'De briefwisseling Balthazar Huydecoper - Gerard Meerman en Huydecoper's onvoltooide voorrede tot de Rijmkroniek van Melis Stoke'
(1948)–Henri A. Ett– Auteursrecht onbekend
[pagina 118]
| |
wyze, ten mynen huize te mogen zien, en vervolgends het Werkje van den Heer Lambacher, door handen van den Heer Professor BurmanGa naar voetnoot1) te ontvangen. Grootelyks erken ik my voor 't een en 't ander verpligt, en wenschte in staat te zyn zulks metterdaad te konnen beantwoorden; veel liever, dan my noch genoodzaakt te vinden om verschooninge myner traagheid te verzoeken. Eenigen tyd met den voet in het kussen gezeten hebbende, dwong my de toeneemende koude my te posteeren voor eenen warmen haard, doch zo duister, dat ik 'er by daag, noch leezen noch schryven kan, zonder myn gezigt te vermoeien. Waarby kwam, in de laatste uuren des ouden jaars, het smertelyk verlies van eene Broeders DochterGa naar voetnoot2), het welk de Familie, en, zo ik vertrouwe, allen die haar gekend hebben, zeer, maar haaren Man en vier kinderen aller gevoeligst, getroffen heeft. God bewaare UWelEdGestr. en allen die den zelven lief zyn, in eene langduurige gezondheid! Belangende de Verhandeling van Lambacher; ik beken dat my leed is, dat ik de zelve niet eerder gezien hebbe; doch daar is minder aan gelegen dan ik my eerst verbeeldde. Want ik vertrouw dat zyne twee positiven, waarvan alles afhangt, naamelyk, dat Holland, ten tyde van Graaf Jan II, een Leen des Ryks, en Zeeland bewester Schelde een Leen van Vlaanderen, zoude geweest zyn, die hy nergens bewyst, op verscheiden plaatsen myner Aantekeningen over Melis Stoke, voorlang gedrukt, genoeg verydeld zyn: het welk ik lichtelyk kon doen zonder hem te kennen, omdat hy zyn meeste bewyzen ontleent, of uit den Vlaamschen MeyerusGa naar voetnoot3), dien bitteren vyand van Avennes, of uit onze Nederlandsche Schryvers, welker lichtgeloovigheid my dikwils onbegrypelyk | |
[pagina 119]
| |
is voorgekomen, 't Is waar, dat ik den Hoogd. Dichter, O. ab Horneck, noit gezien heb. Maar uit de bygebragte stukken van die Kronyk, is my gebleeken, dat Lambacher meer uit hem bewyst dan hy gezeid heeft: en zich niet ontziet de snoodste lasteringen tegen Avennes uit dien Oostenrykschen Schryver over te neemen, als waaren het ten vollen beweezene waarheden. Hy beschuldigt Avennes van drie Moorden, twee gepleegd aan Heer WolfaardGa naar voetnoot1) en aan Graaf Jan IGa naar voetnoot2); de derde voorgenomen tegen Keizer AelbrechtGa naar voetnoot3). De twee eersten op 't gezag van Meyerus, dien ik daar over, te zyner plaatse, bestraft heb. De derde uit Horneck, die het beuzelachtig genoeg verhaalt, om 'er mee te spotten, en met eene simpele ontkenning wederleid kan worden. Wie heeft dit oit getuigd buiten dien eenen Rymelaar? wie heeft 'er oit de minste melding van gemaakt? Zou Meyerus zulks verzweegen hebben, zo hy 'er oit iets van gehoord hadt? Dat Lambacher dit nu voor eene zekere waarheid uitvent, riekt een weinig naar dwaasheid, vooral in hem, die blyken geeft dat hy onzen Melis Stoke geleezen heeft, uit wien omstandig blykt, dat Avennes van niets afkeeriger geweest is, dan van bloed te vergieten, zelfs van de zulken die den dood verdiend hadden, en welker sommigen dien ook geleeden hebben, wanneer zy vielen in de handen van Jan zonder GenadeGa naar voetnoot4), hartelyker dan zyn Vader. Onder- | |
[pagina 120]
| |
tusschen schynt men uit dien Ottocarus te konnen gissen, hoe valschelyk die mislukte togt van Aelbrecht om Holland te winnen, door des zelfs Hovelingen en Vrienden bewimpeld en verdraaid is, toen zy weder t'huis waaren gekomen .&c. Zie hier eenige blyken van de oplettendheid en 't oordeel van Lambacher. § XI schryft hy: Sub Leopoldo Virtuoso ejusque filiis Friderico Catholico et Leopoldo Glorioso constat quidem jus Haereditarium in Austria jam jam obtinuisse vi privilegii Fridericiani, quod Henricus Iasomirgott, Leopoldi Gloriosi pater, primus Dux | |
[pagina 121]
| |
Austriae, obtinuit an. 1156Ga naar voetnoot1). Hoe komen daar die woorden, Leopoldi Gloriosi pater, te pas? Was H. Iasomirgott de Vader van L. Gloriosus, die gelyk hy in den zelfden adem gezeid hadt, de Zoon was van L. Virtuosus?Ga naar voetnoot2) §. XVII. p. 48. verzekert hy (constat, zegt hy) dat Florens V in 1276 maar 20 jaar oud was, en geen kinderen hadt. en §. XXVII. p. 73 vertelt hy, dat Florens V getrouwd is in 1270. NB. toen hy 14 jaar oud zou geweest zyn. S. XXIV. p. 66, 67. zegt hy dat Aelbrecht, ten betooge dat Holland, na de dood van Jan I, aan het Ryk vervallen was, non provocavit ad jus quoddam, quod sibi videri possit suggestum [door Renesse enz.] sed ad notorietatem &cGa naar voetnoot3). Welke notorieteit hy §. XXVIII. p. 74. daaruit bewyst, dat Holland per obitum Joannis I absque liberis, ex usu illo antiquo Germanico ad Imperium devolutus essetGa naar voetnoot4). S. XXV. p. 68. spreekende van Zeeland als een Vlaamsch leen, haalt hy uit Meyerus f. 98 a. deeze woorden aan. Quia Hollandia beneficium erat comitum Flandriae, juxta leges et consuetudines ejus provinciae, quoties absque sobole moriebatur beneficiarius, devolvebatur ditio ad superioremGa naar voetnoot5). Hier verstondt de goede man niets. By Meyerus staat niet Hollandia maar Zelandia: en de woorden ejus provinciae, die daar niet anders betekenen konnen dan Zeeland, past hy toe op Vlaandren. En in zes regels, die hy 'er uit het zyne byvoegt, zegt hy niets dat goed is. Want behalve dat hy Meyerum noemt Batavum, zo bestraft, 'en beschuldigt hy hem, schoon zyn eenigen getuigen in deezen, van onkunde, en zulks zonder reden; neemende alleen over, dat geene waarin Meyerus bestraffing verdiende. Dit nu ter loops. Ik blyve van ganscher harten met alle hoogachtinge Wel Ed. Gestr. Heer UWelEdGestr. onderdanige en gehoorzaame Dienaar
B. HUYDECOPER
Amsterdm 24 Jan. 1763Ga naar voetnoot6).
Origineel in het Museum Meermanno-Westreenianum (S. 113, Portef. 10) |
|