'Goede punten uit de collatiën van Claus van Euskerken (naar hs. No. 686 der Provinciale Bibliotheek van Friesland)'
(1905)–Claus van Euskerken– Auteursrecht onbekend
[pagina 225]
| |
Goede punten uit de Collatiën van Claus van Euskerken,
| |
[pagina 226]
| |
de Redactie van het ‘Nederlandsch archief voor kerkgeschiedenis’ aangeboden, en betuig ik haar mijn oprechten dank voor de opname.
Het eerste gedeelte (fol. 1r-108v) van het tamelijk dik boekdeeltje in stevigen doch beschadigden band van donkerbruine kleur, dat onder hs. no. 686 te Leeuwarden bewaard wordt in de Provinciale Bibliotheek van Friesland, bevat eene lange reeks met duidelijke letter geschreven ‘goede punten vergadert vytten colacien ons Eersamen paters here Claus van Euskerken’, fol. 1r, Opschrift. Het zal niet meer noodig zijn den codex en zijne lotgevallen hier uitvoerig te beschrijven. Zelf heb ik zulks gedaan in de inleiding op mijne ‘Biographieën’Ga naar voetnoot1), anderen vóór mij hebben het gedaan in hunne monographieënGa naar voetnoot2); ik kan dus volstaan met de mededeeling, dat, volgens de onderteekening ‘Suster greete sheren’ aan den voet van fol. 252v, het boekje in zijn geheel is afgeschreven door eene der bewoonsters van het eertijds bloeiende Meester-Geertshuis te Deventer, aan welks liberie het ook oorspronkelijk heeft toebehoord, blijkens de woorden op het aan fol. 1 voorafgaande schutblad: ‘Dit buxken hoert toe den susteren van meyster gerijts huys toe deuenter.’
Bekend is het, dat de volgelingen van Gerrit de Groote te Deventer en elders, ‘die, meer dan anderen vóór hen, de evangelie-prediking op doeltreffende wijze tot het volk | |
[pagina 227]
| |
rigtten’Ga naar voetnoot1), krachtens dit belangrijk deel hunner werkzaamheid niet zelden ‘collatiebroeders’ werden genoemd. Dezen naam hadden zij te danken aan de door hen bij voorkomende gelegenheden gehouden collatiën, zijnde niet-kunstmatig aangelegde, in de onderdeelen los samenhangende, ‘stichtelijke toespraken, godsdienstige voordrachten’Ga naar voetnoot2): ‘ongekunstelde voortbrengselen van vrije improvisatie, wier voortreffelijkheid niet gelegen is in de eenheid maar in de veelheid der echt-christelijke lessen, welke zij bevatten’Ga naar voetnoot3), Dergelijke collatiën, wel te onderscheiden van de doorgaans langere en daarbij breeder uitgewerkte, doch tevens meer zorgvuldig bewerkte sermoenen uit den vóór-reformatorischen tijd, zijn van grooten invloed geweest. Èn om de eenvoudige onderwerpen die zij behandelden, èn om den rijkdom van kernspreuken dien zij behelsden, inzonderheid om het willen brengen tot nadenken en zelfonderzoek, hebben zij krachtig bijgedragen tot de verhooging zoowel van het godsdienstig als van het zedelijk leven der hoorders voor wie zij bestemd warenGa naar voetnoot4). Een collatiebroeder uit den Deventer-kring is ook geweest de man, wiens naam aan het hoofd van deze bladzijden vermeld staat als ‘Claus van Euskerken’. Het mag betwijfeld worden, of de persoon werkelijk zóó geheeten heeft. Immers bij G. Dumbar in zijne ‘Analecta, | |
[pagina 228]
| |
Tom. I’ (Dav. 1719), wordt hij genoemd, nu eens ‘Nicolaus Engskerck’ (p. 236 seq.), daarna ‘Nicolaus Cuyskerck’ (p. 238), een paar pagina's verder ‘Nicolaus Cuskerken’ (p. 242); en in zijn ‘Het kerkelyk en wereltlyk Deventer, Dl. I’ (Dev. 1732) heet hij wederom ‘Nicolaus Enskerken’ (blz. 618). Uit de aangehaalde plaatsen blijkt, dat Claus van EuskerkenGa naar voetnoot1) - aan deze spelling geef ik de voorkeur, vooral omdat zij voorkomt in het opschrift boven de ‘Goede punten’ zelve - gestorven is ten jare 1520 op St. Hiëronymus, d.i. op 30 September, en dat hij is geweest een priester te Deventer, een ‘frater’ in Heer-Florenshuis en bovendien ‘pater’ van Meester-Geertshuis daar ter stede. Wat de ‘Goede punten’ betreft, - ook zij wijzen er op, dat onze Claus te Deventer gewoond heeft en aldaar verbonden is geweest aan de beide stichtingen, zooeven met name aangeduidGa naar voetnoot2). Nog maken zij gewag van den tijd toen hij ‘een clarick was’Ga naar voetnoot3), in de dagen van Peter van Hoorn of Petrus Ho(o)rn, gestorven 19 November 1479Ga naar voetnoot4). Het is mij niet mogen gelukken aangaande Claus van Euskerken en zijne levensomstandigheden meer te weten te komen: mijne nasporingen zijn meestal vruchteloos geweest. | |
[pagina 229]
| |
Van 's mans ongetwijfeld omvangrijken homiletischen arbeid kunnen wij getuigen, dat hig voor een gedeelte ons is bewaard gebleven. Of zijne collatiën in haar geheel ergens nog aanwezig zijn, hetzij in openbare bibliotheken hetzij in particuliere handen, is ons niet bekend. De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden bezit onder no. 1465 C 4 een ‘Catalogus’ van boeken, handschriften, brieven, kunstschriften en rariteiten, afkomstig uit de bibliotheek van Jacobus Koning (1770-1832) en verkocht te Amsterdam op Maandag 22 September 1828 en volgende dagen ten huize van de boekhandelaren P. den Hengst en Zoon in de Kalverstraat. Op Donderdag 25 September is daar te koop aangeboden een handschrift in octavo, dat op blz. 110 van den bedoelden catalogus wordt beschreven als volgt: ‘No. 78. Collaciën onses eerwaerdigen vaders heer Clawes van Euskerke. Vóór 1500 op papier geschreven. Toebehoort hebbende den susteren toe buyskens binnen deuenter in der papenstraten.’ Blijkbaar is dit handschrift, dat aan Delprat onbekend schijnt geweest te zijn, niet hetzelfde als de codex die in Friesland's hoofdstad berust. Maar, of de inhoud er van overeenkomt met dien van het Leeuwarder manuscript dan wel of het meer behelst: m.a.w., of de collatiën zelve soms daarin zijn opgenomen, ziedaar eene vraag, die ik onmogelijk kan beantwoordenGa naar voetnoot1). In ieder geval, het zijn slechts uittreksels, ‘membra disjecta’, ‘goede punten’Ga naar voetnoot2), die wij over hebben en waarmede wij ons tevreden moeten stellen.
Hoe zijn deze ‘Goede punten’ ontstaan? Zij zijn ‘ver- | |
[pagina 230]
| |
gadert’, d.i. verzameld uit de collatiën, zooals zij door pater Claus van Euskerken in Meester-Geertshuis gehouden en na de voordracht, maar met enkele redactie-wijzigingen en inlasschingen, door eene der zusters opgeteekend werden. Zij zijn ontstaan evenals het niet tot ons gekomen ‘suuerlick boecsken’, dat omstreeks het midden der vijftiende eeuw volgens een nog onuitgegeven handschrift mede in Meester-Geertshuis, door twee zusters, Mette van Delden (gest. 1452) en Lutgert van Buderick (gest. 1453), is vervaardigd uit de collatiën en vermaningen van Rudolf Dier van MuidenGa naar voetnoot1). Aan zulke bloemlezingen van ‘goede punten’, zoowel aan de grootere als aan de kleinere, werd door de Middeleeuwsche devoten de hoogste waarde gehecht. Het waren levensregelen, die zij lazen en gedurig herlazen, telkens als een spiegel voor de oogen hielden, bepeinsden en zooveel mogelijk ijverig betrachttenGa naar voetnoot2).
De tekst is letterlijk naar het oorspronkelijke afgedrukt, op dezelfde wijze ongeveer als in mijne nog niet voltooide uitgave van ‘Handschrift D’, d.i. ‘Van den doechden der vuriger ende stichtiger susteren van diepen veen’, in de Bibliotheek van Middelnederlandsche LetterkundeGa naar voetnoot3). | |
[pagina 231]
| |
Een paar opmerkingen daarom ten slotte. Ten eerste: omdat nergens eenige de minste interpunctie voorkomt, heb ik gemeend hier mijn interpunctiesysteem te moeten volgen; ten tweede: het teeken waarmede eene kleinere afdeeling wordt geopend, is aangeduid met één sterretje, en het teeken waarmede eene grootere afdeeling begint, is teruggegeven door drie sterretjes, terwijl in beide gevallen bovendien met een nieuwen regel aangevangen wordt; ten derde: het opschrift boven en enkele woorden uit de ‘Goede punten’ zijn gespatiëerd gedrukt; en ten vierde: wat tusschen vierkante haakjes geplaatst is, staat niet in den tekst.
Bovenkarspel, Juli 1904. | |
[pagina 232]
| |
Ga naar margenoot+Dit sijn goede punten, vergadert uytten colaciën ons Eersamen paters here Claus van EuskerkenGa naar voetnoot1).ONseGa naar voetnoot2) lieve here seecht inden heiligen ewangelie: ‘Een luttel, ende ghi en sult my niet sien Ende echter een luttel, ende ghi sult my sien’Ga naar voetnoot3). * Dese woerde te nemen na den geestliken synne, soe mach men sij aldus verstaen: ‘Wanneer een mensche vuerich ende goetwillich is ende begherich tot allen duechden Ende ynich ende devoet tot onsen lieven heren, soe siet hij hem. Mer als hem dat ontagen wort ende hij dorre ende hart wort ende onbegerichGa naar voetnoot4, soe verbarcht hem onse lieve here.’ Wil een mensche dan weder comen totter vuericheit, soe is hem //Ga naar margenoot+ noet dat hij pyne op te clymmen dese vijf grade. Ten irsten, dat hij hem alsoe eerweerdelike bereide dat woert gods te hoeren, als of hij solde gaen totten heiligen sacramente. Ende oec als hij selven die heilige scrijft leest of hoert leesen ter tafelen, daer sal hij sijn herte van bynnen mit alre vliticheit toe kieren Ende dat inspreken gods sal hij pynen waer te nemen. Die in desen irsten graet vlitich is, die sal hastelic een voncsken ontfangenGa naar voetnoot5). Ten anderen sal hij averdenken die pyne der hellen Ende die blijtschap des ewigen levensGa naar voetnoot6). | |
[pagina 233]
| |
Want het gevalt vake dat onse lieve here op enen mensche // verhenget dat hij droge is ende gelaten van bynnen Ende daerGa naar margenoot+ toe van den menschen wort vervolget ende gelastert ende bekalt van buyten. Dit verhenget onse lieve here om des menschen zalicheit; en die hem daer wijslic in regieren kan, die sal alte groetlic verdienen. Als dan enen menschen dunket dat dit lijden soe zwaer is dat hijt niet wal dragen en kan Soe sal hij weder denken dat dit al beter is te lijden dan die verveerlike pyne der hellen. Want sulle wi dier ontgaen, soe moete wi hier vele trybulaciënGa naar voetnoot1) lijden Ende het is onmoegelic hier te verblijden ende oec hier na. Daer om, als ons hier genoechlike // dinge voer gehoelden werden of als wi begerenGa naar margenoot+ by onsen vrenden te wesen of by iemende den wi lief hebben, soe sulle wi denken op die genoechte des ewigen levens Ende hoe wonderlike genoechlic het is by onsen lieven heren te wesen ende by maria sijn gebennedide moder ende by al die lieve heiligen die daer sijn, die al te samen onsen lieven heren soe wonderlike lief hebben: dit baven gaet alle begrijp der herten, ende al dat hier genoechlic schijnt en heeft daer niet by. Ende dat sal ewich dueren. Mer al dat hier is pynlic of genoechlic, dat is al verganclic. Ten derden sal hij voer hem nemen al dat god geschapen heeft in hemel ende in // eerde Ende denken hoe dat hijt al om den menschen heeftGa naar margenoot+ geschapen: biesten der eerden, vogele des hemels, vyssche des meers Sonne, mane, steernen, ende alle die ellementen soe rechte wal geschict heeft dattet niet te verbeteren en is. Als dit een mensche anmarket, soe verwondert hem der groetheit ende der goetheit gods Soe dat hi hem lief criget. Ende dat is die vierde graet. Dan sal die mensche voert denken hoe grote mynne hem die grote god bewesen heeft ende dat hij den bytteren doet om sinen wille geleeden heeft, op dat hij hem van den ewigen doet verloesen solde. Van desen vierden graet sal die mensche voert treden opten vijften graet Ende denken dat hij onsen // lieven heren, die hem soe grote mynneGa naar margenoot+ bewesen heeft, geheelike wil weder mynnen Ende setten alle dinge uyt sinen herten, die hem daer een hinder an moegen wesen. Ende sunderlinge sal hem een mensche kieren van alre | |
[pagina 234]
| |
anhangelicheit of heymeliker vrenschap ende kallingeGa naar voetnoot1) der menschen ende setten al sine genoechte ende troest in gode. Als een mensche dese vijf grade toe rechte is op geclummen, soe sal hem onse lieve here van bynnen vertoenen ende geven hem vuerichge mynne ende begerte tot allen goeden dingen, soe dat hem die gehoersemheit genoechlic sij ende gheen arbeyt te zwaer en werde. Mer onse lieve here plecht dese sueticheitGa naar margenoot+ wal weder te ontrecken, ende dat // duet hij al om des menschen beste. Want die onsen lieven heren dan allike wal troulic dienen kan ende blyven by den duechden als hij dorre ende hart ende onbegherich is, die sal alte vele meer verdienen dan of hij vuerich ende ynich weer. Want een werck man die op sijns selves koest dientGa naar voetnoot2), die verdient vele meer gelts dan een ander die sine koest mede wil hebben. Alsoe ist oec mit enen menschen die in lijden of in gelatenheit is van bynnen: die sal alte vele meer loens van onsen lieven heren ontfangen, ist dat hij hem getrouwe blijft, dan een ander Want hij heeft onsen lieven heren gedient op sijns selves koest. Ende die gene die zueticheit ende genoechten ende troest heeft van onsenGa naar margenoot+ lieven heren, die dient hem op // sine kost, ende den wort alle dijnc dragelic. Want hoe vele dat een mensche te lijden heeft van buten Als hij van bynnen troest heeft van onsen lieven heren, soe ist al goet te lijden. Ende als wi in droecheidenGa naar voetnoot3) ende bangicheiden sijn, soe sulle wi tot onsen lieven heren roepen ende bidden hem dat hij onser wil ontfarmen om sine goetheit, want hem toe behoert te ontfarmen aver den armen: al isset nochtan dattet onse werke niet en verdienen, het hoert nochtan sijnre goetheit toe Ende ist dat hij ons dan gracie ghift, soe sulle wi dancber wesen. Ghift hij ons niet, soe sulle wi lijdsem wesen, ende wi en sullen niet te mijn verdienen WantGa naar margenoot+ inder tijt der // droecheit soe is die rechte tijt des verdienens. Nochtan en sulle wi niet of laten gracie te sueken. *** Onse lieve here seecht: ‘waer dat twie in mijnen name vergadertGa naar voetnoot4), daer bijn ic ynt myddel.’Ga naar voetnoot5) Alsoe waer wi toe | |
[pagina 235]
| |
samen vergaderen in gehoersemheit, het sij ter myssen, ter tafelen, ten arbeyt ende oec als wi te bedde gaen Soe is onse lieve here ynt myddel van ons. * Een goet mensche die inder graciën gods stiet, die en duet nummermeer yet goets, hoe cleyne het oec is Als een ‘ave maria’ te leesen Of oec een uytwendich werck, als enen vademGa naar voetnoot1) te bynden of dier gelijck, hij en verdient daer mede verghifnisse sijnre sunden ende die gracie gods hier ende hier na // dat ewige leven. Ende hoe dat goede werck meerre is,Ga naar margenoot+ dat wal gedaen wort, hoe oec dat loen meerre sal wesen. Want elck goet werck heeft drie wortelen, waer uyt sij verdienstelic werden. Die irste wortele is pyne of arbeyt: daer mede verdiene wi verghiffenisse onser sunden. Die ander wortele is dat wi dat goede werck dat wi doen, wal doen Dat is dat wi ene goede doechseme meninge daer in hebben: daer mede verdiene wi genade ende gracie. Die derde wortel is dat wi dat goede werck doen uytter mynnen gods Daer mede verdiene wi god selven te lone ende dat ewige leven. *** Het is enen menschen seer nutte dat hij hem vake ghift // tot goeden gedachten, want hij wort daer van gesterketGa naar margenoot+ ende geregiert. * In die hochtijden sulle wi ons pynen devoetlic te denken van die materie der hochtijt ende laten onse herte vrilic wijde om gaen: dat moete wi wal doen, des wi niet tegen dat ghelove en denken. Dat hondert duysenste deel en is ons niet bescreven van dat onse lieve here gedaen heeft. Ende dat heeft onse lieve here daer om laten geschien, dat devoete herten hoer genoechte daer in sullen hebben dat sij moegen denken ende ymagenierenGa naar voetnoot2) dat hem best smaket; want wert dattet al gescreven weer, soe en hadde wi soe vrye weyde niet des herten Mer wi mosten daer properlic by bliven, dat gescreven // weer. Mer nu moge wi denken: dus of aldus heeft onse lieveGa naar margenoot+ here gedaen of gespraken Of: aldus heeft dat of dat toe gegaen, na dien dattet ons dan meest devociën maket. * Wille wi den heiligen geest te rechte ontfangen, soe moete wi ons leedichGa naar voetnoot3) maken van al daer die natuer op rusten mach. | |
[pagina 236]
| |
*** Wi sullen levendich ende wacker pynen te wesen aver al Mer sunderlinge onder myssen op die capelle in die tegenwoerdicheit des heiligen sacraments. Want daer traech ende slaperich te wesen, daer mochte wi onsen lieven heren wal seer mede vertornen Ende onse heilige engelen die solde wi daer mede bedroven Ende die duvel soldes hem verblijden.Ga naar margenoot+ Mer als wi vuerich ende // ynnich sijn ende spreken onse gebeken mit andacht Ende koyerenGa naar voetnoot1) alsoe mit onsen lieven herenGa naar voetnoot2), soe bedrove wi die duvele, ende sij lopen van ons. Nochtant doen sij ons al die moyenisse die sij moggen. Conen sij niet by ons comen, soe sien sij ten vynster in; ende conen sij ons enich verdriet doen, dat en laten sij niet Want sij en rusten nummermeer: den slapenden gaen sij op die schulderen sitten, ende mitten vyngeren drucken sij hem die ogen toe ende sijn seer blijde. * Altijt als dat hemelsche broet neder quam, soe quam oec mede die douGa naar voetnoot3); soe oec als een mensche dat heilige sacramente weerdelike ontfanget, soe ontfanget hij altijt sunderlinge gracie des heiligen geests. *** Ic en twivel daer niet an: wert dat onse lieve here onsGa naar margenoot+ selven toe spreke Ende seechde: // ‘suster, dit of dat suldi doen of laten,’ een ygelic solde gerne gheringe gehoersem wesen. Ende niet mijn en suldi verdienen, ist dat ghi geringe gehoersem sijt als u een teiken gegeven wort te comen daer ghi wesen sult, dan of u god selven toe spreke. Ende wi moegen daer meer in verdienen dat wi gerynge gehoersem sijn als ons een teiken gegeven wort onse werck te laten, ya enen schoete te schietenGa naar voetnoot4) of enen vadem te spynnen, daer wi onse drijfticheitGa naar voetnoot5) of onsen wille dan in volgen, dan dat wi enen heelen dach arbeyden. Want groetheit der verdiensten is meer gelegen in brekinge des eygenen willen dan in groetheit des arbeyts. Ga naar margenoot+ * Oftet geveel // dat wi vermaent worden in een punt daer | |
[pagina 237]
| |
wi gheen schult an en hadden, soe solde wi allike wal seggen: ‘Het is mijn schult,’ ende dan sulle wi onse meeninge daer toe kieren dat wijt te voeren alsoe gemaket hebben, waer uyt men nu alsulken vermoeden van ons hebben mach; dan enGa naar voetnoot1) liegewi niet. *** Als wi seggen: ‘het is mijn schult’, als wi vermaent werden, soe eer wi ons selven ende maken ons glorioes Mer als wi ons ontschuldigen, soe verscheme wi ons selven ende maken ons confuus. * Onse oelde heilige vaders, als salige here peterGa naar voetnoot2) ende here EcbertGa naar voetnoot3) ende here peter van hoerneGa naar voetnoot4) ende here iohan memelincGa naar voetnoot5), die plegen te seggen: ‘Die geoerdendeGa naar voetnoot6) lude die hadden scharpe dissepline ende ander swaere peenen // alsGa naar margenoot+ sij hem ontgengen Mer wi en hebben niet dan een puntken, dat is die vermaninge.’ Daer om behoeve wi daer wal trouwe in te wesen Want als die vermaninge onder ons verghiet, soe sal oec onse staet vergaen. * Goede doechseme kynder die nement gemeenlike gerne wal dat men sij vermaent. Ende wat licht daer anGa naar voetnoot7) hoe dat ons onse gebreke geseecht werden, uyt mynnen of anders: des wijt wal nemen, soe moege wi daer groetlic in verdienen Ende oec vele vege vuers daer mede of leggen. | |
[pagina 238]
| |
*** Onse lieve here die heeft altijt gedaeken ende gewecken ende lietet aver hem gaen, soe lange heent hij den doet verwonnen hadde: soe sulle wi oec doen; dat hoert enen goeden //Ga naar margenoot+ menschen toe dat hij wijke ende duycke ende latet aver hem gaen, op datter vreede blijveGa naar voetnoot1). *** Och susteren, ghi mochten soe vele verdienen dat ghi aver al u baette pynden te doen Een ygelic weet wal wat hem best gedaen is. Dan solde wi denken: den weech wil ic heen Ic wil mijne baette doen Ende ic wil enen anderen doen als ic gerne van hem gedaen hadde. Ende daer in sulle wi vlitich wesen enen anderen niet te stueren noch te doen dat hem moylic is. * Als iement enen anderen uyt mynnen vermaent - ende dat guettelike -, soe verdient hij twier hande loen Al ist dat hij hem selven gebreckelic heeft. Ten irsten van dat hij enen anderen betert mit sijnre vermaninge. Ten //Ga naar margenoot+ anderen van dat hij hem selven verbynt dat hij hem te bet waere voer dat gebreck. * Hoe dat wi ons meer totten duechden geven, hoe wi ons meer bequame maken die glorie gods te gebruken. *** Als wi onse werck doen na den wille onser aversten, soe sal onse lieve here al onse werke bennediën. * Die gracie des heiligen geests vloyt alre meest in die oetmoedige herten Ende oec wal in hoverdige herten Mer sij en kan daer niet lange in blijven. Want die hoverdige herten sijn hoge; daer om vloyt die gracie daer lichtelic uyt. Mer die oetmoedige herten sijn diepe; daer om behoelden sij die gracie gods in hem. *** Soe wi meer troests sueken an onsen vrenden of an anderen werliken luden, soe wi mijn troests sullen hebben //Ga naar margenoot+ van onsen lieven heren. *** Swigen is die moder der gheestelicheitGa naar voetnoot2). Daer omme, wille wi goede geestelike kynder wesen, soe moete wiGa naar voetnoot3) yo onse moder lief hebben Ende wille wi vuerich ende ynnich wesen, soe moet wi ons tot zwigen geven. *** Swigen is ene bewaerster der geestlicheit, der vuericheit ende der ynnicheit: wie dat devoet ende ynnich wil wesen, | |
[pagina 239]
| |
die moet hem tot zwigen geven, of hij arbeyt al toe vergeves. * Onse lieve here seecht: ‘nemet mijn Iuck op u.’Ga naar voetnoot1) Dat is dat wi onsen wille moeten doen totter graciën gods. Wi en conen allene gheen goet doen ende god en wils sonder ons niet doen; daer om salt een Iuck wesen: soe moeter twie wesen, dat is die gracie gods ende onse vrye wille. *** Die heeft den // rechten gheest cristi, die mynne heeftGa naar margenoot+ tot cleynen dingen ende tot oetmoedigen nederen dingen Ende aver al pynt te wijken ende te duyken ende die mijnneste te wesen. Dit sijn die voetstappen cristi na te volgen Dit is die rechte weech: daer en darf niement an twivelen. *** Wi solden vake denken op onsen doet ende op die ewige dinge Ende op doen onse herte ende laten die gedachten in gaen. Soe en solde ons gheen ydelheit lusten noch wi en solden niet bereyt wesen te callen. * Wi en spreken nummermeer woert als tijt is te zwigen, wi en sullen daer sunderlinge pyne voer lijden; noch wi en zwigen oec nummermeer woert, wi en sullen daer sunderlinge loen voer hebben. *** Ic heb anxt dat wi onse be-//quamste tijt vake alte versumelicGa naar margenoot+ toe brengen. Dat heit ic onse bequaemste tijt: des margens ende des avents; wert dat wi dier wal waer nemen ende macten des margens een vuerich opsat hoe wi ons des dages hebben wolden, wi solden ons alden dach te bet conen waeren. Des gelikes wert dat wi des avents goettijtGa naar voetnoot2) by onse bedde quemen ende pynden ons selven te onder sueken ende aver te denken hoe dat wi den dach toe gebracht hebben ende waer in dat wi ons ontgaen hebben, dat solde ons ene grote vorderinge wesen totten duechden. Ende, dorste ict seggen, dese tijt is ons yo soe nutte als die tijt der heiliger myssen. Want vele lude hoeren mysse, die in doet sunden sijn, ende hem en helpet die mysse // niet medallen. Mer na dien datGa naar margenoot+ wi selven doechsem sijn, daer na comet ons dat amboecht der myssen toe staden Ende oec daer na dat wi selven heilich ende doechsem sijn, daer na heilige wi al onse tijde ende oec onsen arbeyt. *** Als wi onse werck doen totter eren gods, soe doe wi onsen lieven heren daer enen dienst mede Ende als wi onse | |
[pagina 240]
| |
getijde vuerichlike leesen aver onse werck, soe doe wi onsen lieven heren enen dubbelden dienst. Ende soe mennich woertken als wi versumen van onse getijde of als wi enich ander goet werck versummen, dat wi wal doen mochten of dat dieGa naar margenoot+ gehoersemheit eyschet, daer sulle wi sunderlin- // ge pyne voer hebben. * Al ist dat onse lieve here een ghemeen op sienGa naar voetnoot1) heeft op al sine creatueren Nochtant heeft hij een sunderlinge gesichte op sine uytvercarnen om dien gracie te geven ende te beschermen, dat hem gheen verdriet toe en come zwaerre dan sij dragen moegen. *** Als wi onsen lieven heren lief hebben baven al ende geerne sijnen wille doen, soe sal hij ons weder lief hebben ende onsen wille weder doen Ende onse gebet verhoeren. Soe goet is onse lieve here, ten sal an hem niet gebreken. Want hij heeft ons uytvercaeren, ende wi en hebben hem niet uytvercaeren dan overmits sijnre gracie. Ga naar margenoot+ * Een mensche die hem totten duechden ghijft // ende hem vromelic tegen sine gebreeke seet, die weet hoe dat een stervende leven smaket. *** Elke duecht die heeft in hoer een zaet Dat soe wanneer dat een mensche een goet werck wal duet, soe verdient hij mit dat goede werck gracie ende stercheit een ander goet werck te doen. Ende alsoe voert ende voert sprutet dat ene goede werck uytten anderen of die ene duecht uytter ander Gelijck dat ene zaet wasset van den anderen. * Dat die duecht anders gheen loen en hadde dan dat sij hier soe groten vreede in den menschen maect ende soe goedeneGa naar voetnoot2) conciencie, het weer wal weerdich dat wi daer omGa naar margenoot+ arbeyden. Mer nu is dat loen ontellick meerre, dat // wi hier na daer voer sullen hebben. * Altijt solde wi bekummert wesen mit wat goets te denken, te spreken, te beeden, te leesen of te arbeyden. Ende alsoe solde wi malckanderen luchten mit enen goeden exempel, dat een ander an ons sien mochte hoe hij sijn leven leyden solde. *** Onse goede oelde gewonte daer is die rechte doecht in geleegen: die sulle wi pynen te hoelden baven al ende wesen ghehoersem Ende laten onse eygene vuericheit ende voer nemen | |
[pagina 241]
| |
staen Ten weer dat wi meer doen conden. Gene vuericheit en salmen setten baven onse goede gewonten. Dat tot onsen goeden gewonten draecht, dat sulle wi wackerlic ende vuerichlic doen: soe sulle wi // goede kynder werden.Ga naar margenoot+ * Wie dat lief getalGa naar voetnoot1) wil wesen gode, sinen oversten ende sinen even menschen, die wese gehoersem, seggelic ende willich! *** Als wi willich sijn ende vreedsem ende bedienstich, soe gelike wi den heiligen engelen, ende soe sijn sie gerne by ons. Want sij sijn nacht ende dach onse bewaerres Ende onse leiders in al onsen wegen Ende al dat wi bedriven, dat sien sij claerlic. Daer om, lieve kynder, laet ons yo eerbaerlike wanderen in hoere tegenwoerdicheit, op dat wi sij niet van ons en verdriven overmits onser traecheit ende anderen gebreken. Och, die lieve heilige engelen sijn alsoe wonderlike sorchvoldich voer ons Ons gracie ende zalicheit // te werven. Wert dat wi soeGa naar margenoot+ sorchvoldich weeren voer onse eygene zalicheit, wi solden haste volcomenne menschen werden. *** Als sij enen menschen in hoerre bewaeringe hebben, den sij marken dat goetwillich is, soe sijn sij alsoe vroelic ende blijde ende alte rechte begerich den menschen vele graciën te verwerven van onsen lieven heren. Sij en conen onsen wille niet dwingenGa naar voetnoot2), om dat ons god onsen vryen wille gegeven heeft Mer als sij sien dat wi ons willichlic totten duechden geven, daer is hem alte rechte lieve toe Ende dan behoeden sij ons vake van vele orsaken der sunden. Sij offeren onsen lieven heren onse goede werke ende sij brengen ons weder sijne gracie. * Als wi ynnich ende devoet sijn onder myssen ende // inGa naar margenoot+ anderen tijden der bedinge Ende oec als wi onse getijde wackerlike ende vuerichlike leesen ende andachtelike Daer hebben sij soe grote genoechte in dat sij malkanderen toe spreken ende seggen: ‘siet, hoe vuerich ende wacker is mijn suster!’ Ende dan verblijden sij hem toe samen om ons. Mer als wi traech ende versumende sijn, soe walget hem van ons ende sij en moegen nouwe by ons wesen. Mer ist dat wi passiën of becaeringen hebben ende setten ons daer vromelike tegen, soe helpen sij ons; of sijnne wi in lijden, soe hebben sij meedelijden mit ons. Soe sulle wi oec medelijden hebben mit onsen | |
[pagina 242]
| |
Ga naar margenoot+ even menschen den wi in lijden of in // siecheiden sien, na den exempel der heiliger engelen. Het mach ondertijden gevallen dat die gene meer sal verdienen, die meddelijden heeft mit enen anderen Dan die dat lijden selven heeft; want die is ondertijden onverduldich ende mormeririchGa naar voetnoot1): daer mede verdarft hij sijn loen. Mer meddelijden is altijt verdienstelic. * Hoe wi meer lijden om gods wille, hoe wi meer graciën vercrigen van onsen lieven heren ende hoe wi hem liever hebben Want ockingeGa naar voetnoot2) der graciën maket ockinge der mynnen. *** Mit desen vijf punten comet een mensche totter mynnen gods. Ten irsten, dat wi onse herte sullen leedichGa naar margenoot+ ende reyne maken van allen sunden. Ten an - // deren, dat wi onse mynne sullen vergaderen Want leyder onse mynne is vake mennichvoldelike verspreyt op verganclike dinge. Ten derden: als wi onse mynne vergadert hebben, soe sulle wi sij op richten tot gode. Ten vierden, dat wi averdenken sullen die waldaden gods Dat hij hemel ende eerde ende al dat daer in is om onsen wille gemaket heeft Ende dat hij selven van rechter mynnen om ons mensche geworden is Ende den bytteren doet geledden heeft Ende dat hij ons uytten sunden ende uytter werlt geropen heeft ende ons tot alsulken stede gebracht heeft, daer wi hem dat ewige leven moegen ofGa naar margenoot+ verdienenGa naar voetnoot3), ist dat wi selven willen: onse // lieve here die heeft alle creatueren daer toe geschapen dat sij hem moeten dienen. Dan allene den menschen heeft hij sinen vryen wille gegeven, soe dat, ist dat sij willen, sij moegen ynt hemelrijke comen; ende oec, ist dat sij willen, sij moegen daer hoege comen Of ist dat sij willen, sij moegen ter hellen vaeren. Aldus lichtet al an des menschen vrye wille. Ende als onse mynne bestiet nederwert te glyden, soe sulle wi ons an die waldaden gods hoelden, ende recht als ene loene sulle wi daer op rusten ende die vake overdenken: daer sulle wi onsen lieven heren seer lief uyt crigen. Ten vijften sulle wi vele goeder werkeGa naar margenoot+ om gods wille doen ende oec gerne om sinen wille // wat lijden: soe sal hij ons gracie geven, dat wi hem seer sullen | |
[pagina 243]
| |
mynnen. Want wie die groetste is inder mynnen gods, die sal oec die groetste wesen inden ewigen leven. * SanteGa naar voetnoot1) Bernart seecht: ‘mynne is een groet wille gode te dienen Ene zuete toeneygelicheit gode te behagen Ene vuerige begerte gods toe gebruken.’ *** Sante Augustinus seecht: ‘die die mynne bewist mitten werken, die duet al dat inder heiliger scrift verborgen ende apenbaer is.’ * Die heilige geest die stortet hem selven in den menschen die mynlic sijn. *** Die gene die goetwillich ende doechsem sijn, die sullen onsen lieven heren vele goedertierenre vynden dan sij nu vermoeden Ende die verkiert ende gemelic sijn, die sullen hem vele strenger // vynden dan sij nu geloven conen.Ga naar margenoot+ * Wi sullen anmarcsem wesen wat ons nutste is te verkiesen; dan sulle wi vynden dat ons alre nutste is dat hoechste goet, dat god selven is: dat sulle wi verkiesen, want dat mach onse herte allene vervullen ende versaden. Den sulle wi allene begeren antehangen ende te behagen ende anders niement dan alsoe vele als ons tot hem leyden mach. Dit sulle wi van onsen lieven heren pynen te vercrigen mit vuerigen gebede. *** Wi solden ons vake neder werpen voer die voete ons lieven heren ende clagen hem onse gebreke ende al onse noet Ende bidden hulpe ende starcheit van hem Ende kieren ons mit enen geheelen herten tot hem ende bevelen ons hem alte male ende al dat ons // aver comen mach om sine mynneGa naar margenoot+ ende mit sijnre hulpen ende graciën gerne te lijden. Dit is: mit onsen lieven heren te verenigen. * Soe vrendelic solde wi ons an onsen lieven heren leggen, of wi hem in sijn herte wolden crupenGa naar voetnoot2). *** Wi sullen onsen lieven heren onse wonden tonen, gelijc als die armen die voer die karcdoer sitten, hoer wonden ende seer den luden thonen, op dat sij sij daer mede moegen be- | |
[pagina 244]
| |
wegen tot barmherticheit. Soe sulle wi oec al onse sunden ende al onse crancheit ende onse quade toeneigelicheit ende al onse gebreke onsen lieven heren thonen ende clagen Ende bidden hem dat hij onser ontfarme ende ons hulpe ende gracie geve. * Wi sullen hem vermanen die mynne sijns verkiesens DieGa naar margenoot+ waerheit // sijnre beloeften Ende die mogentheit sijns voldoens. * Wackerlike, begerlic, vuerichlic, ynnichlic ende niet trachlicGa naar voetnoot1) sulle wi bidden; want dat wacker gebet is een trouwe bade dien diet uyt gesant heeft. *** Dat wijfken van kananea badt soe begerlic voer hoer starflike dochterGa naar voetnoot2). Hoe veel te meer sulle wi begerlic bidden voer onse onstarflike ziele! * Wi werden vake vermaent ynt heilige ewangelie dat wi wakende sullen wesen. Dat is dat wi wacker ende vuerich ende ynich ende devoet sullen wesen in onsen gebede. *** Als wi ons traech voelen onder die getijde of onder die heilige mysse of oec op anderen tijden als wi onse gebeken sullen spreken Soe sulle wi ons selven toe spreken ende seggen:Ga naar margenoot+ ‘Wat doe ic // hier ende waer om bijn ic hier gecomen?’ dit sulle wi ons ter herten laten gaen ende verwackeren ons daer mede. * Wi sullen bidden mit herten, mit monde ende mit werken. Als die werke aver een dragen mitten herten ende mitter stemmen, soe is zuete inden oren gods dat een drachtigeGa naar voetnoot3) geluyt. *** Die gene die hoer stemme nu vrylic uyt geven ende hem selven niet en spaeren als sij hoere getijde leesen, ende doen hem gewelt Die sullen hier na die alre beste stemmen hebben. Mer die hoer stemmen nu bespaeren ende volgen hoerre traecheit ende onachsemheit Die sullen hier na die vuelste stemmen hebben. Mer die weeclicGa naar voetnoot4) sijn ende goetwillich,Ga naar margenoot+ daer sal onser god gerne // mede lijden. *** Wi en sullen niet allene bidden mitten monde, meerGa naar voetnoot5) oec mitten geeste. * Die mitten monde bidt ende niet mitten herten, die roepet; mer voer gode zwiget hij al stille. | |
[pagina 245]
| |
*** Wi behoeven wal toe te sien dat wi onser traecheit niet te seer en volgen inden leesen ende oec als wi mysse hoeren; want in die tegenwoerdicheit des heiligen sacraments traech ende slaperich te wesen, daer moechte wi onsen lieven heren wal seer meede vertoernen. * Augustinus: ‘die altijt begerich is rechtverdich te wesen ende gode te behagen Die bidt altoes, weer hij eet of slaeptGa naar voetnoot1) of wat hij duet.’ *** God en is niet onmarcsemGa naar voetnoot2): wi en conen ons nu soe cleynen geweelt niet doen noch soe cleynen // goeden werck,Ga naar margenoot+ hij en salt ons hier na al wal lonen. *** Als ons onse lieve here wat goets inspreke, daer solde wi voert by wesen ende settent te werke: soe soldet wal goet werden, soe mochte wi vuerige kynder werden. Soe plach die heilige vrent gods sante fra[n]ciscus te doen. * Volcomenheit en is niet geleegen in groter ynnicheit of in zueticheit te gevoelen Mer in vele te lijden ende te strijden ende daer in verduldich te wesen. *** Sante Bernart seecht: ‘een getrouwe lief hebber gods die vliet mit groter neersticheit den torne gods Ende hij heeft liever te lijden dan te sundige[n].’ Soe vele alster genoechten sijn inder werlt ende geylicheiden inden vleische ende // lijsticheidenGa naar margenoot+ des duvels, soe vele heeft een goet mensche te lijden. *** Onse lieve here die is soe goedertieren: hij en sal die gene nummer laten, die hem altijt mit enen geheelen herten gedient hebben Ende genen prekel in hoeren herten gehoelden en hebben Daer sij hem selven uyt rekenen te wesen baven enen anderen, recht of sij wat vermoechten van hem selven. * Wi en sullen nummermeer drovich wesen, mer altijt blijde ende onsen lieven heren dancber dat hij ons hier geropen heeft ende tot sinen bruden vercaeren. Want in deser schoelen werde wi verciert ende oec geleert, hoe wi ons tot onsen brudegom hebben sullen als wi by hem in sijn coninclike plaesGa naar voetnoot3) comen sullen. // Och, dat en kan gheen herte begrijpen, wat groterGa naar margenoot+ goet dat is. | |
[pagina 246]
| |
*** cristus ihesusGa naar voetnoot1) begert ene ygelike ziele tot sijnre bruyt te hebben ende hij wil gerne hoer brudegom wesen: ten sal an hem niet gebreken; al hoe vulic wijt gemaket hebben, laet ons vrilic weder tot hem comen mit enen goeden wille, soe sal hij ons gerne ontfangen. Ende niet allene en ontfanct hij ons Mer als wi van hem gegaen sijn overmits onsen sunden Soe sent hij ons oec baden na, dat wi weder sullen kieren. Alsoe vake als wi uytten woerde gods beweget werden tot ynnicheit ende tot goetwillicheit, soe vake comen sine baden tot ons. Ende als wi dan weder tot hem comen, soe ontfaetGa naar margenoot+ hij ons mit blijschappen Ende hij ghift ons // drier hande trouwe. Die irste is een voer spaenGa naar voetnoot2) op die boerst. Dat is verghifnisse onser sunden ende ene reyne conciencie. Die ander is enen rynck anden vynger. Dat is gracie: al dat die bruyt cristi duet, dat sal hoer verdienstlic wesen totten ewigen leven. Ende als die rynck is sonder eynde, alsoe sal dat loen des ewigen levens sonder eynde wesen. Die darde is ene crone op hoer hoeft. Dat is heilige begerten ende goede gedachten ende begerte tot geestliken dingen ende een geheel of kier van allen tijtliken dingen. Dese vercieren die bruyt cristi, als die crone dat hoeft verciert. Ende hij sent sijnre bruyt oec drier hande cleedinge: dese sal sij gerne ontfangenGa naar margenoot+ ende an doen, anders // en mach sij daer niet van verciert werden. Die irste cledinge is oetmoedicheit: dat is der bruyt cristi seer nutte. Dat sij een cleyn voelen van hoer selven heeft ende een groet voelen van enen anderen Ende dat sij aver al pyne te wijken ende te duyken ende die mijnneste te wesen, dat sal hoeren brudegom seer wal behagen; want dan volget sij sine voetstappen na. Die ander cleedinge is die mynne. Om die mynne hoers] brudegoms sal die bruyt cristi vele guets doen Ende vele tegenheiden lijden. Ende al dat sij duet, dat sal sij troulic doen Ende altijt sal sij hoeren wille verenigen mitten wille gods. Daer sal hoer mynne seerGa naar margenoot+ mede verciert wer- // den. Ende dese cleedinge is hoer seer nutte. Die derde cleedinge is lijdsemheit. Want sij by hoeren brudegom niet comen en mach eert hem behaget, soe | |
[pagina 247]
| |
moet sij mit groter lijdsemheit die tijt verwachten. Want daer sal alle lijden of genamen werden Alle becaeringe ende alle bangicheit. Water sal daer in wijn verwandelt werdenGa naar voetnoot1); dat is: al onse lijden sal daer in blijschap verwandelt werden. Ende die blijschap sal ewich dueren. * Daer om sent ons god lijden toe, op dat wi rijke sullen werden in duechden. *** Als wi in lijden sijn, soe sulle wi denken: hier sall ic mijne sunden mede of leggen ende groet loen verdienen. * Als ons god lijden toe sent, soe proeft hij ons, of wi hem oec lief hebben. Ende hij bewijset ons // daer mede dat hijGa naar margenoot+ ons lief heeft. * Dat lijden is vruchtbaer ende goet: ist dat wi ons daer duechentlic in hebben, soe legge wi onse sunden daer mede of, ende onse ziele sal gesont werden. *** Augustinus: ‘Dat broet dat uytten aven coemt, dat is warm.’ Alsoe oec die mensche die uytten aven der trijbulaciën coemt, die is warm inder mynnen gods. Want dan is hij dancber dat hij uytten lijden verloest is. * God, die ons alre hoechlixt lief heeft, die heeft daer genoechte in dat wi lijden hebben. Niet dat hem dat genoechlic is dat wi lijden Mer om dat wi onse sunden daer meede of leggen. *** Dat is een goet susterken dat denket: Ic wil altijt duken ende wijken ende latent aver my // gaen, op datterGa naar margenoot+ vrede blive; die soe duet, die salt aver al winnen. *** Gelijck dat haer west op onsen hoefde dat wijt niet en voelen Alsoe west een geestlic mensche die hem tot gewaerigen duechden ghift, in rechter wijsheit, ende hij vordert meer dan hij selven weet of market. * Een afkier van den quade ende een goet opset totten duechden is onsen lieven heren seer gename, ya vele genamer dan wi wetten conen. Wert dat wijt wisten, wi solden ons daer vele meer toe geven. *** Als een mensche mitter hulpe gods soe veer gecomen is dat hem die dinghe die inder werlt sijn, als eer, rijcheit ende glorie, niet en smaket Ende hem recht walget van die genoechte der werlt ende des vleisches // ende oec gene genoechteGa naar margenoot+ en seet in sine werlike vrende Mer allene sine ge- | |
[pagina 248]
| |
noechte seet in onsen lieven heren Ende dat voelt inden gronde sijns herten dat hij onsen lieven heren ende die duechden lief heeft Ende hem niet en is om alle quackelieGa naar voetnoot1) der werlt: ya al mochte hij werden een here of ene vrouwe vander werlt, hij en woldes niet - Die aldus veer is gecomen, die heeft enen voersmaeck des ewigen levens in een cleyne deylken. Mer hier na sal hij drinken uyt die volle reviere; ende dat sal ewich dueren. * Een goet mensche is ene woninge gods; ende als god in hem woent, soe beschermt hij hem voer alle quaet Ende hijGa naar margenoot+ maket hem dielach-//tich alle sijnre verdiensten Ende die verdiensten sijnre liever moder ende alre heiligen. Ende hem meede werken alle dinge ynt goedeGa naar voetnoot2), oec sine sunden. Ende god die mynnet hem ende hij ghift hem vele graciën ende gaven Ende hij toe sent hem troestinge, soe dat hij genoechte heeft in gode ende inden duechden. Dat is een voer smaeck des ewigen levens. Mer dese smaeck ende sueticheit en wil altijt niet dueren; want hier verslappet vake die vuericheit ende dan coemt sij weder: dat moet soe wesen, soe lange als wi hier sijn. Mer als wi hier baven comen by onsen lieven heren, daer sulle wi volle blijschap hebben ende onse mynne en sal nummermeer veŕcoelden. Ende dat sal ewich dueren. Ga naar margenoot+ *** Sante Bernart seecht: ‘een mensche // die hem geheelic ghift totten dienste gods, den dienen alle creatueren tot sijnre zalicheit.’ *** Iacob worstelde mitten engel ende hij en woldes niet laten, eer hij hem bennedijdeGa naar voetnoot3). Alsoe sulle wi oec worstelen mitten duechden ende om grijpen die sterkelic ende en laten sij niet, eer sij ons bennediën; dat is: eer sij in ons gevestiget sijn, soe dat wi ons daer geheelic toe geven. * Een mensche die hem totten duechden gewennet heeft, die duet goet mit alte vele lichteren arbeyt dan quade menschen quaet doen Mer ynt irste moeten die duechden groten arbeyt costen. Ga naar margenoot+ *** Wi en sullen niet ontsien // versmaet te wesen ende ongeacht inden ogen der menschen. Mer dat sulle wi begeren om dat exempel cristi ende der heiligen na te volgen. | |
[pagina 249]
| |
*** Die heiligen die inden ewigen leven sijn, die ropen tot ons dat woert dat sante peter ende sante iohan seechden totten cropel die voer den tempel sat: ‘Siet in ons’Ga naar voetnoot1); dat is te seggen: ‘Ansiet onse exempel, daer wi mede totten ewigen leven gecomen sijn. Dat pynt na te volgen!’ Wi en conen den heiligen genen genameren dienst doen dan dat wi pynen hoer exempel na te volgen. * Die heilige apostel sante andries die wolde liever om cristus wille lijden dan sonder lijden wesenGa naar voetnoot2). Och of dier oec vele onder ons weren, // die soe voelden: dat weer eenGa naar margenoot+ teyken dat die mynne groet were! *** Om te vermeerren die eer ende glorie cristi soe bijn ic gevestet an desen cruce. Dit voerscreven punt mach een goet mensche denken Als hij wat heeft te lijden om die mynne gods Ende om die heilige gehoersemheit te vervullen. * Die anders niet en duet inden werke dat hem bevalen is, dan dat hij weet dat sinen aversten toe willen is, die sal van onsen lieven heren gebennedijet werden. *** Als wi wat uyt gehoersemheit doen sullen, dat an onse goede gewonte drechtGa naar voetnoot3) Als te tijde te comen daer die gehoersemheit eyschet, // soe sulle wi denken: Nu sal ic eenGa naar margenoot+ puntken doen, daer ic my in ewicheit van sal verblijden. *** Die hem gevet tot gehoersemheit, die sal altijt vorderen Ende onse lieve here sal hem sine gracie geven. Ende sij en sullen nummermeer van hem gelaten werden. * Die hem gevet totten duechden, den en kans god niet weygeren, hij en moet hem gracie geven. *** Wat onse oversten gebieden, dat sulle wi ontfangen, oftet god selven geboede. * Die die gebade sijns oversten wil onder scheyden, dat is een teiken eens onvolcomenen herten of eens crancken willes. *** Wi sullen sympelic gehoersem wesen. Ende dat en is oec niet genoech // Mer sij sal bevestet wesen mit desen vijGa naar margenoot+ | |
[pagina 250]
| |
punten. Dat irste is puerheit: dat wi puerlic om gods wille ende om die eer godes voert te setten gehoersem sullen wesen. Dat ander is dat wi geheelic sullen gehoersem wesen, ongedeilt, op dattet gode behagelic sij, sonderlinge inden dingen die ons tegen sijn Ende die ons na der natueren niet ghenoechlic en sijn. Mer als die gehoersemheit gebiedet genoechlike dinge daer eer of vordel in geleegen is, soe behoeve wi nouwe toe te sien, op dat wi onse loenGa naar voetnoot1) niet en verliesen. Dat darde is dat wi oetmoedelike sullen gehoersem wesenGa naar margenoot+ Andenkende dat onse irste olders Adam // ende Eva mit hoverdiger ongehoersemheit dat geboet gods gebraken hebben, daer wi alte samen dat paradijs mede verlaeren hebben, dat wi niet weder en conen crigen dan mit oetmoediger gehoersemheit. Ende want wi overmits hoverdiën gode niet gehoersem en wolden wesen, soe heeftet god nu alsoe geordeniert dat wi den menschen moeten gehoersem wesen, sulle wi salich werden. Dat vierde is dat wi lijdsemheit sullen hebben inder gehoersemheit; ende die behoeve wi seer wal, sunderlinge als ons dinge gebaden werden, die sonder vrucht of nutticheit schynen. Dan sulle wi denkende wesen hoe die oelden inder woestynen hoeren discipelen te gebieden plegenGa naar margenoot+ dorre stocke te begieten // ende dier gelijc, dat sij deden om dat loen der gehoersemheitGa naar voetnoot2). Dat vijfte is dat wi troulic sullen gehoersem wesen: soe wat men ons bevelt, dat sulle wi troulic verwaeren. Dat seste is dat wi ynnichlic ende devoetlic sullen gehoersem wesen ende setten onse betrouwen op god, daer wi van ons selven gebreken. Soe sal god onse | |
[pagina 251]
| |
stercheit wesen. Wi sullen oec dicke die hulpe gods eyschen mit ynigen devoten gebede. Dat sovende is dat wi onse gehoersemheit sullen mede formichGa naar voetnoot1) maken der gehoersemheit ons lieven heren ihesu cristi. Ende dat sunderlinge in drien punten. Ten irsten heeft hem die sone gods vrylic ende onspaerlicGa naar voetnoot2) gegeven onder die gehoersemheit. Want // alGa naar margenoot+ sijn leven van dat hij gebaeren was hent hij starf heeft hij voer ons gegeven uyt gehoersemheit sijns vaders. Ten anderen geheelic. Want al geheelic heeft hij gegeven ziele ende lijf. Ten derden zuetlic. Want in al sinen lijden enGa naar voetnoot3) heeft hij niet gecroent Ende hij is gehoersem gewest voer ons totter doet. Hier in sulle wi onsen lieven heren pynen na te volgen na onsen crancken vermogen. * Sante Bernart seecht: ‘die en is niet volcomelic gehoersem, die niet liever en wil sterven dan die gehoersemheit breken.’ *** Dat wi om die gehoersemheit lijden, dat is cleyn Mer dat loen dat wi daer mede verdienen, dat is seer groet; ende // dat sal ewich dueren.Ga naar margenoot+ * Die gehoersem is, die wynt aver al: God en kans niet laten, hij en moet den menschen lief hebben, die sympelic gehoersem is. *** Die gehoersemheit op duet die doer des ewigen levens. * Alsmen die schelle luytGa naar voetnoot4), soe sulle wi denken: of onse lieve here ihesus selven stonde ende luyde die schelle, hoe geringe wi dan solden gehoersem wesen! Alsoe sulle wi nu den menschen gehoersem wesen in sine stede; ende daer sulle wi yo soe vele mede verdienen, want alle mensche in machte ghesaet is in die stede gods. Daer om en sulle wi onse oversten of anderen die reyment in // onsen huyse hebben endeGa naar margenoot+ ons mogen gebieden, niet ansien als menschen Mer als god, om wes wille wi hem gehoersem sijn. *** Als wi wat doen uyt gehoersemheit, daer wi onse devocie | |
[pagina 252]
| |
om moeten laten Die devocie sal ons onse lieve heer hier na dubbelt weder betalen. * Die een werck duet croenende ende onwillich, die en sal niet dat tijnde deel soe vele verdienen als die gene die willich is ende bedienstich. *** Als wi doen na den wille onser oversten of der genre die oelder sijn dan wi Dat is onsen lieven heren hondert werve genamer dan dat wi doen na ons selves syn. Ga naar margenoot+ *** Al die hande sijn ons vol gra- // ciën gegeven: ist dat wi niet zalich en werden, dat en sal ons nargent an gebreken dan an ons selves wille. *** Wi solden vake denken: het is nu in onsen bow. Ende als ons wat te lijden toe comet of anders wat daer wi in verdienen moegen Soe sulle wi denken: nu isset tijt dat ic in vuer, nu isset tijt dat ic rijke mach werden ende vergaderen, daer ic in ewicheit sal wal van vaeren. * Die kan zwijgen, wijken ende duyken ende doen sine bate, die is al der werlt te wijs. *** Sante pauwel seecht: ‘duet an onsen heren ihesum cristum’Ga naar voetnoot1). Dan doe wi cristum an, als wi sijn heilige leven pynen na te volgen. Ga naar margenoot+ * Alle bome hebben hoer leven uytter // wortel. Soe hebben oec alle duechden hoer leven uytter oetmoedicheit. *** Het stiet den armen deser werlt alte quelke dat sij hoverdich sijn van gelate of van woerden; ende men versmaet sij daer om, als ment in hem market. Alsoe stiedet oec alte quelke den willigen armen dat sij hoverdich sijn. Mer wi sullen oetmoedich wesen van herten, van woerden ende van werken. Ende in al onsen wesen sulle wi oetmoedicheit tonen - dat stiet ons seer wal - Ende oec gerne oetmoedige cleeder dragen; want hoe dat onse habijt slichter ende oetmodiger is, hoe dattet ons bet bevelt. * Willige armode, wal gehoelden, dat is waerachtige martelieGa naar voetnoot2)Ga naar margenoot+ voer // gode. * Onse lieve here is soe arm geworden om onsen wille dat hi énen vadem nietGa naar voetnoot3) en hielt an sinen gebennediden licham, doe hij gecrucet waert. *** Hij bewees alsulke verduldicheit in sinen lijden, als of | |
[pagina 253]
| |
hi gheen lijden gehadt en hadde; nochtan was sijn lijden alre zwaerst om die edelheit sijnre conplexciën ende levendicheit sijnre synne ende om die weerdicheit sijns persoensGa naar voetnoot1). * Onse lieve here die hadde, na sijnre menscheit te spreke[n], vele meerre vroude, doe hij soe glorioes verrees Dan hij en goeden vrydageGa naar voetnoot2) drovich was, doe hij in dat zwaere lijden was. *** Doe // onse lieve here anden cruce henck, doe offerdeGa naar margenoot+ hij hem selven sinen vader voer onse sunden mit alle sinen lijden ende verdiensten Ende oec dat lijden ende verdiensten onser liever vrouwen ende alre heiligen Want die weeren hem doe al tegen woerdich ende sij worden vruchtbaer inder offer hande die hij doe dede anden cruce. Dese offer hande wort vernyet, soe vake als mysse gedaen wort. Daer om sulle wi ons daer hertelic toe kieren altijt, ende sunderlinge als wi mysse hoeren ende begeren des groten schattes deelachtich te werden Want daer licht al onse zalicheit an. * Die cristum anhanget mit gelove ende mit mynnen Den sal dat lijden cristi toe staden comen, als ofte hijt selven geleeden hadde. *** Voer den zwaeren // arbeyt ende bytter lijdenGa naar voetnoot3) datGa naar margenoot+ onse lieve here geleeden ende gearbeyt heeft, soe en begert hij anders gheen loen dan onse salicheit. *** Wi solden vake overdenken hoe vele dat onse lieve here selven geleden heeft Ende hoe vele dat alle heiligen geleden hebben. Ende die meeste heiligen die hebben oec alre meest geleden ende inden lijden hadden sij grote genoechte Want sij wisten wal wat groter loen sij daer voer ontfangen solden. Als wi dit overdenken, soe moege wi ons wal schamen dat wi soe rechte weynich conen lijden. Wi, arme crancke vaetkens, wi slachten den nyen raden: waer men die anruert, soe craken sij. Want als men ons een cleyn half woertken seecht, soe crone wi, soe // crake wi: soe ist al verdorven.Ga naar margenoot+ *** santeGa naar voetnoot4) Augustinus seecht: ‘lieve here, wilt hier houwen, wilt hier barnen, op dattu my inder ewicheit spaerst!’ Dat is dat hij begerde dat hem onse lieve here vele lijdens wolde | |
[pagina 254]
| |
toe senden. Mer wi en dorven niet seer bidden om lijden; want het weer ons groet, conde wi lijdsem wesen als ons doch lijden toecoemt. * Een goet mensche sal hem selven onsen lieven heren geheelic op dragen, dat hijt mit hem make hoe dat hij wil. Ende ist dat hem dan lijden toecoemt, soe sal hij hem oec wal lijdsemheit geven. *** Niement en mach ten ewigen leven comen, hij en moet een cruce dragen Want overmits vele tribulaciën sulle wi gaenGa naar margenoot+ ynt rijke der // hemele. * Als ons onwille of onrecht geschiet, soe sulle wi sachtmoedich wesen ende lancmoedich. Ende als ons lijden ofGa naar voetnoot1) arbeyt op geleecht wort, soe sulle wi denken op dat grote loen dat wi daer mede moegen verdienen: soe en sal ons dat lijden of die arbeyt niet soe zwaer werden. *** Wi soldens gemoedet wesen al te lijden dat ons avercomen mach om die duechden te planten, op dat wi hier na glorioes mochten werden. * Mit wyken ende mit duyken sulle wi alte vele eer ende bet verwinnen dan mit vele croenens ende clagens. Die hem daer toe wende dat hij altijt pynde te wyken ende te duyken, het solde hem ten leesten suete werden, ende wi solden daerGa naar margenoot+ alten groten // vrede in vynden. *** Die heilighe geest die het een troesterGa naar voetnoot2). Daer om, al onsen troest ende al onsen hape ende al onse toeverlaet sulle wi in hem setten Want hij is allene die gene die ons helpen mach. Als wi lijden of verdriet hebben, soe sulle wi allene onse toevlucht tot hem maken Ende seggen: ‘lieve here, ic en hebbe noch ic en sueke genen troest an vrenden noch an magen noch an genen menschen noch dingen die inder werlt sijn, want ic die al om uwen wille gelaten heb. Daer om, lieve vader, wilt my doch selven helpen ende troesten mit uwen heiligen geest, die een troester is geheiten!’ * Het sal onder tijden vallen dat een mensche lange tijt soe groten vrede in hem selven voelt dat hem dunket: hij en //Ga naar margenoot+ sal nu voert an gheen lijden meer hebben. Ende dan coemt onse lieve here ende seent hem onvoersiens soe groet zwaer lijden toe dat hij ny des gelijcs gehadt en heeft in al sinen | |
[pagina 255]
| |
leven. Ende dit duet onse lieve here van rechter mynnen, om dat hij ons orsake wil geven vele te verdienen. Ende dan sulle wi al tot onsen brudegom lopen ende clagent hem ende niet den menschen: soe wil hij ons selven troesten. *** Het is ons alsoe goet dat wi altijt wat voelen dat ons zwaer is, daer wi ons in te lijden hebbenGa naar voetnoot1); want dat hoelt ons alte wal in oetmoedicheit ende bijGa naar voetnoot2) den duechden. * Een mensche die hem alsoe gewennet heeft totten duechden dat hem die dinge licht // ende genoechlicGa naar voetnoot3) sijn, die hem teGa naar margenoot+ voeren zwaer ende hart weeren, die verdient seer vele, ya niet mijn in dien datt hem genoechlic is, dan of hijt mit zwaeren strijde dede; want als die duecht gewonnen is, soe is die strijt verwonnen. * Wi sullen denken: ic salt soe maken dattet gode behage, my en licht daer niet an wat en ander van my denket ofte voelt. Ic wil enen anderen laten rammelen ende yagen soe vele als hij wil, ic wil onsen lieven heren dienen ende doen mijne baete. *** Die tijt daer wi in verdienen mogen, die is alsoe cleyne ende cort Mer die tijt daer wi weder loen in ontfangen sullen, die is alsoe wonderlike groet ende lanc; want sij sal ewich dueren. *** Onse lieve here en plecht sine gracie niet gerne indenGa naar margenoot+ dreck te werpen Mer hij ghift sij gerne den genen die hem dancber is ende die sij toe werke seet. * Gheen dinck en is soe nutte die gracie gods toe verwaeren als die anxt gods. *** Guet willich te wesen ende onsen lieven heren troulic te dienen mit enen vroliken herten Ende mynlic ende bedienstich ende vreedsem te wesen, dat is dat herte gods. * Wi sullen onsen lieven heren vake versueken mit vuerigen begerten Ende mynlike toe spreken mit ynigen gebede Ende troulic dienen mit heiligen goeden werken: soe sulle wi sine vrenschap wal vercrigen. *** Als wi onse getijde of onse ander gebeeken wackerlic | |
[pagina 256]
| |
Ga naar margenoot+ ende andachtelike leesen, soe com-//tet seer sneellike voer gode Ende sterkelic Gelijc dat een pyl die starkelic uyt geschaten wort, eer ende sterkeliker coemt daer hij wesen sal Dan die slaeplic uyt wort geschaten. * Ic hadde vele liever dat ghi u herte een ave maria lanckGa naar voetnoot1) inwert kierden tot gode Dan dat ghi enen heelen dach lanck leesen mitten monde sonder andacht. *** Die gene den onse lieve here gracie gegeven heeft ende oec rieschap, dat sij vake wat guets conen denken ende hem inwert kieren tot onsen lieven heren, - ist dat sij die gracie niet te werke en setten, soe sullen sij daer mede verdienen dat hem onse lieve here sine gracie ontrecken sal. Mer dieGa naar margenoot+ gene die hem pynen die gra- // cie te werke te setten, die bewijset hem dancbaer ende hij toecht onsen lieven heren daer mede dat hij hem meer graciën moet geven. *** Soe vake als wi ons tot gode kieren, soe sal hij hem weder tot ons kieren ende sine gracie geven meer dan wi weerdich sijn te ontfangen. * Wi solden onsen lieven heren nu vuerichlike laven mit onser stemmen, als wi onse getijde leesen. Want die tijt sal thants comen dat wi sullen liggen rotten inder eerden: soe en sulle wijs niet doen conen. Ende al dat wi doen, dat solde wi schicken totten lave gods. Want al dat wi hier doen, isset datGa naar margenoot+ wijt alsoe doen als wijt doen sullen, ya eten, drinken, // slapen, rusten, - Al is totten lave gods. *** Niet en is zueter noch beter dan altijt te denken optenGa naar voetnoot2) genen die onser nummermeer en vergheet. * Wi solden neerenstich wesen dat wi onsen lieven heren in ons moechten crigen. Want als wi hem hebben, soe hebbe wi al dat wi behoeven. *** Wille wi dat onse lieve here ene woninge in ons make, soe moet wi onsen even menschen mynnen daer wi ons selven toe mynnen, dat is totten ewigen leven. * Den apostelen en genoechde daer niet an dat sij allene onser god bekanden, doe sij den heiligen geest ontfangen hadden Mer hadden sij al die werlt tot onsen lieven herenGa naar margenoot+ conen trecken, dat hadden sij gerne // gedaen. Alsoe sulle | |
[pagina 257]
| |
wi oec malkanderen totten duechden trecken mit mynliker vermaninge. * Dat is een wijs mensche ende die heeft den rechten geest gods, die gerne heeft dat men hem sine gebreke seecht. *** Altijt solde wi marken dat ons in enen anderen myshaget, dat wi dat selven niet en doen. * Een mensche die wal vermanen wil ende die wat wil vorderen Ende die wil dat sine vermaninge wal genamen werde Die moet dese vier punten over hem hebben. Dat irste is: hij moet mynne hebben ende uyt mynnen vermanen; want sonder mynne en moege wi malkanderen niet goet maken. Want die selven niet vuerich en is, die en mach enen anderen niet ontsteken. Dat ander // is: daer hij enen anderen toeGa naar margenoot+ vermaent, dat hij dat selven oec doe of pyne te doen. Dat derde is dat hij mate hoelde inder vermaninge ende niet te vele woerde en make. Dat vierde is dat hij wijslic vermane ende alst tijt is: soe macht wal genamen werden. * Als men die gebreke vermaent ynt gemeen, soe solde een ygelic vlitich wesen vrucht ende nutticheit daer by te doen Ende sien inwert tot hem selven wat hem an ghiet ende waer hij hem ghebreckelic in heeft ende waer mede hij enen anderen moylic is, ende pynen hem dat te beteren. *** Die wat lijdet om gods wil ende om die duecht, die is zalich Ende die vrylic wat weder toe lijden cricht om dat hij die ghebreke vermaent, den sal onse // lieve here daer groetGa naar margenoot+ loen voer geven. *** Wi solden vlitich wesen cloec te werden in geesteliken ende in ewigen dingen, hoe wi onsen lieven heren alre best moechten behagen. * Die siet dat onse goede gewonten ghebraken werden Ende dat lijdet ende lettet onvermaent Die isses een sake dat sij gebraken werden. *** Wi sullen vermanen mit slichten corten woerden sonder brekenGa naar voetnoot1). * Wi en sullen die goede vermaninge niet laten, om dat wi anxt hebben dat wi daer wat weder van te lijden sullen crigen Mer daer solde wijt te liever om doen. Dat is die rechte geest gods gheen lijden te ontsien om die eer gods. Den geest heb- | |
[pagina 258]
| |
Ga naar margenoot+ben die apostelen ende die // heiligen gehadt Die hem verbliden als sij wat te lijden hadden om die gerechticheit. Ende isset dattet daer toe coemt dat niement vermanen en doer, om dat die ene den anderen beschermt, soe sal onse dinck thant gedaen wesen. Mer goede kynder en sullens daer niet om laten; mer om die eer gods ende om die mynne der duecht sullen sij die onduecht vervolgen: dat is vermanen. * Als wi iement vermanen willen, soe solde wi onse woerde soe duechentlic ende vrendelic formieren als wi conden Ende wi soldent enen anderen seggen soe vrendelic als wi gerne hadden dat ment ons sechde: soe solde wi alre best wat vorderen.Ga naar margenoot+ Want goede mynlike vermaninge die is // ons wonderlike noet druftichGa naar voetnoot1). *** Onse lieve here die heeft sijn alre liefste discipule gescholden ende berispet inder alre liefster tijt. Dat was doe hij van hem scheiden wolde: daer om en salt een goet kynt niet quelke nemen, alst berijspet ende geschoelden wort om sine gebreke van sinen oversten. * Als wi een gebreck marken in enen anderen, soe solde wi onse inwendige ogenGa naar voetnoot2) op doen ende sien op ons selven, of wi dat gebreck oec in ons hebben. Ende ist dat wi dat gebreck niet in ons en vynden, soe sulle wi sien of wi oec ander gebreke in ons hebben, die meerre sijn. Ende daer uyt sulle wi ons selven verootmoedigen ende seggen enen anderen sijnGa naar margenoot+ gebreck oetmoedelic ende sche- // melic. * Oetmoedelic ende mynlic sulle wi mit malkanderen om gaen. Want oetmoedicheit ende mynne is onse fondement: daer om behove wi neerstelic toe te sien dat wi van onse fondement niet en treden. *** NiementGa naar voetnoot3) en mach ons helpen tot mynnen ende tot een drachticheitGa naar voetnoot4) dan allene die duechden. * Wi sijn alte samen als ofte wi één mensche weeren Ende vele naerre sinne wi malkanderen dan ofte wi natuerlike susteren weeren. Ende om dat ons onse lieve here hier toe samen | |
[pagina 259]
| |
geropen heeft, soe sinne wi schuldich malkanderen liever te hebben dan natuerlike susteren. Ende wi behoven ons seer nouwe te waeren voer hat ende nijt // ende achter sprak WantGa naar margenoot+ daer wort die mynne alte seer mede gebraken. * Wi sullen weerdelike wanderen inder ropynge daer wi in geropen sijnGa naar voetnoot1). Want dat goet daer wi toe geropen sijn, ewelike toe gebruken, dat is alsoe groet dattet niement en kan gedenken noch begrijpen noch verstaen. *** Die hier gecomen is om goede dage te hebben ende niet om gode te dienen, die en heeftes niet wal geraemt Want hij en saller hier niet vynden. Ende hoe hij sijn gemaeck meer soechtGa naar voetnoot2), hoe hem meer lijdens sal gemoeten. Want ons en behoert hier gene goede dage te sueken, mer die sulle wi al hoelden hent hier na. Och, make wi ons // die tijt nutteGa naar margenoot+ ende geve wi ons vrommelic totten duechden, want die tijt sal thant comen dattet ons benamen sal werden guet te werken. Ende dan salt ons soe seer rouwen dat wijt nu versuumet hebben. * Onse bruders tot here floerens huys plegen te seggen: ‘Die gene die hem bynnen den irste[n] vijf iaeren vlitelic schicken totten duechden ende pynens hem dat god hoer meeninge sij, dat werden ynt gemene goede duechseme menschen Mer die in die irste vijf iaer wilt ende rapGa naar voetnoot3) blijven, die werden seelden recht doechsem.’ Ende ic segge daer toe: ‘die hem bynnen die irste vijf iaer geven tot testelicheitGa naar voetnoot4) ende tot verweentheitGa naar voetnoot5), // daer sal seelden wat goets van werden.’Ga naar margenoot+ * Wi sijn schuldich ons gewelt te doen in eten ende drinken ende oec vlitich te wesen onsen slaep te nemen, op dat wi sterck ende vromme moegen werden ende onse werck troulic moegen doen. Oeck sulle wi vlitich wesen onsen vrede te | |
[pagina 260]
| |
waeren, op dat wi ons selven niet sieck ende ongevalichGa naar voetnoot1) en maken. *** Soe vake als wi een goet werck doen, soe verdiene wi ene nye gracie. * Vake solde wi overdenken hoe wi onse tijt toe brengen Of wi oec des margens wackerlic op staen ende alle drome ende fantesiën uyt onsen herten setten ende wapenen ons mitter passiën ons heren of mit anderen goeden gedachten ofGa naar margenoot+ nutten materiën die // tot dien dage hoert tegen den toecomenden dach Of wi onse getijde oec wackerlic ende andachtelike leesen Of wi oeck wacker ende vuerich sijn onder myssen Of wi ons oec gewelt doen inden eten Of wi onser onsueclicheitGa naar voetnoot2) oec volgen ander tafelen Of wi oec wal toe hoeren na der lexce Of wi oec trouwe sijn op onse werck Of wi onse herte oec vake op richten tot onsen lieven heren over onse werck Of wi onse zwigen oec wal verwaeren Of wi oec vredsem sijn ende duechentlicGa naar voetnoot3) onses omme gaens Of wi oec mynlic ende bedienstich sijn Of wi oec te tijde comen daer die gehoersemheitGa naar margenoot+ eyschet Of wi oec des // avents averdenken hoe wi den voerleden dach toe gebracht hebben Of wi daer oec wat toe gedaen hebben dat wi des margens op satten Of wi onsen slaep oec pynen te nemen alst tijt is Ende of wi oec wacker ende vuerich sijn alst tijt is. In alle dese punten voerscreven moge wi groetlic verdienen, als wi sij doen soe alst behoerlic is. *** Een geestlic mensche, die in enen geesteliken leven wal te vreden is Die heeft hier een paradijs, ende dat ewige leven sal hij hier na hebben. Wi en sijn niet uytten paradise gewoerpen, mer inden paradise gesaet: conde wijs geloven! * Wi sullen altijt duyken ende wijken ende laten enen anderenGa naar margenoot+ // mit ons doen wat hij wil, op dat wi ynt ewige leven moegen comen. * Dat een ygelic soechtGa naar voetnoot4) dat sal hij vynden, dat is vast: daer en darf niement an twivelen. | |
[pagina 261]
| |
*** Aldus mach een goet mensche denken in vergaderingen: Enen menschen te willen te wesen, dat weer yo te doen Mer allen menschen te behagen, dat en is niet mogelic; want elck heeft sinen syn. Daer om wil ic onsen lieven heren voer my nemen ende pynen hem te behagen ende an te hangen ende sijn eer ende sijn lof te sueken. Hem wil ic mynnen ende ontsien, my en licht daer niet an wat die menschen van my voellen of seggen. Heb ic god te vrende, soe heb ic al genoech: // die aldus doen, onse lieve here salt voegen dat hemGa naar margenoot+ alle goede menschen lief sullen hebben ende gerne by hem wesen Ende sine woerde ende vermaninge mit groter begerten hoeren. * Daer sulle wi over uyt wesen dat wi in mynnen ende in vreden mogen leven. Ende dat en moge wi niet doen, wi en moeten ons totten duechden geven, ende sunderlinge tot dat heilige zwigen. Want die vele calt, die maket vele onvredes. Hij stuert hem selven in dien dat hij wat seecht daer hem sine conciencie of wroecht Of hij stuert enen anderen, dient myshaget dat hij te vele caelt. *** DatGa naar voetnoot1) een mensche weer, die goet ende doechsem weer ende oec gra- // cie had tot devociën ende ynnicheit Geve hemGa naar margenoot+ die tot vele callensGa naar voetnoot2), hij soldet alte samen haste verliesen. *** Die doechsem wil wesen ende wijs, die geve hem tot zwigen! * SwigelheitGa naar voetnoot3), schemelheit ende gehoersemheit stiet sonderlinge wal enen geesteliken menschen, ende sunderlinge vrouwen personen Ende noch sunderlinge walGa naar voetnoot4) stiedet iongen ionferkens dat sij schemel sijn ende zwigende. *** Susteren, ic wil u borge daer wal voer werden dat ghi niet één ydel onnutte woert en spreket, ghi en sult daer pyne voer lijden inden vege vuer of ghi moetent hier of leggen mit pennetenciën. * Dat helsche vuer is // inder tongen; dat is: lichtlike machGa naar margenoot+ men die helle daer mede verdienenGa naar voetnoot5). | |
[pagina 262]
| |
*** Wi behoeven wal toe te sien Als wi wat gebreckelijcs van enen anderen seggen, al dunket ons dat wijs niet en doen uyt hat noch uyt nijt Nochtant en doe wijs yo niet uyt mynnen, ende wi en soldens niet gerne hebben dat ment ons dede. Ende mynne ende hat sijn tegen malkanderen Want dat gene mynne en is, dat moet yo hat wesen. Daer omme, laet ons toe sien ende enen anderen doen als wi wolden dat men ons dede: dat is die eeGa naar voetnoot1) gods ende die ee der natueren. *** Susteren, ic beger dat ghi vake wilt denken op dat leeste ordelGa naar voetnoot2) Ende ter herten trecken hoe wonderlike bangelic //Ga naar margenoot+ den genen te moede wesen sal, die totter luchter hant wesen sullenGa naar voetnoot3) Ende hoe sij na den dage des ordels ewelic inder hellen wesen sullen toe gestoppet Alsoe dat hem in ewicheit niet soe vele verlichtenisse gegeven en sal werden als een cleyne worm gatken daer sij hoeren adem doer moegen halen Of een droeppelken waters daer sij hoer tonge mede mochten laeven Of een cleyne getken daer sij enen vynger doer moechten steken om uytter pynen te trecken. Dit laet ons nu denken ende onsen lieven heren an roepen! Want nu sit hij opten stoel der barmherticheit. Mer inden ordel sal hij sitten optenGa naar margenoot+ stoel der rechtverdicheit, alsoe dat ons dan // niements gebet en sal moegen helpen: ya datGa naar voetnoot4) onse zuete moder maria mit alle den lieven heiligen bede alsoe begerlic als sij mochten, sij en solden den verdoemden daer dan niet mede moegen vercrigen één ure uytter hellen te bliven. *** Inden dage des ordels soe sal iherusalem onder soecht werden mit lanternen. Dat is: daer sal apenbaer werden al dat hier verborgen is geweest Al onse begerten Al onse meninge of waer om Al onsen wille Al onse versumenissen Al onse sunden Al onse gedachten Al onse woerde Al onse werke. Dit sullen sij alte samen claerlike sien ende een ygelic by sunderlinge Daer en sal gheen dinck mogen bliven verborgen. MerGa naar margenoot+ den goeden // en salt niet schandelic wesen dat sij grote leelike sunden gedaen hebben Mer het sal hem tot groter gloriën wesen dat sij soe vrome gewest hebben dat sij die gebychtet | |
[pagina 263]
| |
ende gebetert hebben. Want het is vele meerre arbeyt uytten slijc op te staen als men gevallen is, ende dan den dreck of te wasschen Dant is schone te bliven. Mer schone te bliven dat is meerre wijsheit ende oec vele glorioser. * Gheen mensche en mach te rechte smaken wat dat ewige leven ynne heeft ende oec die ewige doet Dan die geheelic der werlt gestorven is. *** Die alsoe stiet dat hij gerne wil doen na den wille godes Ende bliven inden dienste // gods, die haep ic dat gebennediëtGa naar margenoot+ is van gode nu ende inder ewicheit. * Onse begerte sal al opwert wesenGa naar voetnoot1) totten duechden Ende by onsen lieven heren te comen Ende onse gebreke onder die voete te treden. *** Hoe wi hier meer sympelic ende oetmoedelike leven Hoe wi hier na inden ewigen leven meer ende hoger verheven sullen wesen. * Mit zwigen en mach men niet lichtelic versumen. *** Het is allike vele wat wi doen, als wi onsen lieven heren dienen Het is een salich dwanck ende benouwinge, die ons brenget totter ewiger vryheit. * Hoe dat een mensche sijns selves crancheitGa naar voetnoot2) bet bekent, hoe dat hij naerre is der graciën gods. *** Die hem // onsen lieven heren geheelic op dragen endeGa naar margenoot+ bevelen, weer dattet hem wal dan quelke ghiet, die en sal onse lieve here niet moegen laten. *** Wi en mogen onsen lieven heren nietGa naar voetnoot3) genamers doen dan dat wi dat na pynen te doen na onsen armen vermogen, dat onse lieve here ons voer gedaen heeft. * Onse lieve here heeft hem soe seer ontbloetet van allen tijteliken goede Dat hij niet en wolde soe vele toe seggens hebben tot alle den goede der werlt, dat hij soe vele eygens hadde daer hij eyns éne nacht sijn hoeft op hadde mogen neygen Of enen voet op mogen setten. *** Als wi dat lijden ons heren in onsen herten dragen, soe // sulle wi daer dese vijf graciën uyt vercrigen. DieGa naar margenoot+ irste is dat wi medelijden sullen hebben mit onsen lieven | |
[pagina 264]
| |
heren. Die ander is dat wi sullen begerte crigen hem na te volgen na onsen armen vermogen. Die derde is dat wi daer uyt sullen crigen hulpe, troest, medicina ende stercheit tegen onse becaeringe. Die vierde is dat wi sullen crigen zueticheit in onsen lijden, soe dattet ons ghenoechlic sal wesen wat te lijden om gods wille. Die vijfte is die mynne gods; want als hij siet dat wi sijn lijden in onsen herten dragen, soe sal hij genoechte hebben in ons te wonnen Ende hij en sal onsGa naar margenoot+ sine mynne niet mogen weygeren. Sante bernartGa naar voetnoot1) // seecht: ‘die hemelsche brudegom sal hem verblijden ende sal gerne in gaen in dat herte dat bestrecken is mitter salven sijns lijdens.’ (Wordt vervolgd.) | |
[pagina 353]
| |
Goede punten uit de Collatiën van Claus van Euskerken,
| |
[pagina 354]
| |
hoeren geslechte en moechte hoer helpen Want die tyran was soe listich ende soe cloeck ende oec soe wreet dat hem niement an en conde noch en dorste. Dit vernam des conincs soen, ende uyt sijnen barmhertigen trouwen mylden herten soe dedet hem alte wee dat die edele schone ionfer soe wreedelic gehandelt waert Ende uyt rechter goetheit sijns edelen herten soe dachte hij hoer te helpen. Hij quam by hoer ende sprack hoer toe ende vraechde hoer: ofGa naar voetnoot1) hij hoer hoelpe dat sij uytter maecht des tyrans queme Of sij hem dan oec wal trouwe wolde lavenGa naar margenoot+ ende hoelden. Als sij dat hoerde, waert sij seer // blijde ende belaefde hem geheele trouwe te hoelden al die dage hoers levens. Doe dede des conincs soen alsulke cleeder ende leverey an als der ionferen geslechte plach te dragen Ende hij nam enen strijt an tegen den tyran. Ten leesten waert der geordiniert dat des conincs soen ende die tyran allenigen tegen malkanderen solden strijden op een plaes. Doe creech des conincs soen die averhant ende hij creech den tyran onder, ende hij benam hem alle sineGa naar voetnoot2) maecht ende hij verloesde die edele ionfer uyt sinen handen Ende hij benam hem al dat goet ende die heerlicheit die hij mit hoer gecregen hadde. Mer watGa naar voetnoot3) //Ga naar margenoot+ geschiede: des conincs soen die hadde alsoe vele wonden gecregen inden strijde dat hij daer an starven moste. Als hij gestorven was, soe was die edele ionfer alte zeer drovich Ende sij nam sine blodighe wapenne daer hij mede totter doet gecomen was, ende henck die in hoer slaepcamer ende en woelde der mynnen ende trouwen die hij hoer bewesen hadde, nummermeer vergeten. Ende als hoer enige genoechlike dinge der werlt voer gehoelden worden, soe genck sij in hoer slaepcamer ende ansach die wapenne daer hoer trouwe vrent mede terGa naar margenoot+ doet // gecomen was om hoeren wille. Ende die trouwe ende die mynne die toech sij alsoe in hoer herte dat gheen ander dingeGa naar voetnoot4) steede in hoer hebben en moechte. Ende als hoer enich lijden toe quam, soe dachte sij dat sij wt vele meerre lijden verloest was. Wie is dese edele ionfer, die aldus schone ende | |
[pagina 355]
| |
rijke is? Dat is die edel ziele. Wie is die wreede tieran? Dat is die duvel. Wie is des conincs soen? Dat is onse lieve here ihesus cristus, die coninck der gloriën. Dese hadde alte groet yamer in sinen edelen trouwen barmhertigen mylden herten, om dat die edele ziele onder die wreede tyranschap des duvels was, daer hoer niement wt en con-//de ghehelpen van alle denGa naar margenoot+ menschelikenGa naar voetnoot1) geslechte. Hij quam ende sprack hoer toe doer die propheten Ende hij belaefde hoer: wolde sij hem trouwe hoelden, hij wolde sij verloesen wt die heerschappye des wreeden tyrans die sij bedragen hadde. Ende wt rechter goetheit sijns mylden barmhertigen herten soe dede hij an die cleeder ende leevereye - Dat is die menschelike natuere - ende quam daer mede te strijden xxxiij iaer lanc tegen den duvel. Ende hij verloesde die edele ziele Ende benam den duvel al sine macht // ende die heerschappye die hij hadde over datGa naar margenoot+ menschelike gheslechte. Mer ten leesten, doe hij alsoe lange ende zwaerlike gestreeden hadde, soe is hij inden strijde doet gebleven om die mynne der edelre zielen. Wat sal die ziele nu weder doen: voerwaer, is sij ghetrouwe, soe en sal sij des doets hoers alre getrouesten vrents nummermeer vergheten Ende sij sal nemen sine blodige wapene Als dat cruce, die negele, dat speer, die dorne crone, die geysellen, die bespottinge, die bespyinge, die verwitlike woerde, die spondieGa naar voetnoot2), // dat riet ende voert al die wapenne daer die co[n]inc der gloriënGa naar margenoot+ mede totter doet gecomen is Ende hangen sij in hoer slaepcamer, dat is in hoer herte, alsoe dat sij der trouwen ende mynnen die hoer die coninc der gloriën bewesen heeft, nummermeer en verghete. Ende als hoer enige ghenoechlike dinge na den vleische voer gehoelden werden, soe sal sij dese wapenne ansien ende der trouwen gedenken, wt wat mynnen ende guetheit hij voer hoer geleeden heeft, op dat sij gene genoechte en solde sueken dan in hem. // Ende als hoer lijdenGa naar margenoot+ toecoemt, soe sal sij gedenken wt hoe zwaeren lijden sij verloest is overmits der passiën hoers getrouwen vrents Als van den thorne gods Ende van der ewiger doet. *** Onse lieve here ihesus die heeft soe zwaerlic om onsen | |
[pagina 356]
| |
wille gearbeyt dat hij den last niet langer en conde gedragen: hij bleef daer onder liggen en starf voer ons. * Wi sullen denken hoe geheelick hem onse lieve here onder dat lijden gegeven heeft. Want ny mensche en mochte soeGa naar margenoot+ zwaerlike lijden als hij leet Ende dat om weer-//dicheit sijns persoens, om edelheit ende tederheit sijnre conplexsiën, om levendicheit sijnre synneGa naar voetnoot1) ende om onnoselheit sijns levens Want hij was die alre onschuldichste. Hier wt sulle wi halen medicine tegen onse geestlike wonden Want dat leven ende die passie ons lieven heren is een abteyke daer alle medicine in te vinden is tegen alle die siecten der zielen. Want gheen dinck en mach ons beiegenen, wi en moeghen daer ene plaester toe vinden, ist dat wi sij wal sueken conen. Wi moegen hierGa naar margenoot+ oec // halen troest in allen lijden. Ende dat die passie ons heren dedeGa naar voetnoot2), ic en weet niet hoet geestlike menschen solden conen maken Ic meene: sij solden vake of vallenGa naar voetnoot3) of sieck werden ende sterven eer tijtGa naar voetnoot4). *** Daer om heeft onse lieve here soe vele ende soe zwaerlic geleeden, op dat hij ons die mynne sijns herten wolde tonen Ende ons verwecken hem weder te mynnen ende dancber te wesen. Want gheen dinck en mach enen menschen meer trecken tot mynnen dan dat hij weet dat hem een ander soe lief heeft dat hij gerne om sinen wille lijden wil. Bernardus: ‘oGa naar margenoot+ here ihesu, baven // alle dinck maket di my mynlic die kelic dijns lijdens!’ Aldus en trecket ons gheen dinck meer onsen lieven heren te mynnen dan an te marken sijn heilige lijden Dat hij wt soe goeden herten voer ons geleeden heeft. Wi werden daer oec wt getagen onsen lieven heren troulic ende gheheelic te dienen. Want wie en solde alsulken goeden heren niet gerne dienen Die hem selven alte mael voer ons ende tot onser behoef gegeven heeft? Want wi mogen hem nemen ende doen mit hem wat wi willen. Wi mogen hem sinen hemelsche[n]Ga naar margenoot+ vader offeren voer al onse sunden, want hij hee//ft daer vol | |
[pagina 357]
| |
voer gedaen an die galge des crucesGa naar voetnoot1) Ende wi mogen dat ewige leven mit hem copen, want dat heeft hij ons tot onser behoef gecoeft mit sinen duerbaeren blode ende bytteren doet. Wi mogen hem oec in onse herte nemen ende verenigen ons mit hem ende spreken hem toe soe vake als wi willen, ende clagen hem al onse lijden ende noet Ende dat is ons een groet troest, soe lange als wi hier in ellende sijn. Want wi hebben vake vele te lijden ende te strijden van buten ende van bynnen, ende dat kumt ons oec onder tijden soe an dat wijs genen menschen en conen clagen: ende // daer om is ons dat toekierGa naar margenoot+ tot onsen lieven heren alte groet noet; ende wert dat wi dat niet en hadden, wi solden vake moeten gebreken. Ende die dat niet en heeft, en darfs niement wyten dan sijns selves traecheit ende onachsemheit; want onse lieve here die is altijt bereyt, als wi selven begerich ende vuerich sijn. * Wi werden oec wt anmarkinge des lijdens cristi ghesterket ende gemoediget gerne wat weder te lijden om sinen wil. Alsmen ene[n] Elphant enenGa naar voetnoot2) doeck voer die ogen hoelt, die in blode geverwet is, soe wort hij crachtich ende moedich ende en ontsiet // gheen dijnck. Alsoe oec die mynnende ziele, ansiendeGa naar margenoot+ dat blodige licham hoers gemynden, wort sij gestarket ende gemoediget alle dijnck te lijden. *** Een mensche die hem oeffent in dat lijden ons heren, die sal daer alsulke vrucht wt crigen dat hem gheen lijden zwaer en sal wesen; ya soe veer sal hij comen dat die dinge die hem te voeren seer zwaer ende ondragelijck weeren, die sullen hem overmits oeffeninge des lijde[n]s cristi genoechlijck ende licht werden. Ende daer hij hem vele in te lijden plach te hebben, daer en sal hij nu niet op achten. * Ons en is gheen // dinck nutter dan dat wi ons geven totGa naar margenoot+ gode; want niet en is lichter noch zueter dan dat hij van ons begert Als hij oec selven seecht: ‘Mijn Iuck is zuete, ende mijne bordenGa naar voetnoot3) is licht’Ga naar voetnoot4). Dit gevoelt elck guet mensche in hem selven. Het weer enen goeden menschen die weet wat genoechten in gode ende inden duechden sijn, vele lichter duy- | |
[pagina 358]
| |
sent doden te sterven dan van gode ende van den duechden te scheiden Ende weder totter werlt te kieren. *** Sante Bernart seecht: ‘die gracie die een ygelic ontfangen heeft, dat is sine trouwe.’ Die ene heeft een kuyschGa naar margenoot+ herte, die ander een mynlic herte, die an-//der een willich herte, die ander een ynnich devoet herte. Ende wie alsulke gaven ontfangen heeft ende alsoe gesterket is dat hij mitter hulpe gods voert an in kuyscheit kan leven, dat is al sijn trouwel schaetGa naar voetnoot1). *** Nemeeas die prophete seecht: ‘Die vroude des heren dat is u stercheit’Ga naar voetnoot2). Dat is dat wi voert gaen in duechdenGa naar voetnoot3) ende in een geestlic leven: dat is sine vroude. * Als wi onsen wille geven tot dien daer wi van gode toe geropen sijn, soe doe wi den wille gods. *** Gulden mont dat ist dat sante pauwelGa naar voetnoot4) soe groet heeftGa naar margenoot+ gemaect dat hij sinen wille // soe geheelic gaf totten wille gods te doen. *** Het en sij dat een ygelic hem selven late ende dode sinen eygenen wille, hij en maech niet comen tot dien die hier baven is. * Hoe goet het is dat wi doen als onse eygen wille daer in gevonden wortGa naar voetnoot5), soe en isset gode niet behagelic. *** Als wi den wille onser oversten doen, soe doe wi den wille gods. * Die geestelike menschen hebben vele graciën ontfangen van gode meer dan werlike menschen, waer om sij gode vele meer verthornen als sij sunde doen, dan werlike menschen. Ende deser graciën is sonderlinge soven. Die irste is dat verboent dat sij mit gode gemaket hebben, dat sij hem //Ga naar margenoot+ ewelic willen dienen. Ende dan verbynt hem god weder totten | |
[pagina 359]
| |
menschen ende ontfaet sine ziele tot sijnre bruyt Ende verhoert gerne sijn ghebet. Als wi in dit huys angenamen werden ende ons geheelic in dit leven geven Wat groter loen ende graciën wi daer mede verdienen, dat is onbegrijplic. Soe anghename is onsen lieven heren die guetwillicheit, ic meen: die dan voert storve, hij solde sonder vege vuer ynt ewige leven vaeren. Die ander is dat sij onse lieve here bennediët ende besorget in tijtliken dinghen alsoe dat sij al hebben des hem noet is sonder perykel hoerre zielen, dat veer is van den werliken menschen. Ende oec als hem die geest-//like menschenGa naar margenoot+ kieren van den state der duecht, soe plecht hem god gemeenlic sine bennedixcie te ontrecken, soe dat sij dan oec arm werden van tijtliken goede. Die derde is dat woert gods - die spyse der zielen -, dat wi dagelix overvlodelic hebben. Die vierde is dat heilige sacrament des lichams ende bloets ons heren ihesu cristi: wat graciën ende genaden daer mede gegeven wort den ynigen ontfanger, dat en kan gheen herte begrypen. My gedenket: noch doe ic een clarickGa naar voetnoot1) was, dat ic doe zalige here Peter van hoernGa naar voetnoot2) hoerde seggen: ‘Een mensche moechte hem alsoe vuerichlic // bereyden tegen die ontfangenisse desGa naar margenoot+ heiligen sacraments dat, wert dat hij na verdiensten in alsulken staet stonde dat hij comen solde in dat nederste choer der engelen Mit enen ontfangenGa naar voetnoot3) solde hij moegen verdienen te comen in dat negende choer’Ga naar voetnoot4). Market, susteren, wat groter graciën wi dan versumen, als wi ons van traecheit ende van onachsemheit aftrecken van die ontfanginge des heiligen sacraments: ya wi clagen wal vake dat wi alte traech ende koelt | |
[pagina 360]
| |
ende ondevoetGa naar voetnoot1) sijn ende niet bequaem daer toe Mer daer omGa naar margenoot+ sulle wi // daer toe gaen, dat wi vuerich moegen werden. Want lange van onsen lieven heren te bliven, daer en cone wi niet guet noechGa naar voetnoot2) vuerich van werden Want dat vuer is in onsen lieven heren, ende hoe moege wi dat vuer halen dan daert is? Daer om sulle wi ons daer toe bereyden mit enen gueden wille. Hebbe wi ons ontgaen, dat ons dat leet sij! Sinne wi arm, sinne wi behovich, alle rijcheit is in hem; sinne wi sieck, hij is onser zielen medicine. Hij ist al dat ons zalich maken mach in tijt ende in ewicheit. Die vijfte is die geestelikeGa naar margenoot+ ingeestingeGa naar voetnoot3) van byn-//nen ende oec die guede vermaninge van buyten: wolde wi die troulic te werke setten, wi solden daer seer vele by vorderen. Die seste is heilicheit des levens: als wi wat guets denken, wat guets hoeren, wat guets spreken, wat guets opsetten, wat guets te werke setten of wat wi hier ter eren gods doen, daer verdiene wi al mede heilicheit des levens. DatGa naar voetnoot5) sovende is die glorie des ewigen levens, die god sunderlinge belaeft heeft den geestliken menschen die gelaten hebben tijtlic guet, tijtlike glorie ende eer der werlt, olders ende vrende ende oec alre meest hem selven. Ga naar margenoot+ *** Wi sullen onsen lieven // heren dienen mit enen vredsemen vroliken herten. Want geestlike vrolicheit maket guetwillicheit, sij scharpet die synne, sij maket die memorie vaster ende die reeden sterker, sij is een behulp tot vele duechden. Die gracie gods en wil altijt niet in ons werken: wi moeten onse natuer mede setten na den duechden. Wi en sullen niet wesen ‘raep hier, raep daer’, soe dat wi den enen wech verstorten dat wi den anderen wech op gerapet hebben Mer wi sullen ons soe setten dat wi mit vrouden dat guede werken, dat wi doch yo doen moeten: soe maecht gode gename werden,Ga naar margenoot+ // ende wi sullen in corter tijt alte vele meer vorderen dan die anderen die hoer natuer niet medde en setten. | |
[pagina 361]
| |
* Dat is die rechte geest ons heren ihesu cristi dat wi cleyne ende verworpen sijn in ons selves ogen. *** Och susteren, het sal ons noch soe seer rouwen dat wi nu soe versumende sijn in ons selves zalicheit Als wi nuGa naar voetnoot1) comen te liggen ynt veghe vuer daer wi moeten lijden grote, zwaere ende lange pyne, om dat wi ons nu niet en pynen onse passiën ende verkiertheit te verwinnen Ende dat wi ons niet en bereiden dat heilige sacrament te ontfangen alst behoerlike tijt eyschet, daer wi onse sunden mede moechten // of leggen. Mer om ene cleyne quaclingeGa naar voetnoot2) die ons ynt hoeftGa naar margenoot+ schoet, soe trecke wi ons daer van Ende wat men ons raet of leert, wi en willen daer niet na doen. Ende voerwaer, wi eygent dat ons onse lieve heer daer om leet pynigen ynt vege vuer, ist dat wi der hellen ontgaen, als ic ommer hape. Want ic hape dat hier niement en is, die van hier ter hellen sal vaeren. Mer wi bereyden ons vake groet zwaer vege vuer, om dat wi ons nu soe lichtelic volgen ende ons niet en geven totten rechten duechden, daer wi soe guet rieschap toe hebben. Och, als wi sien sullen dat // onse mede susteren die hem tottenGa naar margenoot+ rechten duechden gegeven hebben, mit soe lichte pyne of sonder pyne aver comenGa naar voetnoot3) Ende wi soe grote lange pyne moeten lijden, soe salt ons alsoe rechte leet wesen dat wi ons oec niet en hebben gegeven totten rechten duechden, daer wi soe guet rieschap toe hadden als sie Ende dat wi onsen passiën ende verkiertheit soe lichtlic gevolget hebben Ende dat wi soe traech ende versumende gewest hebben in te ontfangen dat weerde heilige sacrament, daer wi onse schult soe seer wal ende lichtlic mede mochten betaelt hebben, daer wi dan soe zwaerlike voer moeten lijden. Want dat heilighe sacramente is een offer hande // voer onse sunden. Ende want wi altijt sundigen, soeGa naar margenoot+ is ons groet noet dat wi ons daer dicwil weerdelic toe bereyden na onsen armen vermoegen, op dat wi onse sunden daer mede moegen of leggen. Want die dat heilige sacrament | |
[pagina 362]
| |
ontfanget inden staet der graciën als ic hape dat wi alle gader doen die wi hier sijn, die en vercriget niet allene vergiffenisse sijnre sunden, mer hij verdient oec wonderlike grote glorie. Och dat wi wisten watter al vruchten ende zalicheit is geleegen inden heilige[n] sacrament, wi solden ons soe rechte vlijtelike daer tegen bereiden mit bychten, mit heiligen zwigen, mitGa naar margenoot+ ynigen ghe-//bede ende mit vele gueder werke, op dat wijt yo weerdelic moechten ontfangen. Dat guet en is niet wt te spreken, dat die mensche verdient, die dat heilige sacrament weerdelic ontfaet. Des gelijcs en is dat quaet niet wt te spreken, dat die mensche hem selven duet, die versuemt dat heilige sacrament te ontfangen als hijt na behoerlicheit wal doen moechte. *** Sante pauwelGa naar voetnoot1) seecht: ‘synne wi allene in desen leven hapende in cristo, soe synne wi die yamerlixsten van allen menschen’Ga naar voetnoot2). Dat is: ist dat wi vaste van buyten henne gaen ende en pynen ons niet van bynnen mit enen geheelen hertenGa naar margenoot+ tot onsen lieven heren ende totten // rechten duechden te geven Mer allene denken hoe wi voer den menschen heen moegen comen ende en pynen ons niet vorder, soe synne wi die yaemerlixsten van allen menschen. Want daer en sulle wi die ewige zalicheit niet meede verwerven, mer die ewige verdoemenisse. Ende wi moegen daer nu vaste meede heen gaen voer den menschen, mer onse lieve here doer siet die meeninge ende hij salt alsoe scharplic in ons ordelen; ende ist dat wi ons niet en geven totten duechden mer die helle verdienen, soe sulle wi vele dieper in die helle comen dan die heydene of die ioden. Ga naar margenoot+ *** Het sal ondertijden gevallen dat // hem een mensche alsoe nouwe waeren kan dat hij in genen gebreeken van buyten en vaelt ende aver al seer stichtich ende duechentlic is ende duet al dat hij doen sal. Ende om dat hij hem alsoe rechte wal hebben kan, soe cricht hij oec een groet voellen van hem selven Dat hem coemt wt enen hoeverdigen herten, recht of hij wat vermoechte van hem selven. Ende als hij enen anderen market, die hem soe wal niet en heeft, daer heeft hij onweerdicheit op. Dese hoverdie is een fondemeent alles quats; ende | |
[pagina 363]
| |
wat men daer op tymmert ReynicheitGa naar voetnoot1), gehoersemheit ende ander // duechden, het is al te vergheefs: ten mach niet blivenGa naar margenoot+ staende, want dat fondament en doech niet. Dit ansiet onse lieve here; ende want hij onse zalicheit mynnet, soe verhenget hij ondertijden alsoe zwaere becaeringe opten menschen dat hij niet en weet hoe hij daer wt comen sal Of hij leet hem onvoersiens soe zwaerlic vallen dat al dat huys daer van davert Of hij sent hem zwaer lijden toe, daer hij hem wt veroetmoedige. Als die mensche aldus vander verhengenisse gods veroetmoediget wort, soe schaemt hij hem ende cricht een cleyn voellen van hem selven ende // hij kan medelijden mit eynsGa naar margenoot+ anders crancheit die hij te voeren veronweerde Ende hij cricht een groet voelen van enen anderen. Want hij is nu oetmoedich van herten geworden overmits dien dat hij selven in crancheit gevallen is Welke oetmoedicheit een fondement is alre duechden. Ende wat ander duechden hij daer op tymmert, die sullen wal staende bliven Ende sij sullen hem brengen tot sijn ewige zalicheit. *** Die apostel sante pauwelGa naar voetnoot2) seecht: ‘die gene die vanden geeste gods gere[g]yert werden, dat sijn kynder gods’Ga naar voetnoot3). Die dese vijf punten in hem voelt, die mach hapen dat hij een kynt gods is, als die leer-//res daer van seggen. Dat irst isGa naar margenoot+ waerheit des geloven. Dat is dat wi sullen vastlic geloven al dat die gemene heilige kerke geloeft of schuldich is te geloven. Ende als ons die duvel anvecht mitten gelove nu ende oec als wi starven sullen Daer en behoeve wi niet vele tegen te disputieren Mer wi sullen slichts seggen: ‘Ic wil geloven als die gemene heilige karke geboet te geloven.’ Ende daer sulle wi vastelic by bliven: soe ist genoech. * Dat ander is reynicheit des levens. Dat is dat wi ons reyne sullen hoelden van allen sunden, beyde cleyn ende groet, // na onsen vermoegenGa naar voetnoot4), Ende als wi in enigen sundenGa naar margenoot+ gevallen sijn, soe sulle wi gerynge pynen weder op te staen. Dat is dat wi gerynge een leet wesen sullen hebben, op dat wi liggende niet gegreppen en werden Want wi niet en wetten wanneer of hoe wi starven sullen; ende werde wi dan liggende | |
[pagina 364]
| |
gevonden in groten sunden, soe ist al verlaeren ende soe en mach ons niement helpen. Want die in een doet sunde sterft, die moet ommer verdoemt werden. Ende al beede onse zuete vrouwe mit alle den heiligen daer voer, ten mach niet baeten. Daer om, laet ons yo toe sien ende altijt morw hertichGa naar voetnoot1) wesenGa naar margenoot+ ende guet willich: soe salt al guet werden. // Dat derde is navolginge gods: dat is dat wi dat exempel ons lieven heren sullen pynen na te volgen na onsen armen vermoegen Want daer om heeft hij ons voor gegaen. Hadde wi allene vorloesinge behoeft, soe moechte hij wal een groet man gecomen hebben ende hebben hem voert des anderen dages laten crucen. Mer want wi oec sijn exempel behoefden, soe is hij een cleyne kyndeken geworden ende heeft driendartich iaer lanc opterGa naar voetnoot2) eerden gewandert onder ons Ende al sijn leven heeft hij ons gegeven tot enen exempel. Hier op seecht sante Bernaert, dieGa naar margenoot+ zuete leerre, // inden persoen ons heren: ‘O mijne hynder, siet an mijn leven ende mijne wanderinge Want wt mijnen leve[n] mogdy marken u leven Dat is, hoe ghi u leven leyden sult. Ansiet mijn armoede, mijne lijdsemheit Mijne gehoersemheit, mijne mynne Mijne oetmoedicheit, mijne sachtmoedicheit ende al mijne duechden. Dit ansiet wal ende volget my na!’ Dat vierde is getuych des geests. Dat is dat die heilige geest onsen geeste getuych ghift dat wi kynder gods sijnGa naar voetnoot3) Ende dat wi al onsen hape ende betrouwen in hem setten. Ende alsoe vele als wi dat doen, alsoe vele sulle wi vercrigen.Ga naar margenoot+ Onse lieve here is alsoe guet: het is hem seer // gename dat men een goet betrouwen op hem heeft Ende hoe wi hem meer toe betrouwen conen, hoe hij ons meer geven sal. Dat vijfte is vrede des herten: dat is dat wi altijt te vreden sullen wesen mitten wille gods Want onse lieve here die schict alle dinge alsoe als sij alre best sijn. Dat sulle wi mit enen geheelen herten voelen ende geloven: soe sulle wi kynder gods werden. *** Als wi in lijden ende in bangicheit sijn, soe sulle wijt onsen lieven heren allene clagen ende op dragen Ende betrouwent sijnre goetheit toe dat hij ons helpen sal. Soe sal hij ons sonder twivel wt dat lijden verloesen. Niet dat hij ons dat | |
[pagina 365]
| |
lijden voert of sal nemen, mer hij sal // ons alsulke gracieGa naar margenoot+ geven dat wijt moegen dragen. Wi moeten onse lijden oec wal clagen den genen die ons in die stede gods gesat is, ende volgen hem dan inden dat sij ons raden. Daer sulle wi vele meer in verdienen dan oftet ons god selven seechde mit sinen eygenen monde. *** Wi sullen ons bereyden van die ene hochtijt totter ander mit groter vueriger begerten, op dat wi onsen lieven heren ene bequame stede in ons moegen maken, dat hij lange by ons mochte bliven Ende ons rijke maken mit vele graciën Want die god in hem heeft, die heeft al dat goet is inden hemel ende inder eerden. Daer // solde wi al onsen vlijt toe doen datGa naar margenoot+ wi hem yo niet buten en slutten. Ende als wi ons onbequame voelen overmids traecheit ende versumenisse, soe sulle wi onsen lieven heren bidden dat hij onse gebreck vervullen wil Ende gaen dan opGa naar voetnoot1) sine barmherticheit tot hem, wantet die gehoersemheit eyschet. * Wi sijn in alsulken staet gesaet dat wi niet één ogenblyc tijts en dorvenGa naar voetnoot2) laten voer by gaen, wille wi selven Wi en moegen daer in verdienen dat ewige leven. Want al dat wi doen in gehoersemheit, dat is ons verdienstelic, oec slapen ende eten. *** Een goet wille dat is een // beghyn alles goets endeGa naar margenoot+ ene moder alre duechden. Des ghelijcs is een quaet wille een begyn alles quaets ende ene moder alre onduechden. * Als wi doen tegen onse goede gewonten of tegen den wille onser oversten, soe wort onse wille gevondenGa naar voetnoot3). *** Die market dat hij meest ontfangen heeft, die sal meer oetmoediger wesen ende meer bereyder ende vueryger gode te dienen. * Als wi in die capelle comen, soe sulle wi denken: lieve here, gheeft my gracie dat ic dese mysse mit ynicheit hoeren moet. Al dat ic daer in verdiene: quytinge des vege vuersGa naar voetnoot4), dat offer ic u voer die zielen die inden vege vuer sijn Ende sunder-//linge voer mijnre vrende ziele. Dat sal onsen lievenGa naar margenoot+ heren seer gename wesen Ende troestlic den zielen. | |
[pagina 366]
| |
*** Als wi sitten by den vuer, soe solde wi denken op die gene die ynt vuerGa naar voetnoot1) sitten Ende leesen hem enen psalm, als ons lustet te kallen: dat sal hem seer gename wesenGa naar voetnoot2). * Een ygelic solde hem selven sueken; dat is: een ygelijc solde sijne baete ende sijne ewige zalicheit zueken. *** Sante Augustinus seecht: ‘salich is die dwanck die ons brenget totter ewiger vryheit.’ * Als wi te tijde comen daer die gehoersemheit eyschet, soe wynne wi; mer als wi te late comen, soe verliese wi. *** quade dinge die ons hier quellen ende parssen, dieGa naar margenoot+ dwin-//gen ons te lopen ynt ewige leven. * Die gene dien dat lijden sinen hoeren verstant ghiftGa naar voetnoot3) Die op doen hoer ogen ende sien dat wonderlike grote loen dat men overmits den lijden verdient Ende daer om begeren sij te lijden ende lijden gerne. Ende als sij gheen lijden en hebben, soe doen sij hem selven lijden an mit arbeyt ende mit castyinge des lichams Ende sij en doen hoeren licham gheen gerackGa naar voetnoot4) noch gemaeck an meer dan nouwe noetdrufte. *** Een goetwillich mensche die verdient meer dan hij selven geloven kan Ende oec mede werken hem alle dinge ynt goedeGa naar voetnoot5). Ende al valt hij in sunden: des hij hem pynt hast-//Ga naar margenoot+ lic weder op te staen, soe salt onse lieve here al tot sinen besten schicken. * Een goetwillich mensche die sal groet loen verdienen voer een ygelic goetwerckGa naar voetnoot6), hoe cleyne dattet oec is Ende voer een ygelic goet woert Ende voer ene ygelike guede gedachte Ende dat loen sal inder ewicheit dueren. Ende om dat dat ewige loen alsoeGa naar voetnoot7) groet is, soe wolde onse zuete moder maria liever wtten hemelrike gaen, weert moegelic, ende gaen ynt vege vuer ende barnen daer heent ten ionxten dage toe Eer sij | |
[pagina 367]
| |
dat alre mijnste loen wolde aver geven, dat sij ontfangen heeft voer die alre cleynste goede gedachte die sij // op eerden gehadtGa naar margenoot+ heeft Of voer dat alre cleynste goede woert dat sij gespraken heeft Of voer dat alre cleynste goede werck dat sij gedaen heeft. Och, die ewicheit is alsoe wonderlike groet in gloriën te gebruken. Ende hoe dat goet groter is dat wi doen, hoe oec onse loen groter sal wesen. Daer en sal gheen goet ongeloent bliven. Als wi starven, soe sal onse lieve heer tot enen ygeliken van ons seggen: ‘Comet, mijn wtvercarne bruyt Ic heb u gehoelden die nye appelen mitten oelden.’ Dat is, ic heb al uwe goede werke bewaert, die cleynen mitten groten. Ende voer alle dese sal hij ons lonen alsoe groetlic dat ons selven verwonderen sal dat wi // mit soe cleynen arbeyt soeGa naar margenoot+ grote ruste vercregen hebben. * Dat maketGa naar voetnoot1) ene grote droef heit in enen goeden herten Als een mensche denket dat hij niet wetten en mach soe lange als hij hier is Al ist dat hij alle goet duet na sinen armen vermogen ende alle quaet schuwet Weder hij weerdich is des hates of der mynnen. *** Wi hebben enen brudegom, ende die wil hebben dat wi sullen hebben onderlinge mynne: daer mede sulle wi hem alre beest behagen. * Die hem bloet maket van al dat hem een hinder mach wesen inden dienst gods Die sal verwinnen sine sterke viande Als die duvel, die werlt ende sijn eygenne // vleisch. DieGa naar margenoot+ dinge die ons hinderen inden dienst gods, dier is seer vele Mer sunderlinge isser drie, daer vele in beslaten is. Dat is tijtlic goet, vrende ende mage Ende wallust des vleisches Ende eygen wille. Daer sulle wi weder voer an nemen willich armode, reynicheit ende gehoersemheit. Die tijtlike rijcheit aver ghijft, den ghift onse lieve here geestlike rijcheit weder, als wijsheit ende wettenheit Voer vleischelike wallust geestlike wallust Als ene goede consiencie ende genoechte inden duechden Voer den eygen wille smaeck ende zueticheit den wille gods te vollen brengen. * Die gene die hem goettijtGa naar voetnoot2) daer toe wennen dat // sij teGa naar margenoot+ tijde comen daer sij wesen sullen Die sullen daer by blijven, ende sij sullen vele verdienen. | |
[pagina 368]
| |
* Onnutte woerde ende kalachticheitGa naar voetnoot1) der tongen maket die ziele sieck ende leedich. *** Doe die mensche ynt paradijs gesat was, doe was die duecht allene in enen boem gesat, dat hij daer niet van eten en solde. Ende nu heeft god die duecht ynt zwigen gesat; wille wi dat nu oec niet hoelden, hoe sulle wi dan goede menschen werden: zwigen is die moder der geestlicheitGa naar voetnoot2). * Wi sullent woert godsGa naar voetnoot3) gerne hoeren en doen onse herte op ende latent in gaen ende ontfangent suetlic ende leven daerGa naar margenoot+ na: wi werden daer van gereynicht van onsen // sunden. Wi werden daer van ontsteken tot guet te doen Wi werden daer van getroestet in onser droefheit Ende wi werden daer van heilich ende zalich. Baruch die prophete seecht: ‘O israhel, zalich sijn wi!’Ga naar voetnoot4) Want al dat die wille gods is, dat is ons apenbaertGa naar voetnoot5), dat is in die heilige scrijft: daer vinde wi den wille gods hoerende leesende denkende. * Om dat wi soe rechte seer geneicht sijn ons te verheeffen, soe heeftet onse lieve here alsoe gevoecht dat wi vake vallen van crancheit, op dat wi ons sullen veroetmoedigen. Ende hij heeft vele liever dat wi niet énen dach en conen staen sonder vallen ende ons dan veroetmoedige[n] dan dat wi conden staenGa naar margenoot+ ende // grote dinge doen, daer wi ons wtGa naar voetnoot6) verhoeverdichden. * Die gracie des heiligen geests vloyt in die oetmoedige herten. *** Wi sullen verheven wesen baven alle tijtlike dinge Ende verciert wesen mit mynnen ende mit gelove ende mit vele goeder werke Ende onse herte bekummeren mit hemelschen ende ewigen dingen Ende mit dat leven ende wanderinge ende lijden ons lieven heren ihesu cristi Ende mit sijne verrijsenisse ende hemelvaert ende sendinge des heiligen geests. Dit sulle wi in onse herte prenten, hier sulle wi ons toe geven Ende alle onnutte dinge buten sluten: soe moege wi bequame vate werden des heiligen geests. Ga naar margenoot+ * Wille wi den heiligen geest hebben, soe moete wi ons | |
[pagina 369]
| |
geven tot cleynen dingen ende tot oetmoedigen dingen, dat is vast; want daer is al die heilige scrijft vol van. *** Cleyne dinge die wi doen, die werden groet overmits die gracie des heiligen geests die in ons is. * Onsen vader waert eyns ghevraecht: Een mensche die gerne ynt ewige leven weer ende enen goeden wille hadde, of onse lieve heer daer oec wal meede lijden solde, al en konde hijs niet al te werke setten. Daer antwoerde hij op dat onse lieve here seecht ynt heilige ewangelio: ‘“Niet alle die gene die my “here, here!” toe seggen, en sullen gaen ynt rijke der hemele Mer die daer duet den wille mijns vaders die daer is // inden hemel, die sal gaen ynt rijke der hemelen.”’Ga naar voetnoot1) DieGa naar margenoot+ goede wille is goet; mer ist dat wijt vermogen, soe moete wien oec te werke setten, of ten sal ons niet vele helpen. Want daer en is niement soe quaet, hij en weer gerne yntGa naar voetnoot2) ewige leven Mer die daer niet na en arbeyt, die en sal daer niet comen. *** Sueket gode te behagen ende hebt die duechden lief: soe sullen u alle goede lude lief hebben. * Hadde wi wal geleert van onsen lieven heren dat hij sachtmoedich is ende oetmoedich van hertenGa naar voetnoot3), wi en solden niet onverdrachlijckGa naar voetnoot4) van malkanderen wesen. *** Onse heilige engelen die sijn hondert // werf sorchvoldiger voer onse zalicheit dan wi selven sijn. Ende al ist datterGa naar margenoot+ duvele vele sijn Ende dat sij wonderlike cloeck sijn Sij en conen ons niet hinderen, des wi goetwillich sijn. Want der heiliger engelen is noch al vele meer, ende die hebben ons soe rechte lief: conden sij ons veer baven hem brengen in die glorie gods, daer solden sij grote genoechte in hebben. * Die heilige engelen beschouwen god, sij mynnen god, sij laven god. Dit sulle wi oec na volgen na onsen armen vermogen. Wi sullen god beschouwen, anmarkende wat hij ons al guets gedaen heeft Ende daer wt sulle wi hem mynnen ende laven. * Die engelen sijn puer ende reyne. Sij sijn ghe-//sellickGa naar margenoot+ ende oetmoedelic onder malkanderen wanderende. Sij en be- | |
[pagina 370]
| |
nyden malkanderen niet Elck bewaert troulic sinen dienst. Sij sijn onaflaetlicGa naar voetnoot1); dat is: sij en scheyden hem nummermeer vant goede. Ende al dat sij doen, dat doen sij totten lave gods. *** Wi sullen onsen lieven heren bidden dat hij ons niet en late, want hij is onse alre sterkeste hulper ende onse alre trouweste vrent ende hij en mach ons niet of sterven. * Soe vake als wi des duvels becaeringe ende onse quade toeneygelicheit vromelic weder staen, soe sulle wi tot elker tijt wonderlic groet loen verdienen, ende dat loen sal ewichGa naar margenoot+ dueren; // och, ewich is soe lanc, dat solde wi vake aver denken wat dat ynne heeft: ewelic wal te wesen of quelke. *** Ene die gestorven was die richte hem weder op Ende sprack mit eenre eyseliker stemme onde seechde drie werve: ‘Niement en geloeft hoe strengelic dat god ordelt ende hoe wreedelic dat hij pynicht.’ * Men sal den dreck bedecken ende niet vercieren; dat is: onse licham sulle wy sympelic cleeden ende niet cuerioeslicGa naar voetnoot2). *** Wi sullen onsen heiligen engel bidden dat hij ons dese drie punten van onsen lieven heren wil verwerven Als dat wi onsen lieven heren moeten kennen Ende mynnen EndeGa naar margenoot+ dienen Ende oec dat wi hem moeten laven ende // dancken Want dat sal onse werck wesen ynt ewige leven. Ende daer om sijnne wi in dese schole ghesaet dat wi hier sullen leeren dat wi daer ewelic sullen doen. Dit sullen ons die heilige engeleGa naar voetnoot3) gerne verwerven, ist dat wijt hem neerstelic bidden Want het is hoer werck, ende sij hebben daer groet behagen in dat siet in ons vynden. Mer baven al, als die zuete leerre sante bernart seecht, soe behaecht hem in ons die onderlinge mynne. Ende die onderlinge mynne die is oec onsen lieven heren selven wonderlike angename. * Als wi iement marken die in passiën of in becaeringen isGa naar margenoot+ of in enigen anderen lijden Ende wi dan troulic // daer voer bidden, daer sulle wi tijn werf meer graciën meede verdienen hier inder tijt ende gloriën inden ewigen leven dan of wi voer ons selven beeden. * Wi sullen onsen schaet inden hemel hebben, alse sante MartijnGa naar voetnoot4) dede, want sijn schaet daer was: daer om sach hij | |
[pagina 371]
| |
daer na mitten ogen. Alsoe sulle wi oec onse inwendige ogen ende begerten inden hemel hebben. *** Sante gregorius seecht: ‘god die begert onse bycht wt enen pueren herten Ende dan verghift hij ons al onse sunden.’ Dat is weerdige vrucht der pennitenciën dat een mensche voer ene ygelike wallust ende voer elke sunde sunderlinge pennitencie duet. Onser god en ghift daer niet om dat wi // veleGa naar margenoot+ bidden conen Mer dat wi doechsem sijn, oetmoedich, kuysch, mynlic, gehoersem ende seggelic. Want wie doechsem is, des gebet verhoert god: ende daer heeft hij genoechte in ende niet in vele woerde. * Het is altijt een goet teyken dat ene gerne is daer dat gemeene hoepken is Ende daer na dat wi gemeene sijn ende ons nu die gemeene goede gewonten deelachtich maken; daer na sulle wi na desen leven des gemeenen gebets deelachtich werden. *** Als wi nu een luttel onsen wille laten om gods wille, soe sulle wi hier na vele willes weder ontfangen inder ewicheit: ende soe en verliese wi niet, mer wi // winnen seerGa naar margenoot+ vele Recht of wi nu enen braemschenGa naar voetnoot1) wt geven, daer wi namaels hondert duysent nobel weder voer ontfengen. * ‘Die is recht van herten,’ seecht sante iheronimus, ‘dient al wal behaget dat god duet, het sij voerspoet of weder spoet Ende die hem daer van lavet Ende die hem selven beschuldiget van sinen sunden.’ *** Die wil die mach hem soe vele veroetmoedigen als hij wil Ende die wil die mach soe vele gehoersem wesen als hij wil Ende die wil die mach soe vele willich arm wesen als hij wil Want dese duechden sijn al gelegen inden wille. Ende dien onse lieve heer gracie gegeven heeft dat hem die duechden genoechlic sijn, dat is // alte grote gracie. Ende die en salGa naar margenoot+ niet staende bliven; mer hij sal pynen op te clymmen ende voert te gaen, hent dat hij comet tot dat hoechste der duechden. * Hoe grote dinge wi voer nemen: als wi dat fondement | |
[pagina 372]
| |
der oetmoediger gehoersemheit niet irst enGa naar voetnoot1) leggen, soe en drechtetGa naar voetnoot2) niet vele. *** Wi sullen wesen alse byen ende niet alse spynnen: alle dinck sulle wi ten besten trecken Ende dat goede marken. Sie wi wat gebreckelix, dat en sulle wi niet marken. * Soe vele als wi geestelic meer insprekens crigen dat wi niet en achten noch te werke en setten, soe vele sal onse pyneGa naar margenoot+ vermeerret werden Mer als wijt te werke setten, soe // sulle wi onse sunden daer meede quyten Ende die glorie des ewigen levens verdienen. *** CesariusGa naar voetnoot3) seecht: ‘den dach sulle wi rekenen wal toe gebracht te hebben, in welken wi onsen eygenen wille gebraken hebben ende onser quader begerlicheit weder gestaen.’ * Sante franciscus seecht: ‘soe groet is die vroude des ewigen levens die ic verwachtende bijn Dat alle pyne, arbeyt ende pennitencie die ic doen kan, die is my al genoechlic.’ *** Onse lieve here die is soe grechtenGa naar voetnoot4) goet: wi en conen soe cleynen goeden werck niet doen, hij en wilt ons al wal lonen Ya een ‘ave maria’ gespraken, al mit hoe dorren hertenGa naar margenoot+ het gespraken wort, - des wi staen // inden staet der graciën, dat en sal niet ongeloent bliven. * Vake solde wi schoetachtige gebedekensGa naar voetnoot5) tot onsen lieven heren senden Als wi sitten op onse werck: daer solde wi grote stercheit van crigen. *** Dat lijden dat ons aver coemt, wille wi dat lijden ende dragen mit enen vredsemen herten, soe sulle wi dese vijf punten in onse herte nemen. Dat irste is: wi sullen anmarken dattet lijden is een groet teyken der mynnen. Dat ander: wi en conen niet volcomen werden in duechden dan overmids provinge des lijdens. Dat derde, dat wi onse sunden daer mede of leggen ende oec groetlike verdienen. Dat vierde, dat wi mit dit tijtlike lijden dat ewige lijden sullen of leg- | |
[pagina 373]
| |
gen. // Dat vijfte, dat wi overmits dit lijden sullen comen yntGa naar margenoot+ ewige leven, daer nummermeer lijden wesen salGa naar voetnoot1) Mer in ewicheit sulle wi daer verblijden. Ende in zueticheit onses herten sulle wi averdenken die tijde, in welken wi bezwaert hebben geweest mit druck ende mit lijden Ende dan voert an tot in ewicheit sulle wi hebben al dat wi willen; ende dat wi niet en willen, dat en sulle wi niet hebben. *** Ic hape dat wi alle gader geropen sijn inden wijngaertGa naar voetnoot2), ende daer en behoeft niement an te twivelen. Mer wi moeten toe sien dat wi daer niet wt geworpen en werden. Ende laet ons daer troulic in arbeyden! Ende op dat onse arbeyt vruchtbaer sij, soe laet ons vlitich wesen dese vier punten // anGa naar margenoot+ te nemen. Dat irste is dat wi die gebade gods sullen troulic pynen te hoelden. Dat ander, dat wi alle sunden vlitelic pynen te schuwen. Dat derde, dat wi die hulpe gods ende der heiligen neerstelic sullen sueken mit ynigen gebede. Dat vierde, dat wi ons sullen bekummeren mit dat leven ende lijden ons lieven heren. Ende dat sulle wi nu meer in onse herte nemen dan op anderen tijden, op dat wi weerdich mogen werden te ontfangen den penninck des ewigen levens. Welick penninck tijn penninge weerdich is. Die irste penninck is claerheit ende schoenheit: onse licham sal soe claer ende doerschynich wesen dat wi malkanderen doer ende doer sullen sien; ende ten sal ons niet hinderen dat die ene voer // den anderenGa naar margenoot+ stiet, ende wi sullen ongeloeflike schone wesen. Die ander is sneelheit, want dan sulle wi soe sneel wesen mit onsen lichame als wi nu mit onsen gedachten sijn. Die derde is subtijlheit; want gene muere en mach soe dicke wesen, wi en sullen daer soe lichtlic doer mogen gaen, als of daer niet voer en weer. Die vierde is onlijdelicheitGa naar voetnoot3), want ons en sal dan gheen dijnck mogen deeren. Die vijfte is dat lieve geselschap onser zueter moder maria ende alre heiligen: dat sal ons alte wonderlike genoechlic wesen. Die seste is dat wi die vroude dan sullen kennen ende begrypen, die ons nu soe vremde ende onbegryplic is dat wi daer niets niet van en wetten. Die sovende is die // wonderlike grote mynne die daer wesen salGa naar margenoot+ | |
[pagina 374]
| |
Want elck sal den anderen daer soe wonderlike lief hebben dattet ons nu onbegrijpelic is. Die achtende is dat wi sien sullen onsen lieven heren ihesum cristum, onsen bruder ende onsen brudegom, na sijnre menscheit: ende dat sal ons wonderlike genoechlic wesen, ende wi sullen daer alte grote glorie van hebben. Die negende is dat wi die heilige drievoldicheit in wonderliker gloriën sullen schouwen, mynnen ende gebruken, dat ons nu onbegrijpelic is. Die tijnde penninck is dat die zalicheit ewelic sal dueren. Ende desen penninck sal een ygelic ontfangen die daer cumt. Mer nochtan sal die glorieGa naar margenoot+ ongelijc wesen; // want die gene die nu troulic arbeyden om den penninck ende wacker ende vuerich sijn, die sullen inder ewicheit alte vele meer gloriën hebben dan die traech ende versumende sijn Ende die onsen lieven heren van sinen iongen dagen troulic gedient heeft, die sal alte vele meer loens ontfangen dan die in sinen olderdoem totten dienste gods coemt: nochtan sal elken wal genoegenGa naar voetnoot1). Ende onse lieve here sal ons hondert duysent werve meer geven dan wi verdient hebben. Ende ons sal verwonderen als wi daer comen, hoe wi tot dier groter gloriën gecomen sijn. Ga naar margenoot+ Och kynder, wi versumen soe wonderlike vele // goets mit onser traecheit: wi moechten wal tijn werve meer verdienen dan wi nu doen, wert dat wi wacker ende vuerich weeren. Och, dat sal ons soe seer rouwen als wi sterven sullen, dat wi onse kostele tijt soe traechlike ende versumelic hebben toe gebracht. ‘Niet en is kostelre dan die tijt ende niet en wort mijn geacht dan die tijt,’ seecht die zuete leerre sante bernart. *** Als wi onse goede gewonten niet vele en achten Ende die tijde te zwigen die ons van onser oversten in gesaet sijn, ende dat wi wetten dat die wille onser oversten is onachsemlicGa naar margenoot+ laten heen gaen als wijt wal // doen ende holden konden, dat is bi na versmanisse ende daer moechte wi wal grote zwaere sunde mede doen. Ende als wi dan verghiffenisse bidden dat wi onse zwigen gebraken hebben wt onachsemheit Hoe wi daer mede voldoen, dat sulle wi wal vernemen, als wi voer onser god comen. Ic vermode dat wi gecalt hebben: dat sulle wi daer lichte wal mede of leggen. Mer die onachsemheit daer sulle wi groet vege vuer voer moeten lijden, ist dat wijt hier | |
[pagina 375]
| |
niet of en leggen Want die onachsemheit sal onse lieve here zwaerliker wreeken dan men ons // seggen mach. Mer als wiGa naar margenoot+ ons ontgaen van crancheit, dat sal hij genadelic ansien. *** Susteren, ic segget u toe voerenGa naar voetnoot1): Ic en wils in gheenre wijs lijden dat ghi onse goede gewonten sullen breken: daer wil ic u alsoe zwaer om vallenGa naar voetnoot2) als ik kan Ende dat en wil ic oec niet laten, al wist ic te voeren dat ghi daer om en weech solden lopen, want ic sal wal susteren weder crigen. Mer als die goede gewonten vergleeden sijn, soe sijn sij alte quaet weder te crigen. * Onse lieve here seecht: ‘die na my comen wil, die moet hem selven versaken’Ga naar voetnoot3); dat is, hij moet sinen wille laten. Ende dan late wi onsen wille // ende gevenen onsen lievenGa naar margenoot+ heren geheelic, als wi doen na onsen goeden gewonten. * Hoe dat een mensche hier doechsemer is, hoe hi hier ende hier na inden ewigen leven liefgetalreGa naar voetnoot4) sal wesen. *** Kynder, laet ons niet versumende wesen, mer laet ons onser tijt waer nemen! Want dese tegenwordige tijt daer wi nu ynne sijn, die is onse. Ende die gene die voer ons geweest hebben, hoer tijt is al voer by; ende hebben sij versumende gewest, dat en moegen sij nu niet verhalen, mer sij moegens hem seer bedroven Ende hebben sij hoer tijt nutlic toe gebracht, des moegen sij hem seer verblijden. Ende die gene die na // ons comen sullen, hoer tijt en is noch niet. Mer als hoerGa naar margenoot+ tijt is Soe is onse tijt al voer by Ende dan salt ons seer rouwen dat wi onse tijt verlaeren hebben. Mer hebbe wi sij waer genamen ende nutlic toe ghebracht, soe sulle wijs ons in ewicheiden verblijden. * Als wi quade toeneigelicheit voelen totten sunden Of als wi onsen passiën gerne solden volgen in ons selven te wreken of in enigen anderen sundeliken dingen Soe sulle wi denken: Ic bijn daer veel te edel toe dat ic alsoe mijnen passiën solde volgen, // of ic een beest weer Want en weer ic niet seer edelGa naar margenoot+ ende hoge van gode geschapen Hij en hadde my nummermeer soe hogen edelen dienre gegeven Als sinen heiligen engel, die my altijt nacht ende dach mit groter vlijticheit bewaert. | |
[pagina 376]
| |
* Onse heilige engelen die dienen ons mit soe groter mynnen: wert dat wi dat honderste deel soe grote mynne tot hem hadden als sij tot ons hebben, wy solden goede kynder werden. *** Die heilige martelaer sante laurensGa naar voetnoot1) hoe dat die meerGa naar voetnoot2)Ga naar margenoot+ leet, hoe dat hem meer luste te lijden Ende hoe // dat hij vroliker ende bet te vreden waert. Want hij wiste wal: hoe hij hier meer getormentet waert, hoe hij hier na glorioser solde werden; ende daer en twivelde hem oec niet an, want hij hadde dat rechte voelen. Al dat inder werlt was, dat en smaecte hem niet Mer die ewige dinge die smaecten hem. Ende want hij dat rechte edele guldene voelen hadde, soe wast hem al zuete ende genoechlic dat hij leet. Alsoe ist oec mit enen goeden menschen: hoe hij meer goets duet, hoe hij ene beter conciencie cricht Ende hoe hij meer om gods wille te lijden //Ga naar margenoot+ cricht, hoe dat hij onser god liever cricht. Ende wat is meerre genoechte dan ene goede consiencie? Alle die genoechten die alle menschen mogen hebben sonder ene goede consiencie, die en is daer niet by te gelijken. * Een arm susterken, dat hier duegentlike leeft Als dat god eyns kumt te sien, soe salt wijser ende verstandelre wesen dan alle die doctoren der werlt. Daer om, wille wi hier na wijs ende verstandel wesen, soe laet ons nu doechseme goede kynder wesen! *** Onse tijt en sal hier niet lange wesen. Ende na deser tijt en sulle wi niet meer verdienen. Ga naar margenoot+ * Wat wi goets // doen als wi onse goede gewonten niet en hoelden, dat en is niet te achten. Ende ten solde ons niet tynde deelGa naar voetnoot3) soe verdienstlic wesen dat wi een pansser of een haren hemde drogen of vasten toe water ende toe brode ende vele waecten ende beeden inder nacht toe wt onsen eygen willeGa naar voetnoot4) Als dat wi onsen wille laten ende geven ons tot onsen goeden gewonten ende tot gehoersemheit. *** Die onse goede gewonten holdet, die sal dat ewige leven | |
[pagina 377]
| |
daer wal mede verdienen: daer en darf niement an twivelen. Ende als wi ons daer in ontgaen Ende doen dan die peene die daer voer // geset is of die men ons daer voer seet, soe volGa naar margenoot+ doe wi. Onse goede gewonten en sijn ons daer om niet in gesaet dat men ons daer mede tot sunden brengen wil Mer om dat wi te beet staende sullen bliven inden duechden. Mer wolde wi die goede gewonten niet vele achten ende oec versmaen die peenen te doen, soe mochte wi wal groetlic sundigen. * Wi en sullen niet verslagen wesen als wi goetwillich sijn ende alsoe staen dat wi na onsen armen vermogen onsen lieven heren gerne troulic willen dienen. Al ist dat wi dan ondertijden wt crancheit vallen, dat wil onse lieve here // al genadelicGa naar margenoot+ ansien, ende wt sinen goeden mylden herten wil kijt ons alsoe gerne vergeven alst ons leet is. * Onse herte ende onse ogen sulle wi altijt hebben in die ewige arffenisseGa naar voetnoot1) die wi ontfangen sullen. *** Soe vake als wi god in onse herte nemen ende ons tot hem kieren, soe sijnne wi in hem ende hij in ons. * Al datter geschiet, dat is den goeden tot hoeren besten, ende daer mogen sij an winnen. * O mensche, bekenne di selvenGa naar voetnoot2): ‘dit heilige woert is van den hemel gecomen,’ plecht men te seggen. *** Vergadert die brocken, op dat sij niet en vergaenGa naar voetnoot3); dat is: vergadert // ende overdenket die waldaden die u god gedaenGa naar margenoot+ heeft, ende west daer dancbaer van. *** Sante bernart die zuete leerre seecht: ‘Allene hindert ons onse ondancberheit an die volcomenheit eyns geesteliken levens.’ * Ynt boeck der wijsheit stiet: ‘vele wateren en sullen die mynne niet wt doen’Ga naar voetnoot4). Alsoe oec, hoe vele wi van enen anderen te lijden hebben of wat ons daer van beiegent, wi sullen al mynne tot hem hoelden. | |
[pagina 378]
| |
*** Een ygelic is hem selven bevalen alre meest Ende daer naest sijn naeste. *** Die altijt sijn oge heeft op eyns anders gebreke, die en kan nummermeer in vreden leven ondert hoepkenGa naar voetnoot1). Ga naar margenoot+* Dan meete wi mit geliker mate Als wi eyns anders quaet weerdyren als ons selves quaet Ende eyns anders goet als ons selves goet. *** Dan verwaere wi die gaven gods wal, als wi sij bekennen Ende hem daer van dancken Ende als wi sij te werke setten. * Als wi god toe rechte lief hebben ende hem in onsen herten hebben, soe en mach ons gheen dinck verstueren Ende wi sijn in allen dingen te vreden, die god duet of verhenget, weer dat weder nat is dan droge, weer dat duer tijt is dan goede tijt. Die mit gode toe vreden is, die blijft altijt te //Ga naar margenoot+ vreden. Mer nochtan moete wi wal meedelijden hebben mit onsen even menschen die wi in lijden sien, ende bidden daer voer. * Al daer die mynne wt comen mach, dat sulle wi doen Ende al dat die mynne breken mach, dat sulle wi schuwen: soe sulle wi zalige kynder weerden. *** Schoetsche woerde sijn des duvels venijn ende sij quetsen ende breken die mynne Mer goede woerde die voeden ende meerren die mynne. * Die mit sijnre duechentlicheit eyns anders crancheit verwynt Dat is grote stercheit. *** Syprianus seecht: ‘Dat is die alre meeste wallust dieGa naar margenoot+ wallusten // verwonnen te hebben.’ * Die is vry ende edel, die vry is van sunden ende edel van duechden. Die ene goede edele wal geschicte natuer heeft ende ghift hem daer mede totten duechden, dat is een edel mensche Ende die gene goede natuer en heeft ende duet dan sijnre natueren groet geweelt ende ghift hem crachtlike totten duechden, dat is oec een edel mensche Ende beyde sullen sij edel wesen ynt ewighe leven Want daer sullen alle menschen vryedelGa naar voetnoot2) wesen. Die edelheit na den vleische of na der gebuerten die en achtet onse lieve heer niet Mer die edel is ende rijke ende groten staet na der werlt heeft Ende ghift dat dan over | |
[pagina 379]
| |
om // die eer gods ende om salicheit sijnre zielen Ende ghiftGa naar margenoot+ hem totten dienst gods ende totten duechden Die sal alsoe vele te meer verdienen als hij meer gelaten heeft. * Onse zuete kyndekijn ihesus was die alre edelste van conplexciënGa naar voetnoot1), ende daer om was hij oec die alre tederste. Ende hij heeft in sijnre tederre ioncheit soe harde strenge pennitencie angenamen, op dat hem niement ontschuldigen en mach dat hij om sijnre tederheit wille hem niet volgen en mach. Want had hij doe allene harde zwaere dinge angenamen doe hij oelt ende starck was, soe mochte iement seggen: hij haddet goet te doen, hij was starck ende ghesont. Mer nu en mach hem niement // ontschuldigen Want hij heefttet begonnen alsoeGa naar margenoot+ vroe als hij gebaeren was. Och, laet ons dat ter herten gaen dat die grote here om ons gedaen heeft, ende laet ons pynen hem na te volgen na onsen armen vermogen! Eer die sonne gods mensche waert, soe wolde hem die engel gelijck wesen Ende oec die mensche inden paradijse; ende beyde sijn sij daer quelke mede gevaeren. Mer nu die sonne gods mensche is geworden, nu heeft hij hem soe seer vercleynt ende ons den rechten weech getoent Alsulken forme annemende dat, soe wie hem daer in na wil volgen, die sal daer seer wal mede vaeren. Ende sul-//le wi zalich werden, soe moete wi hem volgen naGa naar margenoot+ onsen armen vermoegen. Och, denket hoe dat die alre rijcste die alre armste geworden is Ende die almechtige god die hemel ende eerde ende al datter ynne is gemaket heeft ende regyert Alsoe onmechtich geworden is dat hij behoeft allen dienst als een ander kyndekijn. Hij en konde hem niet omme kieren, sijn zuete moder en moste hem helpen ende voert allen dienst doen als anderen kynderen, dat een ygelic goet herte voert denken mach ende halen sine devocie daer wt. *** Wi sullen vake gaen toe bethelemGa naar voetnoot2) ende visitierenGa naar voetnoot3) dit zuete kyndekijn ende wi sullen // vlitelic anmarken wat dat isGa naar margenoot+ dat hij om onsen wille angenamen heeft. Dit dunket my dat alre zuetste wesen dat god gedaen heeft dat hij een cleyn kyndekijn om ons geworden is. Ende dat is vele groter dat god | |
[pagina 380]
| |
mensche waert ende nam onsenGa naar voetnoot1) slym an, daer hij god was Dan dat hij, doe hij mensche geworden was, den bytteren schendeliken doet leet voer ons. Och, hoe zalich weer hij, den dese mynne te rechte smacte, die ons god bewesen heeft! Wi sullen oec ansien dat exempel sijnre liever moder: hoe grote armode dat sij ende die weerdige man ioseph hadden ende hoeGa naar margenoot+ seer wal dat sij daer mede te vreden // weeren; want al dat men behoefde van wtwendigen gerake, dat gebrack daer. Daer en was gene steede dat lieve nygebarneGa naar voetnoot2) kyndekijn in te leggen dan die crybbe. Ende alsoe was onse zuete moder maria mitten wille gods vereniget ende alsoe grote mynne hadde sij totter heiliger armoede Dat sij vele meerre genoechte hadde daer in dat sij hoer kynt leechde in die crybbe, in snoden dueken gewonden Dan enige conninginne mochte hebben hoer kynt te leggen in ene gulden weege, gewonden in kostelen zijden stucken. Onse nygebarne coninc dit zuete kyndekijn heeft hem alsoe cleyn getoent dat hem niement ontsien enGa naar margenoot+ darf tot hem te comen, // hoe arm of snode hij oec is; ya hij heeft hem alsoe oetmoedich ende mynlic bewesen, recht of hij seggen wolde: ‘ghi sult alle tot my comen.’ Die cleyn en arm ende oetmoedich is, daer mach alman vrylic toe gaen. Daer om, laet ons vrylic tot dit kyndeken ihesus gaen Ende tot sijn zuete moder Ende oec totten eersamen man ioseph: sij sijn soe goedertieren ende soe mynlic, sij sullen ons gerne vrendelic ontfangen. Ende ist dat wijt behoven, ioseph sal ons gerne een goet woert spreken an die suete moder ende die moder an dat lieve kyndeken, ende ons gracie verwerven Want dit lieve kynt is al gracie: hij is die fonteyne der graciën. Al die gene dieGa naar margenoot+ gracie // ende genade willen hebben, die sullen tot dit kyndeken vlien. Ende wat graciën dat wi behoven, die sulle wi van hem begeren. Behove wi gracie onse becaeringen weder te staen of verghiffenisse onser sunden of gracie tot goet te doen Al sal hijt ons gerne geven. Al dat ons noet is ten ewigen leven mede te comen ende die ewige helle mede te ontflien, dat sulle wi in dit zuete kynt vynden. Daer om, laet ons mit betrouwen ende mit enen oetmoedigen herten tot hem gaen ende leggen onse hoeft in sijnen schoet, ende laet ons hem | |
[pagina 381]
| |
vrendelike bidden wat wi behoven: dat sulle wi vercrigen. Wi en dorven niet sorgen dat hij ons slaen sal: sijne handekens sijn nu soe cleyne // ende sachte; al slaet hij ons, ten kan onsGa naar margenoot+ niet seer doen. Hij en sal ons oec niet van hem iagen, want hij begert dat wi tot hem willen comen ende sijne gracie sueken. Hij ghift ons gracie om niet; dat is dat wi gracie sueken. Mer als wi die irste gracie te werke setten, soe ghift hij ons gracie om gracie. *** Dit zuete kynt ihesus is eyns van der reynre ionferen gebaeren Ende hij wort noch dagelix gebaeren in allen reynen kuyschen herten. * Wi sullen den zueten kynde ihesus een beddeken bereyden, dat sachte is ende warm ende rustich. Een oetmoedich herte dat is een sachte bedde Een god mynnendeGa naar voetnoot1) herte dat is een warm // bedde Een vredsem herte dat is een rustich bedde.Ga naar margenoot+ Hier wil dat zuete kynt gerne op rusten. Mer een hoverdich verkiert wederspannich herte dat is een hart bedde Een coelt herte vander mynnen gods Dat is een coelt bedde Een onvredsem herte dat is een onrustich bedde. Daer is quaet slapen op Ende daer en wil dat zuete kynt niet op rusten. * AlsGa naar voetnoot2) wi een beschouwende leven leyden, soe drage wi dat kynt ihesum mit maria sijnre moder. Als wi oetmoedich ende gehoersem ende vuerich ende ynnich sijn, soe drage wi dat kynt mit ioseph. Als wi rechtverdich sijn ende vele duechden vergaderen, soe drage wi dat // kynt mit symeon. DoeGa naar margenoot+ symeon dat kynt in sijnen arm ontfenc, doe vercrech hij twierleye gracie. Die ene was Hij sterf der werlt ende die werlt sterf hem Want hij begerde doe ontbonden te wesen ende te wesen in abrahamus schoetGa naar voetnoot3). Die ander was dat hij prophentierde, want hij prophentierde van den kynde ende oec van sijn moder. Ende als wi avermits onse duechseme leven enen anderen een goet exempel geven, soe drage wi dat kynt mit anna der heiliger weduwen. Als wi onsen eygen wille offeren, soe offere wi dat kynt ihesum, want dat is dat alre liefste dat wi hebben. Ende als wi een reyne herte ende een | |
[pagina 382]
| |
kuysch licham offeren, soe offere wi een paer tortelduven. EndeGa naar margenoot+ als wi ve-//le goede werke offeren, soe offer wi twie ionge duven. * Wi sullen dit lieve kynt oec sueken mitten heiligen drien coningenGa naar voetnoot1), want sij sijn onse lavelike vadersGa naar voetnoot2). Ende onse moder die heilige karke die doe noch heydenGa naar voetnoot3) was, die heeft sij gesant van onser alre wegen om dit kyndekijn an te beden Ende sij hebbent van onser alre wegen troulic ende eerlic verwaert. Sij hadden vele laveliker puntenGa naar voetnoot4) aver hem Ende sunderlinge dese negene. Dat irste is dat sij coninge weeren. Wille wi oec coninge wesen, soe moete wi onse licham wal regieren ende holdent onder die reeden Want onse coninc rijke dat is onse licham; wanner wi dat bedwingen van allen quade ende die duechden daer // in regnieren, als rechtverdicheit,Ga naar margenoot+ vrede, mynne, oetmoedicheit ende dier gelijc, soe regier wi onse coninc rijkeGa naar voetnoot5) wal. Dat ander is dat sij wijse manne weeren. Waerachtige wijsheit is daer in ghelegen dat wi die dinge sueken, daer onse ewige zalicheit an licht. Dat derde is dat sij modich weeren, dat sij vrilic dorsten vragen: ‘waer is hij, die der gebaeren is een coninc der ioden?’ Alsoe sulle wi oec modich wesen die waerheit te belyen Ende der ondoecht niet te wijken ende die duechden vromelic an te gaen ende daer in te volherden. Dat vierde is dat sij vrolic ende blijde weeren inden wege. Soe sulle wi oec altoes vrolic ende blijde wesen ynt goede ende // dienen onsen lieven heren mit enenGa naar margenoot+ vroliken herten, want mit enen guetwilligen vroliken herten gode te dienen dat is hem seer gename. Dat vijfte is dat sij seer oetmoedich weeren Want sij en versmaden niet inden armen stal te gaen, daer sij den coninc sochten, noch sij en versmaden oec niet sine cleynheit noch sijn arme gesynne. Aldus sulle wi oec oetmodich wesen ende geven ons gerne tot cleynen ende tot oetmoedigen verworpen werken ende setten dat oetmoedige wesen ons lieven heren in onsen herten: hoe cleyne dinge hij heeft angenamen, hoe arm ende cleyn hij ge- | |
[pagina 383]
| |
worden is om ons exempel te geven. Dit lieve heilige exempel sulle wi ter herten // laten gaen ende pynent na te volgen:Ga naar margenoot+ soe salt ons smaken. Dat seste is dat sij sterck weeren inden ghelove. Alsoe sulle wi oec altijt sterck blijven inden karsten gelove; al wat ons aver coemt of wat ons die duvel in brenct Dat wi denken: wi willen geloven, als onse moder die heilige kerke geboet te geloven! Oec sulle wi wtten gelove werken ende vele gueder werke doen Want guede werke maken dat gelove levendich, vruchtbaer ende nutte. Dat sovende is dat sij barmhertich weeren ende vry te geven. Alsoe sulle wi oec barmhertich wesen Ten irsten aver ons selves ziele, dat wi die wal besorgen mit vele goeder werke Daer na aver // onsen even mensche, dat wi den stichten mit goeden exempelGa naar margenoot+ ende leeren mit goeder vermaninge. Die eersame Beda seecht: ‘dat is die genaemste dienst den men gode doen mach Ons selven te onthoelden van sunden ende te geven totten duechden Ende daer na onsen even menschen mede te trecken.’ Wi sullen oec barmhertich wesen over die zielen inden vege vuer, dat wi daer troulic voer bidden. Oec sulle wi barmhertich wesen over al die gene die in lijden sijn of in noden Ende als wi hem niet van buten helpen en conen, soe sulle wi hem te hulpen comen mit onsen gebede. Dat achtende is dat sij leerres sijn gewest: sij hebben ons geleert dat wi den kynde sullen // offeren Golt der mynnen Wiroeck des gebets MirreGa naar margenoot+ der ontholdinge Dat wi onse licham sullen ontholden van vervulinge der sunden ende leven heilichlic ende kuyschlic. Wi sullen oec leerres wesen, alsoe dat wi onsen even menschen sullen leeren mit goeden woerden, mit goeden exempel ende mit goeder vermaninge. Als wi alsoe enen anderen vermanen, dat wi ons selven niet en vergeten: dat is ene goede leer. Dat negende is dat sij trouwe weeren ende toegen doer enen anderen weech weder in hoer rijke Op dat sij dat lieve kynt niet en solden meelden sinen vianden. Ende altijt bleven sij hem getrouwe al totter doet toe. // Alsoe sulle wi oec getrouweGa naar margenoot+ wesen die gebade gods neerstelic te hoelden ende oec die gebade sijnre bruyt, dat is die heilige kerke. Ende wi sullen sijn lof ende sijn eer sueken in al dat wi doen. * Dit lieve kynt heeft hem laten besnydenGa naar voetnoot1) ende sijn teder bloet ghestort om onsen wille. Alsoe sulle wi ons gerne weder | |
[pagina 384]
| |
laten besnyden om sijnen wille. Ten irsten sulle wi ons besnyden van alre anhangelicheit onser olders ende vrende ende alre creatueren ende schuwen alle vrentschap ende geselschap, die ons een hynder mogen wesen an dat toekier totGa naar voetnoot1) gode. Alsoe vroe als wi die genoechte onser vrende versmaen of gerne over geven om gods wille Soe ghift ons god weder genoechteGa naar margenoot+ // ende sueticheit in hem. Wi sullen ons oec besnyden van allen wtwendigen dingen, soe dat wi der niet meer noch mijn en gebruken dan ons noetdruftich is In eten, in drinken ende in slapen Ende oec in cledingen Ende yo niet van buten te ontfangen noch te geven sonder orlof. Dat wi wisten wat groter loen dat wi daer mede verdienen dat wi tot cleynen dingen orlof bidden, wi en soldens geens syns versumen. *** Wi sullen oec besneden wesen in onsen vijf synnen, soe dat wi die pynen te gebruken totter eren gods, tot ons selves zelicheit ende tot onses even menschen nutticheit Ende ons aftrecken van allen sunden ende ydelheit. Ga naar margenoot+ * Wi sullen oec besne-//den wesen in onsen woerden, soe dat wi seelden ende stichtelic sullen spreken. Oec in onsen gedachten, dat wi gene quade gedachten toe en laten. Mer wi sullen ons bekummeren mit die kyntsheit, leven ende passie ons lieven heren Ende alle quade ende ydele gedachten sulle wi pynen wt te sluten ende weder te staen. *** Wi sullen oec onse begerte besnyden, dat wi niet en sullen begeren gerekent of geëert te wesen Mer tot cleynen ende oetmoedigen dingen sulle wi begerte hebben. Ende wi en sullen oec niet begeren den menschen te behagen noch van hem gesien noch gemynnet te wesen Mer onsen lieven heren sulle wi begeren te behagen ende onser zueter vrouwen endeGa naar margenoot+ den heiligen ende van hem gesien ende // gemynnet te werden. Onse andacht, dat is onse menninge, die sulle wi oec besnyden, dat die reecht sij Ende dat wi anders niet en sueken noch enGa naar voetnoot2) mennenGa naar voetnoot3) dan puerlic onsen lieven heren in al dat wi doen, ende onser zielen zalicheit ende ons even menschen nutticheit. Ende trouwe sulle wi wesen in onsen werke dat wi van buten doen mit onsen handen Ende die reeschap daer wi | |
[pagina 385]
| |
mede arbeyden, die sulle wi sorchvoldelic verwaeren: dat sal onsen lieven heren seer angename wesen. Ende ist dat wi ons nu hier aldus besnyden om ons lieven heren wille, soe sal hij ons hier na weeder besnyden van alre onsalicheit Ende hij sal ons wonderlike glorios maken in ziele ende in live ende vervullen ons // mit allen goede van buten ende van bynnen.Ga naar margenoot+ Ende des goets en sulle wi nummermeer beroeft werden. * Wi sullen alle die engelen ende heiligen kennen, enen ygeliken by sinen name Ende van wat verdientenGa naar voetnoot2) dat elic heilige is ende wan hij gebaeren is ende wat sijn leven heeft geweest ende waer mede dat hij dat ewige leven heeft verdient. Des gelijcs sulle wi oec kennen alle die duvele ende al die verdoemde menschen, enen ygeliken by sinen naem, ende al sinenGa naar voetnoot3) staet Ende waer mede hij die ewige helle verdient heeft. * Onse lieve here sal ons mit soe groter claerheit ende schonheit vercieren: dat wi anders gene vroude en hadden dan van ons selven, het weer al genoech. Hoe vele te meer salt dan wesen dat wi // god sullen sien, mynnen ende gebruken EndeGa naar margenoot+ oec onse zuete moder maria in soe onbegrypeliker gloriën Ende voert alle die heiligen die ons soe wonderlike lief sullen hebben ende wi sij weder, soe dat gene mynne hier opter eerden daer by te geliken en is. Onse lieve here ihesus die sal ons soe wonderlike seer mynnen ende hem soe mynlic tot ons hebben dat hem een ygelic sal laten dunken dat hij anders gene bruyt en hebbe dan hem. Denket wat wonderlike groter genoechten dit wesen sal aldus te mynnen ende gemynnet te werden van god ende van allen heiligen Ende dat inder ewicheit! *** Wi sullen gewonte hebben inden hochtijden die heiligen an te ropen, die mitten hochtijden te doen gehadt hebben, op dat sij voer ons // bidden ende ons gracie verwerven.Ga naar margenoot+ *** Sante Augustinus seecht: ‘dan eer wi die hochtijden weerdelic, als wi doen mitten woerden ende mitte[n] zeeden, daer wi toe vermaent werden wtten name der hochtijt.’ * Dat een mensche hadde xxm tonne golts ende geve die om gods wille Ende beheelde daer wat van Die en geve soe vele niet als een geestlic mensche ghijft, die overghift al dat hij heeft ende crigen mach. Ende niet allene sijn tijtlike goet, mer | |
[pagina 386]
| |
oec sijn lijf ende sine ziele, dat is sinen eygen wille, overghift een geestlic mensche: dat is onsen lieven heren alte seer gename. *** Seglicheit is ene grote duecht, sij is gode seer gename: seglicheit verdient gracie, onseglicheitGa naar voetnoot1) verdient correxcie van gode. Ga naar margenoot+ * Bernardus: ‘wie en sal niet // waerachtelike veroetmoedicht werden in die bekennisse sijnre gebreke, wanneer hij hem verneme beladen mit sunden Bezwaert mitten laste sijns lichams Behangen mit eertschen sorghen Ontsteken mit die vuelnisse der vleischeliker begerlicheit Croem Blynt Sieck Ingewonden in duysent dwelingen Uytgesat in duysent peryculen Besorget mit duysent anxte In duysent zwaerheiden anxtvoldich Mit duysent suspyciën bedunkert In duysent noetdruften Vol armoeden Geneiget totten sunden Cranck totten duechden?’ * Die heilige geest die heet die geest des heren daer om, want die hij besit mit sijnen gaven die maect hij heren bavenGa naar margenoot+ alle coninge deser werlt. Want // al dat inder werlt is: eer, rijcheit, staet, glorie ende alle wallust ende genoechte versmaen sij Ende ghene macht deser werlt en ontsien sij Want sij an sien alle dinge, als sij inder waerheit sijn Ende daer om en ontsien sij niet dan god. Ende al dat inder werlt is, dat achten sij alse dreeck Ende daer om sijn sij heren baven alle heren deser werlt. *** Die prophete seecht: ‘my heeft ontfarmt dijnre ioncheit, wanttu my gevolget biste inder woestinen’Ga naar voetnoot2). Susteren, wi sullen onsen lieven heren volgen inder woestinen. Dat is: wi sullen ons geven tot enicheit ons herten ende ofscheiden ons van alre anhangelicheit ende troest onser vrende ende alre creatueren Ende oec van onsen eygen wille ende gemack des lichams.Ga naar margenoot+ In die woestine plegen // oec te wassen suverlike blomen ende walrukende crude ende hoge bome, daer die vogele op singen menniger hande zuete sange. Die suverlike blomen sijn die goede exempele die wi sien an onsen medde susteren die vuerych ende ynnich sijn ende seggelic ende gehoersem ende vredesem ende goederhande Ende die duyken ende wyken ende zwijgen ende latent aver hem gaen, op datter vrede blijve. Dese blomen sijn | |
[pagina 387]
| |
seer suverlic. Die walrukende crude dat sijn doechseme werke, die wi sien in enen anderen; want die duechden geven aver al hoeren goeden rocke, recht als die costele walrukende crude in sijnen schoet draget: die en kan den rocke niet verbergen; // alsoe en kan hem een doechsem mensche oec niet verbargen,Ga naar margenoot+ die rocke der duechden en wil aver al ruken. Die zuete sanck der vogele dat is die heilige lexce die wi hoeren ende oec selven leesen. Die vogele dat sijn die heilige leerres die ons die heilige scrijft beduyt hebben. Die vogele die van énen vederen sijn, die plegen gerne énen sanck te singen. Alsoe sulle wi oec énen sanck singen; dat is dat wi onderlinge mynne ende vrede sullen hoelden ende willen als wi sullen: soe sulle wi goede kynder werden, ende soe salt al goet weerden. Ende soe en sullen ons die quade venindeGa naar voetnoot1) dieren der woestinen niet moegen deeren. *** Wi sullen oetmoedelike die heilige assche ontfangenGa naar voetnoot2)Ga naar margenoot+ in een teyken der oetmoedicheit In een teyken dat wi bekennen dat wi gesundicht hebben Ende in een teyken der pennitenciën. In [een] teyken der oetmoedicheit sulle wi dan die heilige assche ontfangen, recht of wi seggen wolden: ‘Ic sal comen ende thonen my assche te weesen.’ Die dat wal conde gedenken dat hijGa naar voetnoot3) van eerden ende van asschen gemaket is Ende eerde ende assche werden sal, die solde wal oetmoedich werden. God sprack tot adam, doe hij gesundiget had: ‘Du biste eerde ende assche, ende eerde ende assche salstu werden.’Ga naar voetnoot4) Ten anderen mael sulle wi die // heilige assche ontfangen inGa naar margenoot+ een teyken dat wi bekennen dat wi gesundiget hebben Ende dat wijt nu voert an anders willen maken ende bet willen leven dan wi tot nu toe gedaen hebben. Abraham bekande hem een sunder toe wesen, doe hij sprack: ‘Ic die eerde ende assche bijn, sal spreken tot mijnen heren mijnen god’Ga naar voetnoot5). Ten derden mael sulle wi die heilige assche ontfangen in een teyken der | |
[pagina 388]
| |
pennitenciën; want wi tonen daer mede dat wi nu voert an pennitencie willen doen voer onse sunden ende gode weder versonen, den wi mit onsen sunden vertoernt hebben. DieGa naar margenoot+ coninck van ninive stroyde assche op sijn hoeft in een // teyken der pennitenciën ende hij gebodet oec al sijnen pryncen te doen Ende hij versoende godeGa naar voetnoot1). Onse moder die heilige kerke duet recht als een heer die te strijde wil trecken tegen sijne viande Die plecht sijnen volke een teyken te geven. Alsoe ontfange wi nu oec die heilige assche in een teyken dat wi voert an vrommelic willen strijden tegen al onse viande Als die duvel, die werlt ende onse eygene vleisch. Onse eerde, dat onse licham is, die tot nu toe dystel ende dorne gedragen heeft, die sulle wi bennediën laten mitter heiliger assche, op dat sij voert an goede vrucht voert brenge. Als wi die heiligeGa naar margenoot+ // assche ontfange[n] mit reverenciën ende mit gelove, soe nemet sij ons of onse dagelixsche sunden. *** Als wi dat lijden ons heren averdenken willen, soe sulle wi sunderlinge anmarken hoe myldelic ende geheelic dat hij geleden heeft Ende hoe rechte lijdsem dat hij was in sijnen zwaeren lijden Ende wt hoe groter mynnen hij leet, op dat hij ons zalich mochte maken. Och, hij heeft soe gerne geleden: hij was willich ende bereyt tot alle dien dat sij mit hem doen wolden. Doe sij hem vengen ende bunden, doe stont hij alsoe sachtlic ende hij genc willichlic mit hem. Mer die onzalige menschen togen ende slepten hem mit alre wreetheit. Denket //Ga naar margenoot+ hoe nydelic dat sij hem handelden - daer sij soe lange begerte toe gehadt hadden -, den sij nu in hoerre maecht gecregen hadden. Doe sij soe nydelike riepen dat men hem crucen solde, dat hoerde hij alsoe gerne Want hij wolde soe gerne sterven, op dat hij ons zalich mochte maken. Doe sij hem geyselden ende croenden, heeft hij sijne cleeder selven alsoe wyllichlic wt getagen ende die columpneGa naar voetnoot2) in sijnen armen genamen. Ende al dat lijden dat sij hem soe wreedelic an deden, daer heeft hij hem soe rechte wyllichlic toe gegeven. Hij heeft dat cruce soe zwaerlic gedragen: och, dat dede hij alsoe gerne. //Ga naar margenoot+ Hij dede daer al sijne crachten toe na sijnre menscheit ende | |
[pagina 389]
| |
droget soe lange als hij konde. Doe sij hem anden cruce negelden, doe heeft hij sijne hande ende voete alsoe willichlic wt gerect: och, hij wolde soe gerne sterven om ons levendich te maken. Onse zuete moder maria die hadde alte wonderlike grote droefheit Mer nochtant soe was sij alsoe mitten wille gods vereniget ende sij hadde oec soe grote begerte totter verloesinge des menscheliken geslechtes dat sij oec hadde die alre meeste blijschap. Sij stont ende verwonderde hoer dat sij dat sachtmodighe lam soe wreedelike mochten han-//tierdenGa naar voetnoot1).Ga naar margenoot+ *** Maria was vol alre duechden ende graciën ende sij hadde alle sunden ende gebreke onder hoer voete. Ende wi leyder en hebben die sunden ende gebreke niet allene niet onder onse voete, mer sij sijn ons oec veer baven onse hoeft gewassen in enen groten deel: ende der is alsoe vele ende sij sijn soe menichvolt dat sij ontellic sijn. Ende want ons die onmogelic sijn al te vertellen, soe wille wi negen sunderlinge punten voer nemen, daer wi ynt gemene seer mede beswaert sijn Ende daer die zuete moder gods alte seer reyne ende schoen van was. Ten irsten was sij reyne van der arfsunde. Ende daer sijnne wi alsoe mede ontreynt ende bezwaert // dat wijt niet en konenGa naar margenoot+ laten, wi en moeten sunde doen, ten mijnnesten dagelixsche sunden; want dier en moge wi niet of wesen. Ten anderen was maria altijt vuerich ende bereyt tot allen guede ende daer en hadde sij nummer verdriet in. Ende wi sijn trach totten duechden ende lichtlic crige wi groet verdriet ynt goede. Ten derden en was maeria niet toeneygelic totten sunden ende sij en dede niet in al hoeren leven die alre mijnneste dagelixsche sunde. Ende wi sijn soe rechte toeneygelic ende bereyt totten sunden dat wi ons mit groter cracht ende geweelt daer tegen moeten setten, als elck in hem selven mach marken hoe vele dat hij te lijden heeft in dat weder//staen der sundenGa naar margenoot+ ende der gebreke. Die ene is geneyget tot toernicheit, die ander tot tracheit ende gemack sijns lichams: na dien dat eens ygelics natuer is, soe is hij meer geneicht totten enen gebreke dan totten anderen. Ende die sunden ende gebreke en kan niement verwinnen dan mit groter cracht ende alre meest mitten hulpe gods. Ende wille wi gracie van gode hebben, soe moete wi ons | |
[pagina 390]
| |
vromelic setten tegen onse gebreke ende geven ons vlitelic totten duechden: soe sal ons onse lieve here gerne gracie geven ende gracie om[m]e gracie. Die irste gracie ghift ons onse lieveGa naar margenoot+ here te vergeves; mer als wi die te // werke setten, soe verdiene wi noch vele meer graciën, dat is gracie om gracie. Ten vierden was maria alsoe stantachtich inden duechden dat sij ny in al hoeren leven één ogenblyck tijts toe en brachte onnutlic Mer altijt wrachte sij volstandelic die hoechste duecht. Ende wi sijn soe ongestadich van herte ende onstantachtichGa naar voetnoot1) inden duechde[n], als wi vake voelen; want als nu wille wijt goede ende als nu en wille wijs niet. Ende oec ondertijden ist ons laytGa naar voetnoot2) dat wi totten dienste gods gecomen sijn, op een ander tijt danke wi onsen lieven heren daer van dat hij ons tot sijnen dienste geropen heeft ende sijn ynnich ende vuerich //Ga naar margenoot+ ende willen hem gerne ewelike dienen, op een ander tijt soe isset weder anders. Ten vijften en gebrack maeriën gene wettenheit; want sij wiste wal wat alre best was ende wat die liefste wille gods was, ende daer toe was sij oec seer volchsem ende seglic. Ende wi sijn soe onwettende: ondertijden solde wi gerne goet ende den wille gods doen Mer wi en wettens niet, ende daer om solde wi raets vragen van onsen aversten of vanden genen diet wetten; ende dat sij ons dan raden, dat sulle wi geloven ende volgen: dat is onsen lieven heren seer gename. Ende onse lieve heer die heeftet alsoe gevoecht mit onsen gelove dat wi alle dinge niet en conen verstaen nochGa naar margenoot+ be-//grypen: daer wil hij dat wi ons oetmoedelic sullen onder bugen mitten gelove; want niement en mach ten ewigen leven comen, hij en moet geloven. Ende die volcomen wil wesen in den gelove, die moet hem laten raden ende raets volgen. Ten sesten hadde maria groet ende volcomen betrouwen in gode; want sij plach hem vake te bidden mit enen ynigen vuerigen herten dat hij wolde comen ende mensche werden ende verloesen dat menschelike geslechte: ende dat betroude sij hem volcoemlike toe dat hij dat bynnen hoeren leven solde vervullen. Ende wi hebben vake soe cleyn betrouwen op god ende liggen ende muddenGa naar voetnoot3) in onsen sunde[n] ende maken vele wye- | |
[pagina 391]
| |
rensGa naar voetnoot1) ende bychtens, dat nargent // voer en coemt, ende wiGa naar margenoot+ brengen onse tijt daer vulic ende quelke mede toe. Wat eens wal ghebycht is, dat en behoeft men niet weder om te bychten Ende drie iaer of vijf iaer is al genoech onse sunden toe bescreyen. Voert solde wi onsen lieven heren dienen mit enen vroliken herten ende betrouwen hem toe mit enen geheelen herten dat hij ons onse sunden gerne wil vergeven Ende als wi onse gebet spreken, dat hij ons dan niet en sal weygeren dat wi bidden soe veer alst ons zalich is; ende ist ons niet zalich soe sal hijt soe wal voegen dattet ons zalich werde, of hij sal ons anders wat geven dat ons nutter is. Dit sulle wi hem vrylic toe betro-//wen. Ten sovenden wasGa naar voetnoot2) mariaGa naar margenoot+ seer wal geordiniert inder mynnen ende inden anxt Want sij en mynde niet dan god ende om god noch sij en ontsach niement dan god ende om god. Mer onse mynne ende anxt is seer ongeordiniert; want wi mynnen ons selven vake meer dan god Ende wi ontsien vake meerGa naar voetnoot3) den menschen dan god. Ten achten was maria wal geschyct inden licham, ende wi en leesen nargent dat sij gyGa naar voetnoot4) sieck was in al hoeren leven. Ende wi sijn vake cranck inden licham, ende dat is ons vake een groet hinder totten duechden. Ende dese crancheit make wi ons vake selven overmits dien dat wi onsen passiën volgen, als gulsicheit, toernicheit, tracheit ende der gelijc: // daer crenkeGa naar margenoot+ wi onse licham mede. Ten negenden mael was onse zuete moderGa naar voetnoot5) maria seer soberlic nemende die tijtlike noetdrufte. | |
[pagina 392]
| |
Ende wi sijn seer bekummert mit vele noetdruften ende oec meer dan noet is in eten, in slapen, in cleederen, in huysinge ende in anderen gerake des lichams. Als die oversten dit doen in behoerliker manieren, dat en is niet te bestraffen Mer wi en sullen ons daer ynt gemene niet vele mede bekummeren. Mer wi sullen ons pynen dat lieve exempel onser zueter vrouwen na te volgen Op dat wi by hoer mogen comen in die vroude des ewigen levens. AmenGa naar voetnoot1).
Bovenkarspel. | |
[pagina 393]
| |
Naschrift.In het eerste gedeelte dezer uitgave van de ‘Goede punten uit de collatiën van Claus van Euskerken’ (zie boven, blz. 225-264) staat op bladzijde 251 bij ‘Alsmen die schelle luyt’ als toelichting aangeteekend, dat daarmede bedoeld wordt de schelleklank bij de elevatie in de mis. Die toelichting is onjuist. Zij past niet volgens het zinsverband, handelende uitsluitend over den eisch der stipte gehoorzaamheid en bevattende met betrekking tot dit onderwerp tal van nuttige wenken; bovendien - ware werkelijk de schelleklank bij de elevatie bedoeld, de schrijfster zou waarschijnlijk zich anders hebben uitgedruktGa naar voetnoot1). Tot voorkoming van misverstand geef ik hier bij wijze van ‘Naschrift’ de eenig juiste verklaring, gelijk zij onlangs, kort na de verschijning van gemelde uitgave, mij werd medegedeeld door den Zeereerwaarden Heer P. Fr. Bonaventura Kruitwagen, O.F.M., te Woerden. Deze schreef mij ongeveer als volgt: ‘“De woorden “Alsmen die schelle luyt” herinneren eenvoudig aan het bekende kloosterklokje, waarmede van oudsher de kloosterlingen werden gewaarschuwd, wanneer de geestelijke oefeningen, enz. een aanvang namen. Het zoo spoedig mogelijk gehoorzamen op het teeken van dit klokje wordt in Middeleeuwsche legenden meermalen | |
[pagina 394]
| |
krachtig aanbevolen en geprezen. Een paar duidelijk sprekende exempelen op dit punt zijn: dat een monnik, zich bezig houdende met het teekenen van eene letter, maar op het hooren van het klokje dadelijk opstaande, zijne onafgewerkte letter naderhand in goud voltooid vondGa naar voetnoot1); en ten tweede, dat een ander monnik, de Minderbroeder Andreas van Bourgondië (overleden in de 13de eeuw), die, toen hij in zijne cel lag te bidden, eene verschijning kreeg van het kindeke Jezus, bij het luiden voor de Vespers terstond de cel verliet en na zijnen terugkeer weder afgewacht werd door Jezus, tot hem zeggende: “Als gij niet aanstonds naar de Vespers waart gegaan, zou ik onmiddellijk zijn verdwenen”Ga naar voetnoot2). Het kloosterklokje wordt tegenwoordig nog met eene stereotiepe uitdrukking “het klokje van gehoorzaamheid.” genoemd.”’
Laat mij aan het mij medegedeelde - ook de twee aanteekeningen bij de geciteerde exempelen dank ik aan den Heer Bonaventura Kruitwagen - de opmerking vastknoopen, dat ‘het kloosterklokje luiden’ gewoonlijk ‘dat clocsken (= clocskijn) luden’ heet en dat ‘die schelle luden’ lang | |
[pagina 395]
| |
niet overal in het Middelnederlandsch deze beteekenis heeft. Om één voorbeeld te kiezen, haal ik aan de volgende plaats uit de door Prof. J.H. Gallée uitgegeven ‘Middeleeuwsche kloosterregels, II’, waar in denzelfden volzin beide uitdrukkingen naast elkander, doch in verschillende opvatting, aangetroffen worden: ‘Als men dat clocxken luyt, soe sullen die susteren vluchtes voer den reventer comen ende daer sedelike myt swyghen sitten, totdat dieghene, diet convent des reventers holdet, die scelle luyt. Ende dan gaen sie in na ordinancie, nyghende totten cruce’Ga naar voetnoot1). Hieruit blijkt, dat ‘clocxken’ (Lat. campanula) beteekent het ‘gewone klokje, dat voor alle gezamenlijke kloosteroefeningen geluid werd’ en ‘scelle’ (Lat. cimbalum) de ‘in de eetzaal zich bevindende bel’. Met deze z.g. ‘refterbel’Ga naar voetnoot2) werd het sein gegeven: wanneer de gebeden moesten beginnen, wanneer de voorlezer of voorlezeres behoorde aan te vangen met de geestelijke lectuur aan tafel, wanneer de tafel moest worden afgenomen, wanneer men van tafel had op te staan, en zoo meer. Men kan over het gebruik van de refterbel in de Middeleeuwen het noodige vinden bij Joh. Busch in zijn ‘Liber de reformatione monasteriorum, Lib. II, cap. 9 en 10’Ga naar voetnoot3).
Bovenkarspel, 3 April 1905. D.A. Brinkerink. |
|