De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 16. Brieven 2204-2356
(2018)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd2258 Van Levinus Ammonius
| |
[pagina 110]
| |
boek van Chrysostomus over de Brief aan de Romeinen, dat u volgens uw brief mee zou sturen, wellicht onderweg is onderschept of in elk geval niet is aangekomen.Ga naar voetnoot5. Nogmaals, ik betreur het, meer dan in woorden te vatten is, dat mij de gelegenheid ontnomen is om u ter wille te zijn (terwijl ik niets liever zou doen), óf om eerlijk te zeggen dat ik niet opgewassen ben tegen het werk. Want geen van beide is op gepaste wijze mogelijk, omdat ik het boek nog niet gezien heb. Mijn vriend Omaar,Ga naar voetnoot6. beslist een groot bewonderaar van u, bestookt voortdurend Erasmus Schets met verwijtende brieven waarin hij vraagt of het boek op een betrouwbare wijze kan worden bezorgd, maar tot op heden is er niets gebeurd. Intussen bedank ik u met de grootste hartelijkheid die maar mogelijk is voor de beide brieven aan mij, die ik als het kostbaarste beschouw wat ik in huis heb en zuinig bewaar, verder voor het herziene boek met brieven dat u mij stuurde,Ga naar voetnoot7. en zelfs voor dat boek van Chrysostomus, ook al is het niet afgeleverd, iets wat geenszins uw schuld is. Ik heb weliswaar nog niet helemaal de hoop opgegeven dat het uiteindelijk toch bezorgd wordt, maar ik vrees dat het te laat komt. Want zoals u ziet zijn er vanaf nu tot mei weinig meer dan drie maanden over; voor die tijd moet ik evenwel alles of in ieder geval de helft af hebben, als ik aan uw wens tegemoet zou willen komen. Ik zal u vertellen, mijn beste Erasmus, hoe het ervoor staat. Ik ben niet zo bedreven in beide talen dat ik een woordenschat heb die uitgebreid genoeg is voor het vertalen, vooral in zo korte tijd. Ik heb me slechts één keer op dergelijk ijs gewaagd, toen ik al de tijd had; dit was zo'n groot succes, dat ik zelfs mezelf niet tevreden stelde. Toch kwam dat korte preekje van Chrysostomus, De fato et providentia Dei (Over het lot en de voorzienigheid van God), in handen van de drukker,Ga naar voetnoot8. ondanks fel protest van mijn kant. Want ik had dit niet vertaald met de bedoeling dat het werd uitgegeven, maar om mezelf op de proef te stellen en om mijn beschermheerGa naar voetnoot9. als het ware door traliesGa naar voetnoot10. te | |
[pagina 111]
| |
laten zien dat al dat studeren op de Griekse taal niet helemaal voor niets was. Want hoe zou ik zeker van mezelf kunnen zijn, aangezien ik feitelijk nooit van iemand les heb gehad? Heus, twaalf jaar geleden, toen ik al zoveel jaar in het klooster had doorgebracht, kende ik zelfs het volledige Griekse alfabet nog niet. Het was al helemaal ondenkbaar dat ik boeken had of ze kon lezen, laat staan begrijpen, zelfs al had ik ze gehad. Het is wonderbaarlijk, maar - God is mijn getuige - het is waar wat ik zeg. Er was geen sterveling die me hulp bood, behalve dat er gezorgd werd voor zwijgende meesters, zoals ze dat uitdrukken,Ga naar voetnoot11. waar ik alles vandaan heb, wat dat ook mag voorstellen. Desalniettemin heb ik zo weinig spijt van de bestede moeite, dat ik er op vertrouw voldoende basiskennis te hebben verworven, zo niet om te vertalen, wat ik liever aan anderen overlaat, dan toch in elk geval om iets te begrijpen en te beoordelen. Toch zal iemand die het nauwkeuriger bekijkt, gemakkelijk raden hoe moeilijk het voor mij was die weg in te slaan, waarvan ik zelfs het begin alleen maar in het donker zag. U moet niet denken, mijn beste Erasmus, dat ik dit vertel om u versteld te doen staan - want ik heb niets waarmee ik dat zou kunnen -, maar om te zorgen dat u mijn kunnen met mijn eigen maatGa naar voetnoot12. en niet met de uwe meet. Ik ben bang dat het mij, als ik het zou willen proberen, zou vergaan als de man uit het evangelie, die een toren wilde bouwen zonder vooraf na te gaan of zijn middelen toereikend waren voor de voltooiing ervan.Ga naar voetnoot13. Zelfs al zou ik het kunnen, dan weerhoudt ook de angst dat het onder mijn naam gepubliceerd wordt, mij ervan deze taak op mij te nemen. Ik heb mij eens en voor al tot regel gesteld dat ik niets zo moet mijden als het toneel op te gaan om in mijn overmoed voor het oog van de wereld een stuk op te voeren. Iedereen weet immers hoeveel mensen hier slechte ervaringen mee hebben. Ik geef niets om een onsterfelijke naam, omdat ik ruimschoots gelukkig zal zijn als ik in elk geval Christus kan behagen. Als hij ooit zal vinden dat ik zijn volk tot nut kan zijn, zal het hem niet aan een gelegenheid ontbreken om mij in het volle licht te plaatsen, hoe teruggetrokken ik ook leef. Laat hij doen wat zijn wil is tot zijn eigen glorie. Dat teruggetrokken leven zal intussen niet onaangenaam zijn: ik praat zachtjes wat met vrienden in een sfeer van vertrouwen en genegenheid, ik daag uit met briefjes en als ikzelf uitgedaagd word, antwoord ik. Ikzelf in elk geval zal me, omdat ik me bewust ben van mijn armzaligheid, niet opdringen aan het publiek en niet met trucs voor elkaar proberen te krijgen dat ik weg uit deze zegenrijke luwte naar de woelingen van een wereldlijk leven word gedreven. | |
[pagina 112]
| |
Niemand, mijn beste Erasmus, zou het beter vertalen dan u, als die plagen, of nee, die plaaggeesten het toelieten, en niemand zou het met meer succes uitgeven, omdat u allang boven alle nijd verheven bent. Maar ik ben een nieuweling, of eerder een nul, die nauwelijks voorbij de drempel van ons huis bekend is. Het lijkt, om met Euclio te spreken, inderdaad zeer riskant van de ezels waartussen ik tot nu toe geleefd heb, zonder zelf beter te zijn dan zij, naar de ossen te gaan, die lange tijd het juk met zich meedroegen.Ga naar voetnoot14. Toch zal ik, als ik bij enige gelegenheid de christelijke zaak kan dienen, niet verstek laten gaan, mits ik, arme sukkel, mezelf niet in mijn onbedachtzaamheid door mijn eigen geluid verraad om vervolgens als de spitsmuis ten onder te gaan.Ga naar voetnoot15. Ten slotte zegt u in uw brief dat u misschien de rest van het vertalen op u neemt. Iedereen, zelfs de allergeleerdste, zou sowieso hierdoor worden afgeschrikt. Wie immers zou zich in deze tijd met u in welsprekendheid en rijkdom aan uitdrukkingsmiddelen kunnen vergelijken? Wat betekent dat? U zult verdragen dat uw heldere woordenstroom vertroebeld wordt door mijn armzalige gebrabbel? U zult toelaten dat uw zoete welsprekendheid, die u uit de regels kent en door lange ervaring bestendigde, met mijn gestamel wordt bevuild? Ik raad aan dat in geen geval te doen, mijn beste Erasmus. Want er is niets lelijkers dan wat met een dergelijke voeg aan elkaar zit. Als ik u daarom, mijn beste Erasmus, met iets anders van dienst kan zijn - het kopiëren van wat u maar wilt in het Grieks of Latijn, of iets anders wat mijn schamele krachten niet te boven gaat - zal er (geloof me) niets zijn wat ik met meer liefde en graagte zal doen. U hoeft dus geen moeite te doen om mij te plezieren, zoals u in de eerste brief lijkt te doen, aangezien ik toegeef u meer verschuldigd te zijn dan ik ooit zal kunnen betalen. Het lijkt me dat dit genoeg, ja, misschien zelfs te veel is als antwoord op beide brieven. Uw Quirinus,Ga naar voetnoot16. die mij volgens uw bericht zou komen opzoeken, is niet gekomen. Misschien is het ook niet nodig dat hij zich om mij afmat. U kent mijn situatie, u weet met hoeveel hooghartigheid de meesten op de literatuur en de studie neerkijken. Ik ben nog niet begonnen met het kopiëren van de brieven van Basilius, omdat ik kort nadat ik u die brief had geschreven,Ga naar voetnoot17. op gezag van de vaders een actief leven opgelegd heb gekregen. Ze hebben me namelijk tot portier van ons huis (of koster) benoemd; in die | |
[pagina 113]
| |
functie heb ik altijd meer dan genoeg te doen. Toch zal ik graag wat van mijn slaap afstelen ter wille van u en de christelijke godsdienst; hoewel mijn zwakke gezichtsvermogen het nauwelijks toelaat 's avonds bij de lamp door te werken. Mijn ogen zijn bovendien door bijna voortdurende studie veel slechter geworden en er is niets waarmee ik ze beter kan maken. Ik wilde uitvoeriger met u praten, maar schroom weerhield me. Ik weet immers dat u het over het algemeen zeer druk hebt. Daarom stop ik nu. Moge Christus u bewaren, zeer beminde Erasmus. Uit ons Bos, op de feestdag van Sint-Antonius,Ga naar voetnoot18. 1530 |
|