om de ooren spat -zyne vriendin M. Bos, redacteursche van gemelde Courant, plaatst alles, wat haar de burger Hespe toezendt -men wil dat zy met den burger Hespe, na dat die man zyne goede Ega een afscheidsbrief zal hebben gegeeven, een Civil Contract zal aangaan [...].Ga naar eind68

De ‘Redacteur M. Bos’ die in de laatste dagen van mei 1798 bij de Oprechte couranten openlijk in functie trad, was dus een ‘redacteursche’, en het heeft er alle schijn van dat zij in deze positie geen onbelangrijke speler was in het politieke spel dat aan de staatsgreep van 12 juni 1798 voorafging. Want zou zij niet ook de ‘Redactrisse van de Bat. Nationaale Courant’

[pagina 79]
[p. 79]

zijn geweest over wie Anthonie Boeseken - nog een lid van ‘Deugd en Kundigheden’ die na 22 januari 1798 carrière maakte, en van zuiveringsagent van de grondraden (in Overijssel) was opgeklommen tot geheim agent van het Uitvoerend Bewind (in de Amsterdamse volksclubs) - het Uitvoerend Bewind op 20 mei 1798 had bericht dat hij er persoonlijk op had toegezien dat zij uit de invloedssfeer van Hespe en Daendels bleef?Ga naar eind69 Ja, ook toen, ruim een week voordat haar naam als ‘Redacteur’ in de Oprechte Nationaale en Bataafsche couranten was opgenomen, was zij al redactrice, zoals duidelijk wordt als zij zelf enige weken later deze brief, samen met vele andere uit de periode vóór 12 juni 1798, in haar beide kranten publiceert om het volk in te lichten over de bedriegersmethoden van het vorige Bewind.Ga naar eind70 En zou men dan ook niet kunnen veronderstellen dat deze ‘Redactrisse van de Bat. Nationaale Courant’ dezelfde was als ‘de schrijfster van de Nationale Bataafsche Courant’ over wie Samuel Wiselius - onder veel meer lid van de Amsterdamse radicaal-democratische sociëteit ‘De Uitkijk’, de intellectuele evenknie van ‘Deugd en Kundigheden’ - eind maart 1798 aan Wybo Fynje - één van de vijf leden van het Uitvoerend Bewind - liet weten dat hij haar krant, net als die ‘Voor Waarheid en Gezond Verstand’, ‘voor agt ducaten 's maands’ wel ‘in den goeden geest’ zou kunnen houden?Ga naar eind71

Het is Redelinghuys die ervoor heeft gezorgd dat ook deze vraag bevestigend kan worden beantwoord. In maart 1798 gearresteerd wegens belediging van de leden van het Comité van Justitie die hij kort tevoren in de krant - niet in een van de Nationaale of Bataafsche couranten, maar in de Goudasche Courant - had uitgemaakt voor ‘Oranjestinkers’, maakt hij bij ondervraging duidelijk waarom hij daarvoor de Goudasche Courant had gekozen: hij was sinds begin oktober 1797 niet meer aan de Oprechte Nationaale en Bataafsche Courant verbonden.Ga naar eind72 En passant komt ook degene ter sprake die hem bij de beide kranten was opgevolgd: Maria Bos.Ga naar eind73 De Oprechte Nationaale en Bataafsche couranten werden dus al vanaf begin oktober 1797 door Maria Bos geschreven. Eenmaal zover is het niet al te boud meer om te veronderstellen dat Maria Bos de ‘Demophilia’ was die Catharina Heybeek in augustus 1797 als redacteur van de Nationaale Bataafsche Courant terzijde stond, waarna het nog maar een kleine stap is naar de gedachte dat het ook Maria Bos was die, toen Heybeek in september 1797 was gearresteerd, Van Ollefen en Heybeek in staat stelde de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen en Catharina Heybeek nog tot begin oktober 1797 vanuit de gevangenis voort te zetten. In elk geval is het vervolgens in de beide Oprechte Nationaale en Bataafsche couranten van Bos dat Van Ollefen en Heybeek hun publicaties voortzetten totdat iedere correspondentie hen verboden werd.

Maria Bos dus. Maar wie was Maria Bos? In de deliberaties van het Comité van Justitie over de zaak-Redelinghuys heet zij ‘M. van den Bos’, ook wel ‘burgeresse Van den Bosch’.Ga naar eind74 Wie zou dat anders kunnen zijn dan Maria Muller van den Bos, geboren van den Broek, in 1795 ook wel M. van den Bosch, geb. van den Broek geheten, die de vrijheid tot het schrijven van een courant inderdaad heeft genomen?

 

Na 12 juni 1798 worden de Constitutioneele Oprechte Nationaale en Constitutioneele Oprechte Bataafsche couranten al snel quasi-officiële bladen, gevuld met vergaderverslagen, proclamaties en besluiten van het plaatselijk en landelijk bestuur. Zusterlijke onderonsjes blijven geheel achterwege. In december 1798 wordt Maria (Muller van den) Bos opgevolgd door Anna (Naatje) Catharina van Streek, geboren Brinkman. Zelf zet ze zich als M. (Muller) van den Bos, geb. (van den) Broe(c)k nog enkele jaren aan het vertalen van Duitse toneelstukken.Ga naar eind75 Na 1801 is er geen spoor meer van haar te vinden. Ook met het openbare leven van

[pagina 80]
[p. 80]

Johanna van Haren, geboren Beaumont lijkt het snel gedaan. In 1800 publiceert zij nog een boek met Fabelen, geschiedenissen en voorbeelden, uiteraard ‘in dichtmaat’,Ga naar eind76 maar daarbij lijkt zij het te hebben gelaten. In 1805 weduwe geworden, hertrouwt zij in 1807 in Amsterdam met Jacob de Greuve; zij zal uiteindelijk in 1827 op 75-jarige leeftijd te Bergen op Zoom overlijden.Ga naar eind77 Wat Catharina Heybeek betreft, die zit haar straf uit en begint in 1801 bij Verlem een eigen weekblad, De onverschrokken vrijheidsvriend, waarvan naar het schijnt niet meer dan twee nummers uitgekomen zijn.Ga naar eind78 Daarna lijkt zij er het zwijgen toe te hebben gedaan. Zij trouwt uiteindelijk in 1805 te Amsterdam met Wessel van Lommen.Ga naar eind79 Nadien ook van haar geen spoor meer.

Een gebaar

Terugblikkend op de tocht die bij de ongeletterde krantenloopsters van de (Nieuwe) Bataafsche Vrouwe Courant begon en bij de redactrice van de (Constitutioneele) Oprechte Nationaale/Bataafsche Courant eindigde, is één conclusie onontkoombaar: in het radicale Amsterdamse clubistenmilieu waarin deze kranten als nieuwsbron en politiek strijdmiddel fungeerden, was er sprake van een evidente en gedifferentieerde politieke participatie van vrouwen. Allereerst waren vrouwen op alle niveaus betrokken bij de productie en distributie van de talloze politieke kranten en krantjes die in radicale kring werden uitgegeven en afgezet. Bovendien waren die vrouwen in hun kwaliteit van krantenloopster, boekverkoopster, uitgeefster, schrijfster en redactrice niet alleen grondig thuis in de revolutionaire politieke cultuur die tenslotte zowel hun bron van informatie als hun bron van inkomsten was, maar leverden zij daar, vooral als schrijfster en redactrice, ook een actieve, bij wijlen sturende bijdrage aan. Deze politieke participatie bereikte een hoogtepunt in de adresbeweging die Van Haren eind 1797 op gang bracht, waarmee vrouwen zich ook in die radicaal-democratische politieke praktijk voegden. Al deze activiteiten maken duidelijk dat het gangbare beeld van de leesgezelschappen, sociëteiten en volksclubs als een wereld waaruit vrouwen werden geweerd aan herziening toe is. Sterker nog, het fenomeen van de vrouwen-adresbeweging doet vermoeden dat vrouwen in deze wereld op zijn minst over een eigen netwerk beschikten, wie weet zelfs eigen clubs kenden.

Het is natuurlijk opmerkelijk dat dit alles niet uitmondde in een roep om gelijkheid, dat vrouwen, die zich er zeer wel van bewust toonden tot de sekse te behoren die geen stemrecht had, wel voor verruiming van het stemrecht en voor meer volksinvloed petitioneerden maar voor zichzelf het stemrecht niet hebben opgeëist, nog minder een plaats in de Nationale Vergadering hebben verlangd. En het is ook opmerkelijk dat na de staatsgreep van 12 juni 1798, waarbij de politieke radicalisering van de ‘revolutie in de revolutie’ definitief de pas werd afgesneden, vrijwel al deze vrouwen - overigens net als de meeste mannen uit het radicale milieu - weer in de anonimiteit verdwenen, of slechts met niet politiek beladen activiteiten in beeld bleven. Maar liever dan te eindigen met een verzuchting over wat allemaal niet was/gebeurde, zou ik iets willen benadrukken wat veel opmerkelijker is en wel was/gebeurde: dat deze vrouwen, op een welhaast vanzelfsprekende manier, spraken en handelden als deelgenoten van een politieke gemeenschap die hen, welhaast even vanzelfsprekend, als deelgenoot in haar midden had opgenomen. Wie daaraan nog mocht twijfelen, nodig ik tot slot graag uit om een bezoek te brengen aan de sociëteit Maltha in de Nes, waar zich, onder auspiciën van het Bataafs leesgezelschap ‘Een en Ondeelbaar’ waarin ‘Deugd en Kundigheden’ na 22 januari 1798 was opgegaan, op 7 maart 1798 een grote menigte burgers en burgeressen heeft verzameld om te vieren dat het in 1796 ontbonden radicale burgercorps der kanonniers in deze

[pagina 81]
[p. 81]

revolutionaire tijd in volle glorie is hersteld. Zodra de Commissie van de Representanten van het Volk van Nederland arriveert die het eerherstel officieel zal bevestigen, stellen de kanonniers zich in twee rijen langszij op. Tussen deze rijen schrijdt vervolgens ook een burgeres naar voren. Geflankeerd door de Representanten houdt deze ‘Bataafsche Vrouw’ ‘eene vryheidlievende Aanspraak in krachtige bewoordingen’ die alle aanwezigen in ontroerde vervoering brengt. Daarna leest zij ‘haar Vaers’ voor, dat zij besluit met de woorden:

 
Gy zyt thans Glorieryk in vlekkelooze Eer Hersteld,
 
Zweert dus op Nieuw, uw Haat aan Heerschzucht en Geweld!

Op deze laatste regel ‘[steken] die Burgeresse als ook de Loffelyke Commissie en eenige omstanders de twee voorste vingeren van hunne regtehand [op]’. Het gejuich dat dit gebaar wekt, is algemeen.Ga naar eind80 Johanna van Haren geboren Beaumont heeft haar plaats ingenomen: burgeres onder de burgers, ja, representante onder de representanten. De Revolutionaire Droom is even werkelijkheid.



illustratie
Kop van de Nieuwe Bataafsche Vrouwe Courant van dinsdag 10 januari 1797. Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (coll. Nederlands Persmuseum), Amsterdam.


eind*
Tekst van een lezing, gehouden op de Grondvergadering van de Stichting Jacob Campo Weyerman in de Gevangenpoort in Den Haag op 13 januari 2001. Ik dank Peter Altena, Dini Helmers en Frans Wetzels, die mij sindsdien van nieuwe informatie hebben voorzien, Gerard Schulte Nordholt, op wiens kennis over genootschapsleven en genootschapsleden rond 1800 ik een beroep mocht doen, en Mieke Aerts voor altijddurende bijstand.

eind1
Zie bijvoorbeeld de aankondiging van de Bataafsche Vrouwe Courant No 5 in: Weekelyksche Nieuws-Post 1796 No 28 (11 juli 1796), en van No 7 in: idem 1796 No 29 (18 juli 1796), waaruit kan worden geconcludeerd dat de Bataafsche Vrouwe Courant niet wekelijks, maar tweewekelijks verscheen, en dat het eerste nummer van 1796 niet in januari, maar in juni -om precies te zijn: op 28 juni 1796- uitkwam, wat welhaast moet betekenen dat de Bataafsche Vrouwe Courant met dat nummer startte. Van deze krant lijkt geen nummer bewaard te zijn gebleven.
eind2
Weekelyksche Nieuws-Post (17 juli 1797), p. 112.
eind3
Van de Nieuwe Bataafsche Vrouwe Courant, die tenminste in de jaren 1797-1799 bij Van Kolm is uitgekomen, zijn in totaal 9 nummers bewaard gebleven.
eind4
Zie Myriam Everard, Ziel en zinnen. Over liefde en lust tussen vrouwen in de tweede helft van de achttiende eeuw, Groningen 1994, p. 135-179.

eind5
Voor Martinus van Kolm (1758-1829) als uitgever, zie W.P. Sautijn Kluit, ‘De Reizende Nieuwsbode’, in: De Nederlandsche Spectator 1877, p. 276-278, 281-282, 293, 306-307, 313-316. Voor het politieke milieu waarin genoemde krantjes functioneerden, zie Barbara Resink & Jort Verhoeven, ‘De stem van het volk. De Amsterdamsche wijkvergaderingen in de eerste jaren der Bataafsche revolutie’, in: Maandblad Amstelodamum 83 (1995), p. 33-43.
eind6
Gemeentearchief Amsterdam (hierna: GAA) 5053 (archief Nieuw Stedelijk Bestuur, 1795-1813), inv.nrs 973-976 (notulen Comité van Algemeene Waakzaamheid, januari 1795 maart 1798); en 5061 (rechterlijk archief), inv.nrs 541-542 (verhoren Comité van Binnenlandsche Correspondentie, mei 1797-september 1801); additionele informatie in: GAA 5061, inv.nrs 476-491 (confessieboeken, februari 1795-maart 1801) en 653-657 (notulen Comité van Justitie, augustus 1795-december 1800).
eind7
GAA 5053, inv.nr 976, 302 (4 augustus 1797) en 336 (11 augustus 1797).
eind8
GAA 5053, inv.nr 976, 340-341 (14 augustus 1797).
eind9
Zo verscheen op 29 juli 1797 ‘burger’ Christiaan Timman voor het Comité, ‘exhibeerende het blaadje de burger en boer met kennisgeving dat de vrouwen welke de roep deeden daar nog bij voegden het marcheeren van Pruisschen troepes hetgeen in het blaadje niet gevonden wierd, en is aan gemelde burger gesegd dat hier omtrent de noodige maatregulen zoude genoomen worden’; zie GAA 5053, inv.nr 976, 284. Onderzoek naar deze beroepsgroep is in Nederland nog niet gedaan; voor een beeld van de levensomstandigheden van vroeg 18de-eeuwse Engelse krantenloopsters, die op het oog erg lijken op die van hun latere Amsterdamse zusters, zie Margaret Hunt, ‘Hawkers, Bawlers, and Mercuries: Women and the London Press in the Early Enlightenment’, in Margaret Hunt e.a. (red.), Women and the Enlightenment, New York 1984, p. 41-68; zie ook de in alle opzichten inspirerende studie van Paula McDowell, The Women of Grub Street. Press, Politics, and Gender in the London Literary Marketplace 1678-1730, Oxford 1998, i.h.b. p. 58-62 (‘Hawkers and Ballad-Singers’).
eind10
GAA 5061, inv.nr 542, verhoor dd. 21 juli 1800.
eind11
De tweewekelijkse Staatkundige Samenspraak tusschen een Burger en een Boer kwam van 1796 tot 1802 uit te Amsterdam, en werd volgens opgaaf geschreven en uitgegeven door Jan Bruijn in de Anjeliersdwarsstraat; hij heeft dat niettemin niet steeds zelf gedaan: allereerst werd hij in oktober 1796 vanwege de Burger en Boer tot 5 jaar Rasphuis veroordeeld, vervolgens werd hem, toen bleek dat hij vanuit het Rasphuis nog steeds kopij leverde, in augustus 1797 iedere schrijfactiviteit verboden; zie GAA 5061, inv.nr 479, 352 (26 oktober 1796) en 5053, inv.nr 976, 312 (8 augustus 1797); in december 1797 blijkt Johanna Heymeriks schrijfster en uitgeefster van de Burger en Boer, wat zij dus naar waarschijnlijkheid al sinds augustus 1797 was, terwijl zij even waarschijnlijk al vanaf oktober 1796 de uitgave verzorgde.
eind12
GAA 5053, inv.nr 976, 831 (13 december 1797) en 836 (14 december 1797), waarna het onderzoek wordt overgenomen door het Comité van Binnenlandsche Correspondentie: GAA 5061, inv.nr 541, verhoren dd. 14 en 18 december 1797.
eind13
Wel kan uit de verhoren worden opgemaakt, dat er een indirecte connectie met de befaamde patriotse uitgever en boekhandelaar Jan Verlem bestond in de persoon van P. Knuijt, drukker van de Burger en Boer, die begin jaren 1790 ook als drukker voor Verlem werkte; zie Sofie Cerutti, ‘Illegale handel in boeken rond 1791. Paapes biografie van Willem V of hoe een boekhandelaar in het rasphuis belandde’, in: De Achttiende Eeuw 30 (1998), p. 59-78, aldaar 71 e.v. (Cerutti leest abusievelijk ‘Kruyt’); hoewel de auteur er geen bijzondere aandacht aan schenkt, lijkt de echtgenote van Verlem, Lydia Gerrits, mede-uitgever en -boekhandelaar te zijn geweest, zie ibidem, p. 68 (behartigt in afwezigheid van Verlem de lopende zaken en zorgt voor clandestiene distributie van verboden werk) en p. 69 (houdt administratie bij). Zie ook noot 78.
eind14
GAA 5061, inv.nr 542, verhoren dd. 10 en 11 september 1799. Een blaadje met de titel Bataaf en Boer heb ik niet kunnen traceren. Mogelijk gaat het om de Zamenspraak tusschen een Bataaf en Boer, waarvan een enkel ongedateerd nummer bewaard is gebleven; de uitgever daarvan was Jacobus Wendel, in de jaren 1790 boekdrukker in de Anjeliersstraat in Amsterdam, die met eenzelfde soort uitgaven dezelfde markt bediende als Van Kolm en Bruijn, zoals ook blijkt uit het blaadje De Revolutionaire Club dat hij in 1798 uitgaf en voor enkele duiten verkocht; zie A.B. Saakes, Naamlijst van Nederduitsche boeken [...] gedurende de jaaren 1790-1848 in ons vaderland uitgekomen (hierna: Saakes), dl 2, Amsterdam etc. z.j., p. 506. In welke relatie Johanna Sophia Duval eventueel tot Wendel stond - compagnon? opvolgster? - is op basis van de voorhanden gegevens niet te zeggen.
eind15
Het echtpaar Duval-Van den Bergh is in 1780, na een huwelijk van vijf jaar, te Amsterdam gescheiden [met dank aan Dini Helmers die mij deze informatie verstrekte]; Eldert van den Bergh werd in januari 1793 in Amsterdam begraven, zie GAA, doop-, trouw- en begraafregisters (hierna: dtb) 1205/388.
eind16
GAA 5061, inv.nr 542, verhoor dd. 11 juli 1798. Over welke Missiven Timmermans onderhouden wordt, is onduidelijk.
eind17
GAA 5061, inv.nr 481, 85-90 (18 september 1797).

eind18
Voor Lieve van Ollefen (1749-1816) zie Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek 8 (1930). Naar Van Ollefen is vooralsnog geen afzonderlijk onderzoek gedaan; niettemin speelt hij in uiteenlopende studies over de 18de eeuw een rol, beurtelings als feministische held (een positie die hij deelt met Gerrit Paape), malicieuze plaaggeest van Betje Wolff en Aagje Deken, kinderboekenschrijver van patriotse signatuur, en niet al te gevaarlijke vrijgeest; zie J. Brok-ten Broek, ‘Het vertrekpunt’, in W.H. Posthumus-van der Goot (red.), Van moeder op dochter. Het aandeel van de vrouw in een veranderende wereld, Leiden, 1948, p. 11-44, i.h.b. 16-17 (11-13); Willem Breekveldt, ‘Welmeenende lezers! Over een receptie-ongeluk in het werk van Wolff en Deken’, in: Voortgang 6 (1985), p. 361-381; P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800, Zwolle 1797, vele nrs; Ton Jongenelen, Van smaad tot erger. Amsterdamse boekverboden 1747-1794, Amsterdam 1998, nr 206. Van De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver schreef Van Ollefen de eerste vier delen (1793-1796) alleen, het vijfde deel (1797) samen met Rs. Bakker, die vervolgens, om redenen die nog duidelijk zullen worden, de laatste drie delen (1798-1801) zonder Van Ollefen voortzette.
eind19
Cerutti, ‘Illegale handel’, p. 76. Over de ruzie met zijn voormalige uitgevers schrijft Van Ollefen zelf in de Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen (4 mei 1797).
eind20
Voor Johannes Henricus Redelinghuys (1756-??), zie G.J. Schutte, ‘Johannes Henricus Redelinghuys. Een revolutionair Kapenaar’, in: Suid-Afrikaanse Historiese Joernaal, 3 (november 1971), p. 49-62.
eind21
Zo was Wijnand Wynands vóór 1795, met Hendrik Brongers, uitgever van het weekblad van Bernardus Bosch en Petronella Moens, De Leerzame Praat-al (1790-1792), en eveneens, van dezelfde auteurs, van De nieuwe constitutie van Frankrijk (1792), en was hij na 1795 uitgever van geschriften vanuit de volksclubs, zoals Gevoelens der vergadering van dadelyke vertegenwoordigers der Bataafsche clubs of grondvergaderingen van Amsterdam [1795].
eind22
Voor Gerrit Harger als politiek publicist die vóór 1795 omwille van zijn publicaties gevangen werd gezet, zie G. van Rijn, ‘De boekhandelaar Jan Verlem en Mr Gerard Cornelis Harger’, in: Nieuwsblad voor den Boekhandel 57 (1890), p. 344-345, en Jongenelen, Van smaad tot erger, nrs 251-253; in een karakterisering van Jongenelen heet hij ‘een typische representant van de goed opgeleide revolutionair die als hij de kans had gekregen Willem V zou hebben geguillotineerd’ (xix).
eind23
Deze identificatie berust op een veronderstelling, en wel dat de Amsterdamse graveur Noach van der Meer jr (1741-1822) in deze jaren zijn voornaam verfranst heeft en als ‘Noé van der Meer Jr’ secretaris van ‘Deugd en Kundigheden’ was; Noach van der Meer, die al in de patriottentijd politieke prenten maakte en dit werk in 1795 voortzette, bewoog zich onmiskenbaar in dezelfde radicale kring, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een serie gravures van het ‘plechtig volksfeest’, op 19 juni 1795 te Amsterdam gehouden, ‘Bij gelegenheid van het Installeeren der door de volksstem verkozene Repraesentanten dier stad’ [Atlas van Stolk 5356]. Zie ook noot 50.
eind24
De boekverkoper Reinier Doll Timman behoorde in 1790 al tot de patriotse ondergrondse rond Verlem, zie Ceruti, ‘Illegale handel’, p. 71; in 1795 en 1796 gaf hij samen met Verlem De Domkop, of Nationaal Volks-boek uit, een weekblad van en voor de Amsterdamse clubisten, waarin correspondenten hun bijdragen onder namen als ‘Clubist’, ‘Republikein’ of ‘Jacobyn’ inzonden.
eind25
Voor Anthonie Boeseken als geheim agent van het Uitvoerend Bewind van de Constitueerende Vergadering die zich in januari 1798 per staatsgreep installeerde, zie Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, ed. H.T. Colenbrander, deel 2, 's-Gravenhage 1906, lxxiii nl; voor zijn complotteursactiviteiten nadat een tweede staatsgreep in juni 1798 die van januari teniet had gedaan, zie Simon Schama, Patriotten en bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813, Amsterdam 1989, p. 424.
eind26
Nationaale Bataafsche Donderdagse Courant (6 april 1797).
eind27
De zeven hier beschreven Nationaale en Bataafsche couranten werden, samen met hun nog met genoemde opvolgers, eerder beschreven door W.P. Sautijn Kluit, ‘Nationaale en Bataafsche couranten’, in De Nederlandsche Spectator 1871, p. 401-404 en 412-414; hoewel deze beschrijving mij tot leidraad heeft gediend, bleek zij op punten onjuist of onvolledig; de verbeteringen en aanvullingen waartoe mijn onderzoek mij bracht, zijn hier stilzwijgend opgenomen.
eind28
Vriendinne van de Waarheid, ‘Burger Schryver van de Nationaale Courant!’, in: Nationaale Courant (6 mei 1795), en Een Vriendinne van de Waarheid, ‘Burger, Schryver van de Nationaale Courant!’, in: idem (13 mei 1795).
eind29
Extra-Nationaale Courant (18 april 1795).
eind30
Het bestaan van dit blad is bekend uit de titelbeschrijving van een - zoekgeraakt - nummer of deel van De Nieuwe Vrouwen-Clubs dat enige jaren geleden nog in het bezit van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam was, luidende: ‘De nieuwe vrouwen-clubs [...], [t'Amsterdam] [by M. van Kolm], deel 1 [ca. 1795] [Impressum a.h. slot]’. Voor ‘zonderlings Nieuws’ over De Nieuwe Vrouwen-Clubs, zie Myriam Everard en Mieke Aerts, ‘De burgeres. Geschiedenis van een politiek begrip’, te verschijnen in J.J. Kloek en K. Tilmans (red.), Burger, Nederlandse Begripsgeschiedenis 4.

eind31
Handelingen van het Committé Revolutionair in Amsteldam, Amsterdam [1795], p. 285.
eind32
Ibidem, p. 291-292.
eind33
Voor deze en de navolgende informatie over Muller van den Bos en zijn echtgenote, zie A.R.M. Mommers, Brabant van generaliteitsland tot gewest. Bestuursinrichting en gezagsuitoefening in en over de landen en steden van Staats-Brabant en Bataafs Braband, 14 September 1629-1 Maart 1796, Utrecht/ Nijmegen 1953, p. 474-475 [met dank aan J. Blokland, gemeentearchief Breda]. Achtergrondinformatie over de familie van de moeder van Maria van den Broek, Anthonia der Kinderen, is te vinden in I.H. van Eeghen, ‘De familiekroniek van Frans der Kinderen (1667-1737), in: Jaarboek Amstelodamum 64 (1972), p. 117-162.
eind34
Zie De voornaamste en minstbekende bijzonderheden, voorgevallen geduurende de belegering, inneming en herneming der stad Breda, in den jaare 1793, benevens de nodige bijlagen, in welke verscheiden belangrijke en onbekende stukken voorkomen, Bergen op Zoom etc. 1793, p. 128-129, waar ook sprake is van de vrouw van Muller van den Bos.
eind35
Gemeentearchief Breda, N 1209, akte 18 [met dank aan Frans Wetzels].
eind36
Zie de database ‘Members of scientific, literary and other societies and organisations, 1770-1810’ van Gerard Schulte Nordholt, te raadplegen op diens website www.schultenordholt.org/gerard; Muller van den Bos heet hier: Maria Muller van den Bosch, geb. Van den Broek.

eind37
Het is Colenbrander die Catharina Heybeek als eerste houdt voor ‘de vrouw van den drukker-uitgever der [Nationaale Bataafsche Courant], [Lieve] van Ollefen’, zie Gedenkstukken 2, p. 737 nl (zie ook noot 71 in dit artikel). Deze bewering wordt bijna letterlijk maar zonder verwijzing overgenomen door J van den Bergh van Eysinga-Elias, ‘De vrouw in Nederland voor honderd jaar’, in: J. van den Bergh van Eysinga-Elias & Clara Wichmann, De vrouw in Nederland voor honderd jaar en thans, Amsterdam [1913], p. 1-50, aldaar 29. Jaren later wordt Heybeek in Rudolf Dekker & Lotte van de Pol, ‘Kaatje Revolutionair. Het vergeten feminisme van de patriotten’, in: NRC-Handelsblad (31 oktober 1987) Van Ollefens ‘levensgezellin’, heet Van Ollefen vervolgens in Rudolf Dekker, ‘Revolutionaire en contrarevolutionaire vrouwen in Nederland, 1780-1800’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis 102 (1989), 545-563 onder verwijzing naar Colenbrander en Van den Bergh van Eysinga-Elias ‘haar vriend’ (556), wat in Wayne Ph. te Brake, Rudolf M. Dekker & Lotte C. van de Pol, ‘Women and Political Culture in the Dutch Revolutions’, in: Harriet B. Applewhite & Darline G. Levy (red.), Women and Politics in the Age of the Democratic Revolution, Ann Arbor 1990, p. 109-146 vertaald is als ‘[the man] with whom she lived’ (121). In genoemde publicaties van Dekker (c.s.) wordt steeds opnieuw verbazing uitgesproken over de wollenaaister die krantenschrijfster werd.
eind38
Als weduwe van Hendricus van Haaren ging Johanna Jacoba van Beaumont, afkomstig uit Sluis, in februari 1807 te Amsterdam een tweede huwelijk aan, zie GAA, dtb 655/177.
eind39
Lieve van Ollefen was in 1797 al sinds 1774 getrouwd met Susanna E. Schuilts/Schultz (1751-1812), zie GAA, dtb 619/276; het echtpaar Van Ollefen-Schultz is niet gescheiden of gesepareerd [met dank aan Dini Helmers]; en toen Van Ollefen en Heybeek in augustus respectievelijk september 1797 werden gearresteerd, woonde Van Ollefen in de Pijlsteeg, en Heybeek op de Haarlemmerdijk, zie GAA 5061, inv.nr 480, 494 (6 augustus 1797), respectievelijk 481, 56 (14 september 1797). Van Catharina Heybeek is vóór 1797 noch in haar geboorteplaats Rotterdam noch in haar latere woonplaats Amsterdam een huwelijk bekend.
eind40
Gemeentearchief Rotterdam (hierna: GAR), ‘Extracten doopregisters der gereformeerde gemeente, Rotterdam, 1617 1811’: doop dd. 6 maart 1763 van Catharina, dochter van Jacobus Heybeek en Anna de Vogel; op 5 november 1772 machtigde Jacobus Heybeek zijn echtgenote om hun beider zaken te behartigen en in alle juridische en economische transacties namens hem te handelen, zie GAR, Oud Notarieel Archief, inv.nr 2920, 1295-1297; deze volmacht gaf hij naar waarschijnlijkheid af omdat hij als ‘eerste Schrijver in dienst dezer landen op 's Lands Schepen van Oorlog’ regelmatig voor langere tijd afwezig was, zie GAR, Oud Notarieel Archief, inv.nr 2928, 34-36 (akte van voogdij dd. 6 juli 1776, na het overlijden van Jacobus Heybeek), aldaar 34.
eind41
Extra-Nationaale Bataafsche Courant (7 augustus 1797).
eind42
Algemeen Rijksarchief, Den Haag (hierna: ARA), 2.01.01.01 (Archieven van de Wetgevende Colleges ten tijde van de Bataafse Republiek en het Koninkrijk Holland, (1795) 1796-1810), inv.nr 311; het adres werd gepubliceerd in: Dagverhaal der handelingen van de Nationaale Vergadering representeerende het Volk van Nederland, deel 8, 's-Gravenhage 1797, p. 255-256 (29 december 1797).
eind43
Oprechte Nationaale Courant (4 januari 1798).
eind44
ARA, 2.01.01.01, inv.nr 313.
eind45
Het vermoeden van een eigen actie en een eigen netwerk van vrouwen wordt nog versterkt door het enigermate geoefende oog dat onder de ondertekenaarsters verbazend weinig ‘vrouwen van’ herkent: Susanna Elisabeth Schultz, Elisabeth Catharina van Ollefen, Eva Adriana van Ollefen en Margaretha Anna Schultz zijn te identificeren als de echtgenote, dochters en schoonzuster van Lieve van Ollefen, terwijl de vijf vrouwen die de naam Lunenburg dragen mogelijk uit dezelfde familie komen als Antonio Franciscus Lunenburg, in 1797 commissaris van ‘Cordaat dog Bedaard’, een zusterorganisatie van ‘Deugd en Kundigheden’; zie I.J. van Manen & K. Vermeulen, ‘Het lagere volk van Amsterdam in de strijd tussen patriotten en oranjegezinden, 1780-1800’, in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 6 (1980), p. 331-356 en 7 (1981), p. 3-43, aldaar 16-17.
eind46
Oprechte Bataafsche Courant (3 januari 1798). Met de ‘Lublinkiaansche leere’ zal worden gedoeld op een uitspraak van Johannes Lublink de Jonge, die hij op 22 augustus 1796 als lid van de eerste Nationale Vergadering tijdens het debat over het al dan niet verlenen van burgerrecht aan de joden deed; daarin verdedigde hij de stelling dat de joden als ‘Natuurgenooten’ aanspraak konden maken op de rechten van de mens, zonder dat zij daarmee ook aanspraak konden maken op de rechten van de burger, een onderscheid waaraan men als het over vrouwen ging gewoon was:
De Vrouwen zyn ook menschen, zyn ook onze Natuurgenooten: maar zyn ze daaröm, by die gelyke rechten, ook, in alle gevallen, geschikt om, met ons mannen, de zelfde gelyke pligten te volbrengen? Zy zyn ook menschen: maar moeten zy daarom ook het Land bestieren, ook in deeze Vergadering, met ons, zitting hebben?
Zie Dagverhaal der handelingen van de Nationaale Vergadering, deel 2 (1796), p. 675.
eind47
J.J. van Haren, geb. Beaumont, ‘Op de rondborstige Redevoering, van den Volks-Vriend, Theodorus van Leeuwen’, in: Oprechte Nationaale Courant (25 januari 1798).
eind48
ARA, 2.01.01.01, inv.nr 313: adres dd. 31 januari 1798.
eind49
J.J. van Haren, geb. Beaumont, ‘Op het loffelyk voorstel van den waardigen Burger Elias Hambeek, Lid der Municipaliteit te Amsterdam, den 26 Maart 1798, het vierde Jaar der Revolutie’, in: Oprechte Nationaale Courant (27 maart 1798); idem, ‘Heilzang der Batavieren’, ibidem (21 april 1798).
eind50
J.J. van Haaren, geb. Beaumont, Zegezang op het aannemen van het Ontwerp van Staatsregeling, Amsterdam [1798]; honderd exemplaren hiervan werden op 18 mei 1798 door de Eerste Kamer, twintig daarvan op 24 mei 1798 door de Tweede Kamer in dank aanvaard, zie Dagverhaal der Handelingen van het Vertegenwoordigend- en Intermediair Wetgevend Lichaam des Bataafschen Volks, deel 1, Den Haag 1798, p. 129 en 197. In diezelfde tijd publiceerde zij bovendien: De Proclamatie in Vaersen Gebragt, Amsterdam 1798, met een titelvignet van N.v.d. Meer jr - een kleine extra aanwijzing voor de identificatie van Noé als Noach van der Meer jr (zie noot 23).
eind51
Kennelijk heeft Van Haren buiten de verschillende Nationaale en Bataafsche couranten langer gepubliceerd; zie J.J. van Haren, geb. Beaumont, ‘Hartelyke Aanmoediging aan de Dappere Ieren, tegen hunne Geweldenaaren’, in: Haagsche Courant (4 juli 1798) [met dank aan Peter Altena], een gedicht waarin zij niet alleen de Ierse vrijheidsstrijders, maar ook de Ierse ‘Amazoonen’ tot de gewapende strijd aanmoedigt -waaraan Ierse vrouwen in 1798 overigens daadwerkelijk hebben bijgedragen, zoals recent Iers onderzoek laten zien; zie Mary Cullen, ‘Partners in Struggle: The Women of 1798’, in: Cathal Pórtéir (red.), The Great Irish Rebellion of 1798, Dublin 1998, p. 146-159.
eind52
[Catharina Heybeek], ‘Aan den Burger D.H. Dautun!’, in: Nationaale Bataafsche Courant van Lieve van Ollefen (6 juli 1797); Catharina Heybeek, ‘Burger Redacteur!’, in: idem (25 juli 1797).
eind53
GAA 5061, inv.nr 655, 91 (29 augustus 1797).
eind54
GAA 5061, inv.nr 481, 54-56 (14 september 1797).
eind55
Zowel van de Oprechte Bataafsche als van de Oprechte Nationaale Courant zijn van de maanden oktober-december 1797 geen nummers bewaard gebleven.
eind56
Catharina Heybeek, ‘Opwekking, voor Alle Vryheidminnende Bataaven, na het Lezen van de Ernstige Raadgeving aan 't Volk van Nederland’, in: Oprechte Bataafsche Courant (15 januari 1798).
eind57
Ibidem.
eind58
Ibidem.
eind59
Oprechte Bataafsche Courant (24 januari 1798).
eind60
Catharina Heybeek, ‘Aan myne Medeburgers’, in: Oprechte Nationaale Courant (1 februari 1798); GAA 5061, inv.nr 656, 9-10 (1 februari 1798).

eind61
Netje Revolutionair, [zonder titel], in: Oprechte Bataafsche Courant (3 januari 1798); Netje Revolutionair, ‘Zusje’, ibidem (9 maart 1798); Netje Revolutionair, ‘Zusje’, ibidem (12 maart 1798); Apostolica, ‘Antwoord aan Zuster Netje’, ibidem; Netje Revolutionair, ‘Zusje’, in: Oprechte Nationaale Courant (20 maart 1798); Caatje Revolutionair, ‘Aan Zuster Netje Revolutionair’, ibidem (3 april 1798); Wyntje en Betje Let Op, ‘Zusje Mietje’, ibidem (5 april 1798).
eind62
J.J. van Haren, geb. Beaumont, ‘Aan den Verdienstelyken Vrouwen-Vriend, den Burger Gerrit Paape’, in: Oprechte Bataafsche Courant (16 maart 1798).
eind63
Of een vrouw ‘wy Vrouwtjes’ zou schrijven, zoals Netje Revolutionair en Wyntje en Betje Let Op doen, valt te betwijfelen.
eind64
Oprechte Bataafsche Courant (28 mei 1798).
eind65
De Constitutioneele Vlieg No 4 (13 juni 1798), 32. Voor de politieke en publicistische activiteiten van Jan Christiaan Hespe (1757-1818) in de patriottentijd en de Bataafse Republiek, zie W.P. Sautijn Kluit, ‘De Politieke Kruyer’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, derde reeks I (1882), p. 176-263.
eind66
Ibidem. Tot mijn spijt kan ik ‘verwy’ niet thuisbrengen.
eind67
Voor Greeven als politieke zuiveraar, zie Gedenkstukken 2, p. 764 nl; dat het bij de hier genoemde ‘Greeve’ inderdaad om Jan Greeven gaat, mag blijken uit de open brief van Waarmond, ‘Aan Jan Greeven - voor dit maal’ in: Constitutioneele Oprechte Bataafsche Courant (29 augustus 1798), waarin Greeven met terugwerkende kracht politiek de maat wordt genomen Voor de benoeming van Greeven als notularis, zie Dagverhaal der Handelingen van het Vertegenwoordigend- en Intermediair Wetgevend Lichaam, deel 1 (1798), p. 149 (zitting van de Eerste Kamer dd. 21 mei 1798).
eind68
J.V.E., ‘Burger Courantier’, in: Nationaale Bataafsche Vrydagse Courant (8 juni 1798).
eind69
Zie Gedenkstukken 2, 785 nl, waar Colenbrander de betreffende brief samenvat.
eind70
Zie Constitutioneele Oprechte Bataafsche Courant (2 juli 1798), waarin bedoelde brief mét redactioneel commentaar in de meerdelige ‘Authentique Bylagen tot de Gebeurenissen van den 12. Junij 1798’ is opgenomen.
eind71
Gedenkstukken 2, p. 737 nl, de plaats waar Colenbrander deze ‘schrijfster van de Nationaale Bataafsche Courant’, naar inmiddels duidelijk is abusievelijk, houdt voor Catharina Heybeek (zie ook noot 37).
eind72
GAA 5061, inv.nr 482, 17 (23 maart 1798).
eind73
GAA 5061, inv.nr 483, 167 (14 november 1798).
eind74
GAA 5061, inv.nr 656, 48v (21 juni 1798).
eind75
Zeker is: M. Muller van den Bos, geboren van den Broeck, De advokaaten. Tooneelspel. Naar het Hoogduitsch van A.W. Iffland, Amsterdam 1801. Door ‘M. van den Bos, geb. Broek’ zou nog vertaald zijn: [J.H.D. Zschokke], Julius van Sassen. Treurspel, in: vier bedrijven, Amsterdam 1799, zie Alphabetisch overzicht der tooneelstukken in de bibliotheek van Johs Hilman, Amsterdam 1878, nr 635; door ‘M. van den Bos, geb. van den Broek’ A.J. von Gutenberg, De speculanten. Tooneelspel in 5 bedrijven, Amsterdam 1801, ibidem, nr 2111.
eind76
J.J. van Haren, geboren Beaumont, Fabelen, geschiedenissen en voorbeelden, in dichtmaat, zijnde een vrije navolging van eenige autheuren met fraaije kunstvignetten verrijkt, 2 dln, Amsterdam 1800, zie Saakes 3, p. 144 en 160; geen van de titels van de gebundelde verhalen lijkt nog op enige politieke betrokkenheid te wijzen, wellicht met uitzondering van ‘Het dwaalen van Batavus en Frits naar het Rijk der Aapen’.
eind77
GAA, dtb 1207/12 (begrafenis van Hendricus van Haaren dd. 12 maart 1805), en 655/177 (ondertrouw van Johanna Jacoba van Beaumont en Jacob Fredrik Hubert Adam de Greuve dd. 6 februari 1807); Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, familie-annonces De Greuve (overlijden van Johanna Jacoba van Beaumont, weduwe De Greuve, dd. 17 oktober 1827).
eind78
Zie Saakes 3, p. 286. De conclusie dat Verlem het boekenvak na 1797, toen hij zijn zaak aan Greeven verkocht, niet heeft verlaten, is gerechtvaardigd uit een advertentie in de Oprechte Bataafsche Courant van 4 mei 1798 blijkt dat zijn zaak, ‘eertijds in de Warmoesstraat’ in de Boomdwarsstraat wordt gecontinueerd - een advertentie die hier wordt genoemd omdat er tevens uit blijkt dat hij en zijn vrouw, Lydia Gerrits, die hij naar vermeld tot alle zakelijke transacties heeft gemachtigd, de zaak samen drijven. Zie ook noot 13.
eind79
GAA, dtb 653/73.

eind80
Voor de plechtigheid, zie het verslag van Noé van der Meer jr en J.J. van Haren geb. Beaumont in: Oprechte Nationaale Courant (10 maart 1798); voor het gedicht, zie J.J. van Haren, geb. B[e]aumont, ‘Op de Heuchelyke Herstelling van het Corps Braave Burger-Kanonniers, te Amsterdam, den 7 Maart 98 4 B.R’, in: Extra-Bataafsche Courant (7 maart 1798). Voor de voorgeschiedenis van deze plechtigheid, zie H. Italie, ‘De oproerige bewegingen der kanonniers te Amsterdam in 1796’, in: Oud-Holland 20 (1902), p. 16-58.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Lieve van Ollefen

  • over J.J. van Haren-Beaumont

  • over Catharina Heybeek

  • over Martinus van Kolm