De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 18. Brieven 2516-2750
(2020)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2750 Aan Johannes Fabri
| |
[pagina 408]
| |
er beweerd werd. Want ik kende het karakter van deze uiterst minzame vorst, hoe standvastig hij vrienden steunt die hij eenmaal in zijn hart heeft gesloten, en hoe moeilijk hij het vindt een gunsteling te verstoten, zelfs als hij een menselijke fout bij hen aantrof. Bovendien kende ik de integriteit van Thomas More en zijn vermogen adequaat om te gaan met zowel gewichtige als onbeduidende kwesties, en wist ik dat hij met zijn uitzonderlijk scherpe inzicht nergens zijn gebruikelijke waakzaamheid zou laten verslappen. Voor mij sprak de welwillendheid van de koning tegenover More zelfs meer uit het feit dat hij hem van dat ambt, dat zeer veel aanzien geeft, maar ook belastend en riskant is, zou hebben bevrijd, dan uit het feit dat hij hem zoveel eer heeft bewezen. Want toen de koning hem ondanks zijn weigering dat pakzadel oplegde, handelde hij uit vaderlandsliefde en dacht hij aan zichzelf en zijn rijk; toen hij het hem op zijn verzoek afnam, toonde hij zijn liefde voor More. Bij het eerste werd hij onder algemeen applaus geprezen om zijn vaderlandsliefde en wijsheid, omdat hij de verreweg moeilijkste taak aan iemand toevertrouwde die meer dan wie ook in dat koninkrijk geschikt was om zo'n last te torsen. Bij het tweede werd hij zeer geprezen om zijn menselijkheid, omdat hij flink wat van zijn eigen mening en van de aandacht voor het algemeen nut opofferde om tegemoet te komen aan de smeekbeden van een vriend, die om eenzelfde teruggetrokken leven vroeg als Cassiodorus ooit van zijn vorst wist te verkrijgen.Ga naar voetnoot6. Want ik twijfel er niet aan dat More dringende redenen had voor zijn verzoek aan de koning om hem te ontslaan. Anders zou hij nooit de brutaliteit hebben gehad om zo snel te vragen of hij van de last bevrijd kon worden, en de koning niet zo inschikkelijk zijn geweest dat hij wegens wat voor bezwaren dan ook aan zijn smeekbeden gehoor zou hebben gegeven. Hij wist immers dat de toestand van het hele koninkrijk grotendeels afhangt van de onkreukbaarheid, kennis en wijsheid van de kanselier. Want hier betekent ‘kanselier’ niet, zoals in andere landen, een secretaris, maar is het de waardigheid die het dichtst bij de troon staat; daarom wordt er voor hem als hij in het openbaar verschijnt aan de rechterkant een gouden scepter meegedragen, waar bovenop de gouden rijkskroon zit, en aan de linkerkant een boek. Met het een wordt de hoogste macht onder de koning aangeduid, met het ander wetskennis. Hij is immers de hoogste rechter van het hele Britse rijk, en het rechteroog, om zo te zeggen, en de rechterhand van de koning en de koninklijke raad. Zo'n lastige functie zou de vorst in al zijn wijs- | |
[pagina 409]
| |
heid zeker niet aan iemand hebben toevertrouwd die hij niet door en door kende. Er was vrijwel niemand die de zeldzame en bijna goddelijke gaven van dat verstand beter had leren kennen en daar grotere bewondering voor had. Zelfs de kardinaal van York,Ga naar voetnoot7. een man die, welk lot hij ook heeft ondergaan, niet dom was, verzekerde, toen hij inzag dat er geen hoop meer was dat hij zijn eerdere waardigheid terugkreeg, dat er op dat eiland niemand was die tegen die zware last opgewassen was behalve More. En dat was geen stem die uit sympathie of welwillendheid werd uitgebracht. De kardinaal was More gedurende zijn hele leven niet erg welgezind en vreesde hem eerder dan dat hij hem liefhad. Het oordeel van het volk was niet anders. In het hele koninkrijk heerste zoveel vreugde als bij geen ander vóór hem toen hij het ambt aanvaardde; evenzo heerste er droefheid onder alle verstandige en weldenkende mensen toen hij het neerlegde. Hij legde zijn ambt neer na het mooiste compliment verdiend te hebben dat er bestaat: dat niemand eerder dat ambt met grotere bekwaamheid en billijkheid heeft uitgeoefend. En u weet hoe graag het volk klaagt over degenen die de hoogste posities bekleden, vooral de eerste jaren. Ik zal u trouwens moeiteloos van dit alles hebben overtuigd als ik de brieven van hooggeplaatsten laat zien waarin ze de koning, het koninkrijk, zichzelf en ook mij, die stond te juichen, opgewekt gelukwensen toen hij het ambt aanvaardde, en ook de brieven van dezelfde mensen waarin ze betreuren dat het land zo'n rechter en raadgever (om een Homerisch woord te gebruiken)Ga naar voetnoot8. heeft verloren. Maar ik twijfel er niet aan dat de koning ter vervanging van More een vooraanstaand man heeft benoemd (die voor mij evenwel een volkomen onbekende is); maar dat betreft zijn illustere afkomst, die Thomas More, aangezien hij duidelijk een filosofische aanleg heeft, nooit heeft voorgewend of benadrukt. Hij is in Londen geboren, en als je in die stad, verreweg de bekendste van het land, geboren en getogen bent, geldt dat voor de Engelsen enigszins als adellijke afkomst. Verder was zijn vaderGa naar voetnoot9. geenszins een onaanzienlijk persoon, hij was doctor in het Britse recht, een klasse die in Engeland buitengewoon veel achting geniet; daarop voert volgens zeggen het merendeel van de adel van dat eiland zijn herkomst terug. Zijn zoon trad op zo'n manier in zijn voetsporen, dat hij zijn op zich al illustere vader met alle mogelijke eerbewijzen in de schaduw stelde, ook al verleent niemand zijn voorouders waarachtiger glans dan degene die hen op deze manier in de schaduw stelt. Ik ga nu voorbij aan de eretitels die hun beiden zijn verleend, niet door | |
[pagina 410]
| |
gunstbejag of omkoping, maar dankzij een beslissing die de koning uit eigen beweging nam - tenzij we misschien denken dat ware adel verkregen wordt door een aantal keren heldendaden te verrichten in de oorlog, maar dat het geen eer behoeft wanneer men zich bijzonder verdienstelijk voor het land heeft gemaakt, wat in een tijd van vrede eerder met inzicht dan met wapens gebeurt. Hoe beter het met een land gaat, hoe minder het behoefte heeft aan inspanning op militair gebied, maar de toewijding van mensen die uitblinken in geleerdheid, inzicht en juridische kennis, is voor koningen en koninkrijken altijd onontbeerlijk, in tijden zowel van oorlog als van vrede. We horen de Heilige Schrift zeggen: ‘Door mij regeren koningen’.Ga naar voetnoot10. Dat is niet de oorlog die spreekt, maar de wijsheid, die zorgt dat er geen oorlog uitbreekt of, als een oorlog onontkoombaar is, zorgt dat het land er zo min mogelijk onder lijdt. Want het brengt meer zegen een oorlog te vermijden dan er onverschrokken een te voeren. Vrede kan echter niet van lange duur zijn, of als ze het is, brengt ze corruptie onder de mensen voort, tenzij ze gestuurd wordt door de raadgevingen van wijze mannen. Als Torquatus bekend werd omdat hij een vijandige Galliër een ketting van zijn hals trok,Ga naar voetnoot11. zal iemand niet ook beroemd worden die meerdere jaren voor zijn vaderland een rechtvaardige rechter en een trouwe raadgever is geweest? Maar de oude keizers dachten heel anders; zij bewezen hun helpers bij de rechtspraak, die beroemd waren om hun wetskennis, de hoogste eer. Ja, zij kenden taalkundigen, dialectici en leraren in het recht die gedurende twintig jaar blijk hadden gegeven van kennis en goed gedrag, dezelfde eretekenen toe waarmee een vicarius werd onderscheiden - de rang van vicarius was gelijk aan die van een graaf en een hertog. Dat staat in de Codex, boek 12, bij de titel ‘Over leraren’.Ga naar voetnoot12. Maar tegenwoordig worden mensen die de eretekenen niet door geboorte, maar van een vorst gekregen hebben (ik zou het niet afkeuren als men zegt: gekocht hebben), niet tot de adel gerekend. Wanneer een onderscheiding evenwel op gezag van de vorst wordt toegekend aan mensen die zich voor het land verdienstelijk hebben gemaakt, is er naar mijn oordeel sprake van tweevoudige adel, omdat aan de deugdzaamheid, die alle werkelijke adel voortbrengt, het gezag van de vorst wordt toegevoegd. Als oude adel een vereiste is, dan geldt dat het meer allure heeft adel verdiend te hebben dan van voorouders ontvangen te hebben. Maar ik weet dat dergelijke roem in de ogen van More weinig betekent; hij wil zijn nakomelingen eerder liefde voor de vroomheid dan eervolle onderscheidingen nalaten. | |
[pagina 411]
| |
Verder weet ik niet of het waar is wat ze beweren over gevangenissen. Dit staat vast, dat de man, die van nature zeer zachtmoedig is, iemand geen last bezorgde als hij, eenmaal gewaarschuwd, tot bezinning wilde komen na besmetting met de sekten. Of willen die lieden soms dat de hoogste rechter van zo'n groot koninkrijk geen gevangenissen heeft? Hij haat rebelse leerstellingen waardoor de wereld nu hopeloos in beroering wordt gebracht. Hij ontkent dat niet en wil het niet verborgen houden, omdat hij de vroomheid zo toegedaan is, dat hij, als de balans een klein beetje naar een kant doorslaat, dichter bij bijgeloof dan goddeloosheid lijkt te staan. Niettemin is het een vrij duidelijk bewijs van zijn uitzonderlijke mildheid dat niemand in de periode dat hij kanselier was wegens verworpen dogma's de doodstraf kreeg,Ga naar voetnoot13. terwijl er in beide delen van Duitsland en in Frankrijk zo velen terechtgesteld zijn. Haat iemand de goddelozen niet met zachtmoedigheid wanneer hij, hoewel hij het recht heeft te doden, zo probeert ondeugden te genezen dat de mensen zelf behouden blijven? Verlangen zij soms van de plaatsvervanger van de koning dat hij tegen de zienswijze van de koning en de bisschoppen in sympathiseert met rebelse nieuwigheid? Stel dat hij de nieuwe dogma's niet volstrekt had verafschuwd (het tegendeel is het geval), dan had hij het ambt dat hij aanvaard had toch moeten neerleggen of die sympathie verborgen moeten houden. Wie weet ten slotte niet (om de discussie over dogma's terzijde te laten) hoeveel lichtzinnige en opstandige lieden onder dit voorwendsel geneigd zijn op allerlei manieren over de schreef te gaan, als de toenemende driestheid niet ingeperkt werd door strengheid van de magistraten? Zijn ze verontwaardigd dat de hoogste rechter van Engeland in dat koninkrijk gedaan heeft waartoe het stadsbestuur soms gedwongen wordt in steden die de godsdienst vernieuwden? Als dat niet gedaan was, hadden de pseudo-evangelischen allang de voorraadkamers en kisten van de rijken opengebroken en was iedereen die iets bezat een papist geweest. Maar van een grote groep is de brutaliteit zo erg en de boosaardigheid zo ongebreideld,Ga naar voetnoot14. dat ook de bedenkers en voorvechters van de nieuwe dogma's zelf hun pen tegen hen scherpen. En dan wilden ze dat de hoogste rechter in Engeland het oogluikend zou toestaan dat zulk uitschot ongestraft een koninkrijk binnenstroomt dat bij uitstek floreert door zijn rijkdom, talent en godsdienst! Het kan ook zo zijn dat er omwille van de nieuwe kanselier een paar vrijgelaten werden die niet gevaarlijk zijn of voor een klein vergrijp vastzaten, wat vaak wordt gedaan bij het aantreden van koningen om de gunst van de massa te winnen. Ik denk dat dat ook gedaan is toen More het ambt aanvaardde. Maar waar | |
[pagina 412]
| |
zijn die navolgers van Triptolemus op uit, die dergelijke verhalen rondstrooien?Ga naar voetnoot15. Willen ze de mensen soms doen geloven dat er in Engeland een veilige plek gereed is gemaakt voor de sekten en de voorstanders daarvan? Maar het blijkt duidelijk uit aan mij gerichte brieven van verschillende uiterst serieuze mensen dat de koning heel wat minder welwillend tegenover de nieuwe dogma's staat dan bisschoppen of priesters. Geen enkel vroom mens koestert níet de wens dat de kerkelijke gebruiken worden herzien; maar geen enkel verstandig mens vindt het acceptabel dat alles ontregeld wordt. Toen ik had gehoord dat Thomas More bevorderd was tot de hoogste waardigheid, schreef ik, aangezien ik zijn karakter dankzij langdurig contact door en door meende te kennen, dat ik de koning en het koninkrijk met het oog op het algemeen belang feliciteerde, maar hemzelf privé beslist niet. Nu echter feliciteer ik hem van harte, omdat het hem dankzij de zeer grote goedgunstigheid van de koning en met een uiterst eervol getuigenis van het hele volk op tijd lukte zich los te maken uit de labyrinten van de binnenlandse politiek, wat Scipio Africanus, wat Pompeius Magnus, wat Marcus Tullius niet werd vergund.Ga naar voetnoot16. Octavius Augustus wilde de last van de heerschappij neerleggen,Ga naar voetnoot17. maar dat was niet mogelijk. Thomas More heeft nu, terwijl hij nog in de kracht van zijn leven is, zonder gezichtsverlies het soort leven bereikt waartoe hij vanaf zijn jongere jaren altijd geneigd was: dat hij samen met de zijnen (want hij is als geen ander gehecht aan zijn familie) in alle vrijheid zijn tijd aan heilzame studie en vroomheid kon besteden. Hij liet een landhuis aan de rivier de Theems bouwen, niet ver van Londen,Ga naar voetnoot18. geen armzalig huis, ook niet zo groots dat het jaloezie wekt, maar wel comfortabel; daar woont hij met degenen die het dichtst bij hem staan: zijn vrouw,Ga naar voetnoot19. zoon en schoondochter,Ga naar voetnoot20. drie dochters en evenveel schoonzonen,Ga naar voetnoot21. samen met al elf kleinkinderen. Hij heeft door Christus' genade de kinderen van zijn kinderen gezien en zal ook de kinderen zien die zij zullen krijgen.Ga naar voetnoot22. Aangezien immers niemand van hen niet in de bloei van zijn leven is, is het | |
[pagina 413]
| |
waarschijnlijk dat er talrijk nageslacht voortgebracht zal worden. Ja, ook hijzelf zou nog de vader van vele kinderen kunnen worden, als zijn vrouw niet allang te oud was om te baren; hij trouwde haar toen ze weduwe was en heeft uit dat huwelijk geen kinderen. Want de kinderen die hij heeft, heeft hij van zijn eerste vrouw,Ga naar voetnoot23. die hij verloor toen ze nog een meisje was, samen met enkele kinderen. Hoewel zij onvruchtbaar is en op gevorderde leeftijd, bemint en liefkoost hij haar alsof ze een meisje van vijftien was. Er bestaat bijna niemand die meer van zijn kinderen houdt en hij kent geen verschil tussen een oudere vrouw en een meisje; maar hij is zo voorkomend, of liever gezegd, zo vol liefde en wijsheid, dat als hij iets tegenkomt wat niet verbeterd kan worden, hij er zo van houdt alsof hem niets gelukkigers had kunnen overkomen. Je zou kunnen zeggen dat het bij hem thuis een tweede Academie van Plato is. Maar ik beledig zijn huis wanneer ik het met Plato's Academie vergelijk, waar gediscussieerd werd over getallen en geometrische figuren en soms over goede morele eigenschappen; dit huis zou je eerder een school of universiteit voor de christelijke godsdienst kunnen noemen. Er is daar niemand, jongen of meisje, die niet de tijd neemt voor de algemeen vormende vakken en het lezen van nuttige boeken, ook al gaat de aandacht vooral en eerst uit naar vroomheid. Je hoort daar geen geruzie, geen frivole taal, je ziet niemand die niet ergens mee bezig is. Het is niet met strengheid en boze woorden dat die man zoveel discipline binnen het gezin handhaaft, maar met vriendelijkheid en welwillendheid. Iedereen doet zijn plicht, maar er heerst een opgewekte sfeer en het ontbreekt niet aan ingetogen vrolijkheid. In de kerk van het dorp liet hij een tombe voor zichzelf en de zijnen bouwen, waarnaar hij ook het gebeente van zijn eerste vrouw liet overbrengen: zo'n hekel heeft hij aan welke scheiding dan ook.Ga naar voetnoot24. Aan de muur bevindt zich een gedenkplaat die zijn loopbaan en manier van leven beschrijft,Ga naar voetnoot25. waarvan mijn dienaarGa naar voetnoot26. de tekst woordelijk heeft overgenomen. U krijgt daar met deze brief een kopie van. Ik zie dat ik nogal breedsprakig ben geweest, maar het is fijn met een vriend over een vriend te praten. Alle weldenkende mensen vinden het heel goed dat u zich als een waarachtig bisschop gedraagt door geregeld voor het volk te preken. Het is te hopen dat dit voorbeeld veel navolging krijgt. Wat u schrijft over hoe de zaken van koning Ferdinand ervoor staan, deed | |
[pagina 414]
| |
me veel genoegen; door die ontwikkelingen krijg ik goede hoop dat het geluk ooit gelijke tred zal houden met de kwaliteiten van die voortreffelijke en zeer heilige vorst. Het ga u goed. |
|