2934 Aan Fridericus Nausea
[Freiburg], 15 mei 1534
Erasmus van Rotterdam aan de zeer integere heer Fridericus Nausea, hofkapelaan van de doorluchtige Ferdinand, rooms-koning enz., hartelijk gegroet
Brieven van mijn vrienden bevatten dikwijls de woorden ‘je zult er meer over horen van Nausea’, hoewel niemand de verzekering geeft dat jij daarvoor aanleiding hebt gegeven. Je had me zelfs hoop gegeven op je aanwezigheid, al is het me intussen niet vergund geweest jou te zien of een brief van je te ontvangen. Het ontgaat me niet hoeveel bezigheden je in beslag nemen, beste Nausea, en ik neem je niets kwalijk.
Deze jongemanGa naar voetnoot1. hier heeft, na zich vol ijver aan de rechtenstudie te hebben gewijd, het groot verlof verkregen dat het licentiaat wordt genoemd. Maar weldra is hij hier in de boeien geslagen, op aangename wijze naar ik hoop. Hij is namelijk getrouwd met een bevallig meisje van goede komaf. Ik laat het hierbij, omdat ik niet weet waar je je bevindt.
Het ga je goed. De dag na Hemelvaart 1534