'De briefwisseling Balthazar Huydecoper - Gerard Meerman en Huydecoper's onvoltooide voorrede tot de Rijmkroniek van Melis Stoke'
(1948)–Henri A. Ett– Auteursrecht onbekendXIX.Den Hr Meerman WelEdeleGestr. Heer
UWEG. welstand te verneemen, is my altyd ten hoogsten aangenaam. Uit dien van 8 Maart bespeur ik dat UWEG. na een lastig verhuizen weder op haare ruste gekomen, en van eenen langduurigen rhumatismus verlost is. De myne, die met den winter begonnen is, duurt noch, en schynt te zullen duuren tot dat we eens recht zomerweer krygen; en vermoeit my ondertusschen geweldig. Van de vryheid die UWEG. my toestaat, om mentie van des zelfs naam te mogen maaken omtrent Mr. Henrik Graham, met betrekking tot de befaamde Kronyk van K. Kolyn, zal ik redelyk gebruik maaken, en met te meer genoegen, omdat ik hoope dat sommigen, die noch zo naauw gezet zyn, datze niets als onecht durven verwerpen, dat, of oud is of oud genoemd wordt, daardoor tot andere gedachten zullen komen. Ik gaa over tot de volgende periode van UWEG. zeer geeerden, raakende den Brief en het Zegel van de gravinne Elizabeth, die ik niet wist dat door UWEG. aan den uitgeever van 't Charterboek toegezonden was. Maar ook, alhad ik 't geweeten, zoude ik even weinig konnen begrypen, wat reden UWEG moge hebben, om te verzoeken, dat ik in de Praefatie recanteere het geen ik wegens de praetense valschheid van 't zegel gemeld heb: van welk zegel ik nochtans geen enkel woord gesproken heb buiten deeze eene vraage, Of zoumen ook niet wel eens een valsch zegel gemaakt hebben? Welke vraag daar in gekomen is, zo, tot beter verband met het volgende, 't welk alleen betrekkelyk is tot Brief en zegel van Diederik VII, juist honderd jaaren ouder; als, omze te geeven ter overweeginge der geenen, die myne bedenkingen tegen den Brief zelf mogten of zullen verwerpen om reden, dat 'er noch een stuk van het zegel aan hangt. De echtheid van 't zegel hangt af van die des Briefs. Dat 'er op den Brief wat te zeggen valt, heeft Mieris reeds aangemerkt, en ik verder beweezen. Ondertusschen passeert UWEG alle die zwaarigheden, die ik gaarne opgelost zou zien. Dienmen niet kwaalyk neemt, dat hy, na een naauwkeurig onderzoek, de valschheid eener geheele Kronyk ten toon stelt, zalmen dien het recht betwisten, om, na gelyk onderzoek, ook over byzondere Handvesten te oordeelen? Immers is myn oordeel in deezen geen | |
[pagina 143]
| |
vonnis, en die vryheid, die ik my al dikwils aangemaatigd heb, laat ik, over 't myne, ook aan anderen, in haar geheelGa naar voetnoot1). - Hanc veniam petimusque damusque vicissim. Sed haec hactenus. Dewyl ik morgen aan den Heer Advt. Visscher denk te schryven, zal ik, onder wel neemen het slot van UWEG missive overstappen om herhaalingen te vermyden. Ondertusschen betuig ik met alle Hoogachtinge te zyn en te blyven, WelEdele Gestr. Heer UWEG. onderdaanige en gehoorzaame Dienaar
Amsterdm 14 April 1768Ga naar voetnoot2)
Niet-onderteekend afschrift in het Huydecoper-archief. |
|