lang onder my gehouden heb. Nadat ik de zelve door UWelEdGestr. verpligtende mededeelzaamheid, in het laatst van 1762, ontvangen had, raakte ik buiten staat om 'er het noodige gebruik van te maaken; het welk geduurd heeft tot in het voorjaar. Maar ziende dat my daartoe veele Boeken, zo die ik op Texel gelaaten had, als anderen, en inzonderheid de Rymkronyk van Horneckins, noodzaakelyk waaren, heb ik deeze laatste uit Duitschland ontboden en traaglyk bekomen, en ondertusschen gezocht naar eene bekwaame zolder, om myn Texelsche Bibliotheek te konnen plaatsen, die nu hier wel voor weinig weeken gearriveerd, maar noch niet in orden geschikt is. Ik wenschte dat ik het een jaar of vier vroeger gedaan had, maar de hoop van noch eens een Texelsch reisje te zullen konnen doen, heeft my zulks zo lang doen uitstellen, ziende daarvan nu geheel af.
Ik konde andere en gewigtiger redenen allegeeren, die my sedert twee jaaren dikwils genoodzaakt hebben myn Werk aan een zyde te leggen. De zelven zullen waarschynlyk den eenen of anderen tyd mede tot kennisse van UWelEdGestr. komen. Maar alle vruchten hebben tyd noodig om te rypen. Ondertusschen wacht ik de uuren die my overschieten te besteeden, om zo ras mogelyk van M. Stoke af te komen: en verzoeke ten dien einde, Lambacher, noch eenige weinige dagen by my te mogen houden, om voor 't laatst, het geen ik tegen hem ontworpen heb, noch eens tegen zyn eigen woorden te confronteeren.
Inmiddels blyve met alle achtinge.
WelEdele Gestrenge Heer
UWelEdGestr. onderdaanige en Dienstwillige Dienaar
B. HUYDECOPER
Amsterdam, den 14 April 1764.
Origineel in het Museum Meermanno-Westreenianum. (S. 113 Portef. 10).