Gezangboek voor vrijmetselaaren

Alle Broeders zijn verheugd	Bladz. 301

Bekrachtigt dan, op vriendschaps-toonen	227
Broeders, de Orde roept ons weder	66
Broeders! die thans in ons midden	158
Broeders! hoort de klagt der armen	248
Broeders, Vrije-Metselaaren	40
Broeders, zingt tot roem der Orde	33

Daal neder, Schutgodin der Vrije-Metselaaren	14
Dat al, wat leeft, den roem der Metslaarij doe rijzen	21
Dat de Opperbouwheer uwe dagen	118
Dat hier 't genoegen	89
Dat volk, bij volk der Metslaarij	24
De blinde waereld moog' vrij raamen	76
De olijf des Vredes kroont hoofd en haren	209
De waereld ligt in slaap gesust	234
Den weg des lichts steeds blij te wandelen	71

Een donkre nacht van dwinglandij	4
Een gouden kroon moog' Vorsten sieren	204

Godheid, die aan al wat leeft	176
Geliefde Broedren-rei	271
Gij, die de Wet van het Hoogste Wezen	85
Gij, die door deugd, door kunde en vlijt te gader	282
Gij, die in het glansrijk Oosten	111
Gij die op de heilige wegen	142
Gij gaat dan van ons scheiden	163
Gij zult dan dit verblijf verlaaten	168

Het plegtig uur der Orde roept ons weder	Bladz. 74
Heil ('t) der Menschheid te bewerken	18
Hier in den schoot der Vrijheid geven	49
Hier, waar een drom van stervelingen	92
Hier, waar ons geen lastraars hooren	27
Hoe glansrijk gloort de heldre zon	161

Ik zag mijn eerdienst stooren	108
In deeze heilige muuren	246

Juigcht, ô Broeders, aan den disch	308

Knoopt, Broederen, knoopt den vriendschapsband	170
Koomt, Broeders, die de vriendschap mint	216
Koomt, Broeders, die het echte merk	83
Koomt, bijën, die den honing gaart	165
Koomt, zingen wij nu, blijd ze moê	229
Kuscht deezen grond, aan vriendschap heilig	59

Laat ons, ô Broeders Metselaaren	298
Laat ons saam in vriendschap leeven	224
Laat ons, vol ijvergloed	311
Langs ongebaande en donkre wegen	150
Lang leev' de vriendschap	219
Legt, Broeders, 't werktuig neêr	275
Lof zij mijn lied, mijn wensch gebed	102

Men las te Delfos voor den tempel	244
Met blijde klanken rijst mijn lied	35

Niets is 'er, dat het vergenoegen	79
Nooit naadren hier de zorgen	197

ô Achtbaar Hoofd der Metselaaren	296

ô Gij, die we onze Zusters noemen	Bladz. 259
ô Heldere star, die de stralen	174
ô Hoe bekoorlijk is uw vreugd	44
ô Metslaarij, wil zelfs ons hart ontvonken	10
Ons hart mag vol van blijdschap kloppen	172
Ontvang, ontvang, in 't hart verblijd	154
Ontzegt uw plegtig jubellied	68
Op, Broeders, den beker naàr boven geheven	180
Op, ô Broedren, naar den tempel	289
Opperbouwheer, U verëeren	195
Op 't pad van wijsheid voorttestreven	52
ô Schepper der wentlende spheeren	8
ô Viertal Loges, die aan 't Y	280
ô Zustrenschaar, ô lieve Vrouwen	255

Reeds vroeg straalde ons uw glans in de oogen	156
Reik ons, Broeder, uwe hand	133
Roem der schepping, schoon geslacht	261

Schaars hadden wij den grond betreden	100
Schijnheiligheid, en bijgeloof	242
Staakt den arbeid, Metselaaren	232

Tedere Sexe, Metslaarinnen	263
Tegen de smarten deezes levens	250
Toen 'k in den kring der Vrije-Metselaaren	147
Toen in der tijden zwarten nacht	135
Trouw den burgerplicht betrachten	207
Triomfeert en juigcht, ô braaven	266
Tijd! gij baart niet altijd roozen	199

U, aardsche Godheid, Vaderland	185
U, waarde Nieuwelingen	126
U zij dees heilwensch toegezongen	122

Van hier de vrijgeest en de vloeker	Bladz. 63
Van hier, die van bedrog en boosheid	287
Van hier, van hier, ô duisterlingen	177
Van pool tot pool moet Metslaarij	55
Van vreugd verzeld, mooge ons nu weêr bestraalen	292
Verlichte schaar van deugdgezinden	46
Verlichte Vrije-Metslaaren	294
Vlijtig, Broeders, dengdgezinden	61
Volmaakt geluk ontspringt uit eedle pligten	202
Vreugd des levens, roem der aarde	188
Vreugde, telg der zuivere vonken	211
Vrolijk uit de borst gezongen	191
Vrij-Metslaarij	37
Vrij-Metslaarij, die ons verëent	97
Vrij-Metslaarij, ei daal, daal neder	120

Waakt op, waakt op, Vrij-Metselaaren	1
Waarde Zustren, op uw welzijn	253
Waar Reden ooit haar zetel	57
Wanneer de Metslaar, schoon geslacht	269
Wat glans, wat heerlijkheid, wat licht	105
Wat hemelglans zien we op deez' deugdentempel straalen	116
Wees welkoom, Broeder, in dees heilge wooning	131
Welke schoonheid, welke straalen	145
Welkoom, lieve en teedre kunne	257
Welkoom, zoon der deugd, der reden	128
Wie daalt zoo stil, zoo plechtig neêr	139
Wij bouwen, deugd, uw tempel	193
Wij zien het vredetakjen bloeijen	283

Zing, zing, verëende Broederschap	30
Zijt blijd' des levens	237
Zijt gegroet, Vrij-Metselaaren	285