De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1437 Aan Conradus Goclenius
| |
[pagina 183]
| |
mij, een paar dagen allervriendelijkst en gastvrij onthaald werd. Toen wezen vrienden mij erop hoe onheus hij soms over mij sprak. Intussen kwam Hutten.Ga naar voetnoot6. Hij was door veel volgelingen van Luther aangespoord om mij in geschrifte aan te vallen; maar Eppendorf voorzag hem van allerlei lasterpraat en binnen de kortste keren had hij Huttens eerbied voor mij tot nul gereduceerd: want Hutten had mij altijd hooggeacht. De stof ontleende Eppendorf deels aan onze vertrouwelijke omgang, deels had hij ze bij jullie vandaan gehaald uit het treurige verhaal (jou welbekend) van AlaardGa naar voetnoot7. en Paschasius.Ga naar voetnoot8. Hier komen de betitelingen ‘oudste en theoloog’ en ‘oudste en schriftgeleerde’ vandaanGa naar voetnoot9. en ook die beschuldiging waarmee Eppendorf mij kan besmeuren volgens de dreigende woorden van Otto.Ga naar voetnoot10. Maar hij is zo verschrikkelijk dom dat, hoewel iedereen hier wel voelt dat hij de auteur is van dit stuk, hij hoogst verbaasd was dat ook maar iemand hem daarvan verdacht: hij was toch een van Erasmus' beste vrienden! Maar hij hield niet op voortdurend tegenover allerlei mensen bepaalde opmerkingen te maken waarmee hij zijn ware gevoelens verried. Hij wilde dat alleen ik onwetend was van iets dat iedereen wist. Ten slotte is hier een belachelijke briefGa naar voetnoot11. verspreid die tegen mij gericht was maar die mij nooit heeft bereikt. Toen Hutten van hier vertrokken was naar Mulhouse,Ga naar voetnoot12. waar Eppendorf hem heen had gebracht, kondigde deze bij zijn terugkeer aan dat Hutten een of ander iets aan het schrijven was en hij deed alsof hij dat heel pijnlijk vond. De bedoeling was om van mijn vrienden geld af te persen om daarmee te voorkomen dat dit pamfletGa naar voetnoot13. zou verschijnen. Wel verrassend waren de trucs die hij daarvoor hanteerde bij mij, bij Froben en bij Bentinus. Hij had hierom zelfs Botzheim uit Konstanz laten komen. Intussen had Hutten een exemplaar van zijn briefGa naar voetnoot14. gestuurd maar er waren al meer exemplaren in | |
[pagina 184]
| |
omloop. Ik dacht bij mezelf (en dat bleek ook te kloppen): nadat het geld afgeperst is wordt het pamflet toch uitgegeven, zelfs in nog giftiger bewoordingen. Daarom spoorde ik mijn vrienden aan om niets te geven. Beide heren nu waren straatarm, zoals bij dit soort mensen wel vaker voorkomt. Zij waren allebei op sterven na dood. Daarna gelastte men Hutten te vertrekken. In Mulhouse was hij bij iedereen zo gehaat dat de burgers dreigden om als hij niet wegging, in te breken in het klooster van de augustijnen waar hij zich schuilhield. Op voorspraak van de gemeentesecretaris mocht hij midden in de nacht heimelijk de stad uit; toen zocht hij zijn toevlucht in Zürich;Ga naar voetnoot15. deze stad is helemaal in de ban van de leer van Zwingli, die door Luther nu veroordeeld wordt: een beetje laat herinnert hij zich de gematigdheid die ik zo vaak heb aanbevolen. Ook daar heeft hij zich een paar dagen schuilgehouden; vervolgens heeft hij buiten de stad enige tijd vertoefd bij een of andere priester.Ga naar voetnoot16. Maar overal troggelde hij zijn vrienden wat geld af. Ten slotte verhuisde hij naar een eiland in het meer van Zürich,Ga naar voetnoot17. waar hij gestorven is. Maar voordat Hutten stierf werd zijn brief al ver weg gestuurd, ook naar Duitsland, omdat ze geen drukker konden vinden. Die zouden ze ook niet gevonden hebben als niet die schurk van een Eppendorf naar Straatsburg was verhuisd, onder voorwendsel dat hij naar de warme baden van Baden ging maar in feite omdat hij hier niet langer kon blijven vanwege zijn schulden en vanwege de verdenkingen die men tegen hem koesterde. Daar heeft hij met veel moeite een drukker ervan weten te overtuigen dat er niets grievends in die brief stond. Die drukker, Schott, was gruwelijk jaloers op Froben, zoals ze bijna allemaal zijn. Daardoor heeft mijn vriendschap met Froben mij veel vijandschap opgeleverd. Eindelijk verscheen dan Het Beklag van die valse aanklager; het boekje staat vol met leugens, al naar gelang volgelingen van Luther hem die in gesprekken aan de hand gedaan hadden. Ik had al snel een antwoord klaar, iets wat ik zo geheim hield dat Froben noch BeatusGa naar voetnoot18. het wisten. Bijna had ik besloten het in de la te laten liggen, maar op hun aansporing heb ik het openbaar gemaakt. Toen Hutten en ik intussen in drukke correspondentie waren,Ga naar voetnoot19. kwam er één brief die het verraad van Eppendorf zonneklaar maakte. Omdat Eppendorf zich bezwaard voelde door alle verdenking vroeg hij Hutten, die toen in Zürich zat, een brief te schrijven die moest bewijzen dat Eppendorf hem steeds ontraden had een aanval op Erasmus te schrijven. | |
[pagina 185]
| |
Maar Hutten schreef een briefje zo kil dat het hem eerder zwaarder belastte dan zuiverde. Intussen trachtte Eppendorf mensen zover te krijgen dat ze mij onder valse namen fictieve brieven stuurden: hij wist dat ik dan op grond van die brieven zou gaan vermoeden wat hij in zijn schild voerde, maar ik zou dan geen handvat hebben om me bij hem te beklagen. Ik heb maar gedaan alsof ik van niets wist en hem in mijn Spons fatsoenlijk behandeld wanneer hij genoemd moest worden. Ik heb daar geschreven dat hij een verwant van Hutten was: hij had me dat wijsgemaakt. Maar Petrus Mosellanus schreef mij na lezing van de Spons: ‘Hoezo verwant? Het is toch algemeen bekend dat hij van eenvoudige komaf is!’ Toch stoorde het onze weinig snuggere held dat hij Achates genoemd werd. Toen de Spons verschenen was beklaagde hij zich daarover per brief;Ga naar voetnoot20. hij veinsde geweldige genegenheid terwijl hij intussen een misdadig spelletje speelde. Een bewijs van zijn uitzonderlijke doortraptheid: op grond van een aanbeveling van mij ontving hij in Bazel vijftig gulden. Er werd gezegd dat de hertogGa naar voetnoot21. mij een vorstelijk geschenk had gestuurd, dat mij echter nooit bereikt heeft. Ik vermoedde dat Eppendorf het onderschept had, want hij verzon een verhaal dat zijn dienaar onderweg omgekomen was.Ga naar voetnoot22. Dit was zijn voorzorgsmaatregel voor het geval ik er achter zou zijn gekomen dat mij geld gestuurd was. Wat er aan de hand is heb ik nog steeds niet met zekerheid kunnen achterhalen, maar ik weet wel dit: hij is een schurk van de bovenste plank. Overal heeft hij zijn gezworen spionnen, opdat hem niets ontgaat van wat er gebeurt. Melanchthons oordeel over Hutten en Eppendorf heb ik Nicolaas van 's-HertogenboschGa naar voetnoot23. toegestuurd. Zorg dat jij je verre houdt van deze afsplitsing. Ik vrees een bloedige afloop. Als ik geweten had van de aard van de Duitsers en van hun onbetrouwbaarheid, was ik liever tussen de Turken gaan wonen dan hier. Over Capito heb ik het sterke vermoeden dat hij misleid is door Eppendorfs praatjes en toen mijn geheimen met hem heeft gedeeld. Want hij pleit zich vrij op een manier die mijn achterdocht alleen maar vergroot. De opzet van Luthers volgelingen was mij met dreigementen ervan te weerhouden Luther in geschrifte aan te vallen: dat verhaal had Johannes Fabri althans verspreid. Maar nu is het Luther zelf die Luther in geschrifte aanvalt, omdat hij ziet dat de zaken anders gaan dan hij gedacht had en dat er een volk opstaat dat niet evangelisch is maar diabolisch, wat gepaard gaat met de ondergang van alle vrije kunsten en wetenschappen. | |
[pagina 186]
| |
Maar nu heb ik meer dan genoeg gezegd hierover. Ik ben vastbesloten naar elders te verhuizen. Ik word uitgenodigd naar Frankrijk,Ga naar voetnoot24. met een enthousiasme dat me verbaast en onder grote beloften. Maar deze lente maakt me bang, want ik vrees dat die voor de Fransen een bloedige slachtpartij met zich meebrengt: zo onverzoenlijk is des keizers geest, waarin het motto ‘Plus ultra’ stevig verankerd is.Ga naar voetnoot25. De paus steunt mij en zo ook de mensen rond de paus die de meeste macht hebben. Maar ik wil geen zwaardvechter in een arena zijn, en ik zie niet hoe het voor mij ergens veilig kan zijn waar Aleandro de baas is (hoezeer hij dat ook poogt te verbergen). Ik zou graag de winter doorbrengen in Padua en Venetië, maar dan zou ik naar Rome ontboden worden. Ik blijf nog een dag of acht hier en dan zal ik een besluit nemen. Intussen zal blijken welke kant de zaken op gaan. Omdat ik zo nu en dan in levensgevaar verkeer resteert mij nog dat ik aan jou, als mijn trouwste vriend, datgene aanbeveel wat mij het allerliefste is, mijn nagedachtenis: ik vermoed dat die blootgesteld zal worden aan veel laster en leugen. Daarom stuur ik jou het Verslag van heel mijn leven, echt een Ilias vol rampen:Ga naar voetnoot26. want er is nooit een schepsel geboren dat ongelukkiger was dan ik. Maar misschien zullen mensen er ook van alles aan toevoegen: prima. Maar als mij gebeurt wat allen eens zal gebeuren, wil ik dat jij vierhonderd gouden florijnen krijgt; driehonderd rijnsgulden moeten naar Jacobus Ceratinus; 130 philipsgulden naar Melchior van Vianden; vijftig gouden florijnen en 46½ rijnsgulden naar Cornelis de Schrijver, van wie ik het vermoeden heb dat hij arm is maar die een beter lot verdient. Met betrekking tot de overige zaken, dat wil zeggen schalen en ringen, heb ik nog geen besluit genomen maar dat schrijf ik je binnenkort. Dit alles moet je voor jezelf houden en met geen sterveling delen, om te voorkomen dat degene aan wie jij dit toevertrouwt, weer iemand heeft die hij net zo vertrouwt als jij hem, en dat de zaak zo doorsijpelt naar nog meer personen. Dit zou dubbel vervelend zijn. Ten eerste zouden mijn oude medebroedersGa naar voetnoot27. op het geld af vliegen, want zo hebzuchtig zijn ze wel. Ten tweede, als ik dat geld vóór mijn dood zelf nodig zou hebben (misschien is dat wel zo, want ik zie opmerkelijke veranderingen in de situatie), zou dit een grote teleurstelling zijn voor hen die vergeefs hoop hadden gekoesterd. Dus het is veiliger zo en bovendien zal een weldaad die iemand onverhoopt overkomt, ook meer welkom zijn. Toch zal ik je tegen de harpijen beschermen (voor het geval zij prooi | |
[pagina 187]
| |
ruiken) door middel van een document dat je na mijn dood desgewenst kunt laten zien. Maar het zal pas geldig worden na mijn dood. Je ziet zeker wel hoezeer ik jou vertrouw! Want je zou mij kunnen bedriegen; maar voor zoiets ben ik niet bang. Je zult je wel afvragen wat voor dienst ik van jullie vraag. Ik zal je niet belasten met psalmrecitaties en jaardiensten, maar ik vraag met klem dat jullie mijn werken onderling verdelen, alles doorlezen wat ik geschreven heb en het in de juiste volgorde, in gecorrigeerde vorm aan Froben ter hand stellen om het te laten drukken. Ik wist natuurlijk wel dat jij dit uit eigen beweging al voor mij zou doen vanwege jouw grote genegenheid. Ik wil graag dat je alle dukaten aan mijn LievenGa naar voetnoot28. doet toekomen, als jij tenminste denkt dat hij daarmee veilig hier kan arriveren; hij moet ze maar in zijn riem naaien, zoals HilariusGa naar voetnoot29. doet. Als jou iets overkomt voordat ik doodga - de hemel geve dat dit geen slecht voorteken is - moet je het document verscheuren en het geld overhandigen aan Maarten van Dorp of Gilles van Busleyden of mijn hospes MaartenGa naar voetnoot30. of eventueel aan een vriend van je die jij beter vertrouwt. Beste Goclenius, ik zal je niet vragen om deze vaderlijke gevoelens van liefde voor jou te beantwoorden want jij hebt mij altijd al de genegenheid van een zoon geschonken. Met betrekking tot wat ik elders zal achterlaten zul je van anderen vernemen wat ik beslist heb. Ook hierbij zal ik jou niet vergeten, want ik ben er zeker van dat wat het ook voorstelt dat ik jou dan schenk, terechtkomt bij iemand die aan mij denkt en er dankbaar voor is. Ik heb opdracht gegeven dat jij van mijn geld aan Ceratinus 25 gouden florijnen betaalt. Als dit inmiddels is gebeurd, zal ik het bedrag voor De Schrijver halen uit het geld dat ik in Antwerpen heb. Ik zal aan Pieter Gillis schrijven dat hij jou die 25 florijnen moet geven als jij die aan Ceratinus betaald hebt; als je hem nog niet betaald hebt, moet hij hem betalen, of jij van het geld van Pieter Gillis. Ik zou graag hebben dat jij een of andere jongeman de taak toevertrouwt om de Adagia in de laatste editieGa naar voetnoot31. door te lezen en die te vergelijken met de voorlaatste.Ga naar voetnoot32. Want Michael Bentinus heeft door zijn nauwgezetheid vele verslechteringen aangebracht. Van oiooi heeft hij steeds hoiooi gemaakt;Ga naar voetnoot33. hij | |
[pagina 188]
| |
heeft plaatsen die ik in het Grieks uit Homerus geciteerd had, vergeleken met de Homerustekst gedrukt door Aldo,Ga naar voetnoot34. en zo ook plaatsen uit Cicero met de tekst van Aldo, terwijl deze Aldoteksten zeer corrupt zijn. Van de plaatsen die de jongeman markeert, zou ik graag hebben dat jij die nader bekijkt wanneer je tijd hebt. Mijn eigen situatie is tamelijk ingewikkeld, kan ik je verzekeren. Ik heb hier te maken met uitschot, met regelrechte furiën, nadat Hutten eenmaal het ijs gebroken had met zijn krankzinnige aanval op mij. Luther veroordeelt het gebeurde, maar Melanchthon heeft opmerkelijk genoeg een afkeer van Hutten. Die stommelingen echter gaan er groots op als op een schitterend succes. Von dem Busche beraamde een of andere aanval op mijGa naar voetnoot35. maar werd door Melanchthon tot de orde geroepen. Als ik naar Italië ga, zullen furieuze evangelischen mij nazitten met talloze pamfletten, schreeuwend dat ik verleid door winst het evangelie verraden heb; maar dat evangelie van hen heb ik nooit verkondigd. Als ik naar Frankrijk ga, dat een wonderlijke genegenheid voor mij koestert, zullen zij de valse beschuldiging uiten dat ik mijn toevlucht heb genomen tot de vijand van de keizer; ik ruik aan het hof van de koning ook een vleugje lutherse geur. Wat Brabant betreft: je weet aan welke monsters daar het zwaard gegeven is. Binnenkort laat ik je weten wat ik besloten heb. De koning heeft mij in een officiële briefGa naar voetnoot36. laten weten van plan te zijn in Parijs een nieuw drietalencollege te stichten. Mij heeft hij het rectoraat aangeboden, tegen een geweldig salaris. Als ik me naar Frankrijk begeef en de kans krijg jou aan te bevelen, zal ik je een seintje geven. Schrijf jij dan intussen via Lieven wat jij van Frankrijk vindt, en schrijf terwijl Lieven nog in Engeland is, via iemand anders in een paar woorden of hij de brief trouw heeft bezorgd. Met je correspondentie zul je heel voorzichtig moeten zijn; want alles wordt onderschept en Eppendorf heeft overal zijn luistervinken. Maar wat ik over hem geschreven heb moet je stilhouden en alleen als het te pas komt aan je beste vrienden vertellen. Van Dorp is aan het aarzelen, lijkt het. Bij de theologen wordt een monster vetgemest en hij is erg bang aangelegd. Ik heb een briefje geschreven naar de dekenGa naar voetnoot37. en naar Gilles van Busleyden om jou aan te bevelen. Karl Harst woont bij mij in plaats van mijn dienaar, want hij lijkt mij een trouwe vriend. Maar ik zie niet hoe hij zich uit het labyrint van het huwelijk kan werken, zoals ik de zaak bekijk. HilariusGa naar voetnoot38. is mij zeer dierbaar. Hovius zit in Rome; nu wil hij eindelijk mijn vriend worden. Met zijn | |
[pagina 189]
| |
onnavolgbare gedrag had hij mij hier bijna gek gemaakt. Maar Lieven was niet veel gemakkelijker dan hij. Hun allebei echter heeft het verblijf bij mij veel goeds gedaan. Alleen de naam Erasmus houdt Hovius in leven in Rome. Lieven heeft veeleer in de letteren fraaie vorderingen gemaakt dan in karakter. Toch blijf ik hem helpen maar ik heb liever niet dat hij hiervan iets weet, en trouwens niemand behalve wij twee. Aan jouw trouw twijfel ik niet; maar vanwege onverwachte ongevallen is het misschien dienstig dat jij mij via Lieven een verklaring stuurt waarin je bevestigt dat het document van mij over de verdeling van mijn kapitaal geen geldigheid heeft zolang ik leef, maar dat er bepaalde redenen zijn waarom het is opgesteld. Toen ik dit allemaal geschreven had, bezorgde Froben mij twee brievenGa naar voetnoot39. van jou. Ik moest lachen om onze vriend Baechem: hij speelt echt de nar. Ik heb nog niet van jou vernomen of je mijn briefGa naar voetnoot40. ontvangen hebt die Antonius de minoriet bij je zou bezorgen. Ik werd een beetje achterdochtig toen hij vertelde dat hij Paschasius wilde bezoeken. Je moet niet zo maar aan een willekeurig iemand een brief meegeven, want Eppendorf bevindt zich in Straatsburg en via zijn spionnen onderschept hij alle post: het is iemand die in de wieg gelegd is voor elke vorm van gemeenheid. Het ga je goed. Bazel, zaterdag na Pasen
Een samenvatting van het leven van Erasmus van Rotterdam, door hem zelf in bovenstaande brief genoemd.Ga naar voetnoot41. | |
De levensbeschrijving, vertrouwelijkGeboren te Rotterdam, de vooravond van het feest van Simon en juda.Ga naar voetnoot42. Naar eigen berekening ongeveer 57 jaren oud.Ga naar voetnoot43. Zijn moeder heette Margareta, dochter van een arts die Pieter heette. Zij kwam uit Septimontium, in de volkstaal Zevenbergen; twee broers van haar heeft hij in Dordrecht nog bezocht toen zij bijna negentig jaar waren. Zijn vader heette Gerard. Deze had in het geheim een relatie met Margareta en hoopte met haar te huwen. Volgens sommigen hadden zij elkaar al trouw beloofd. Hierover waren Gerards ouders en zijn broers zeer verontwaardigd. Zijn vader heette Elias, zijn moeder Catherina: beiden zijn hoogbejaard geworden, Catherina bijna | |
[pagina 190]
| |
95. Gerard had tien broers, geen zuster, allemaal van dezelfde vader en moeder; zij zijn allemaal getrouwd. Gerard was de jongste op één na. Allen waren van mening dat van zoveel jongens er toch één aan God gewijd moest worden. Oude mensen vinden dit nu eenmaal, dat weet je; zijn broers wilden niet dat hun erfenis kleiner werd maar wel dat er iemand was bij wie ze altijd konden blijven eten. Toen Gerard zag dat hij met aller instemming hoe dan ook van een huwelijk werd afgehouden, deed hij wat alle wanhopige jongemannen dan doen: hij liep weg van huis; tijdens zijn reis stuurde hij zijn ouders en broers een briefje met een tekening van een hand die een andere hand schudt en met de tekst: ‘Vaarwel, ik zal jullie nooit meer zien.’Ga naar voetnoot44. Intussen bleef de echtgenote in spe achter, zwanger. De jongen werd grootgebracht bij zijn oma. Gerard ging naar Rome. Daar verdiende hij ruim de kost als kopiist, want de boekdrukkunst was toen nog niet verspreid. Hij had namelijk een zeer fraaie hand van schrijven. Hij leefde zoals jonge mannen leven. Na verloop van tijd richtte hij zich op studies waarmee hij eer kon inleggen. Grieks en Latijn kende hij tot in de puntjes. Ook in de rechten was hij buitengewoon goed thuisgeraakt. In die tijd was Rome rijkelijk gezegend met geleerden. Hij liep college bij Guarino.Ga naar voetnoot45. Alle klassieke auteurs had hij eigenhandig gekopieerd. Zodra zijn ouders te weten kwamen dat hij in Rome vertoefde, schreven ze hem dat het meisje met wie hij had willen trouwen, overleden was. Hij geloofde dit en van verdriet werd hij priester: al zijn aandacht ging nu uit naar godsdienst. Naar huis teruggekeerd ontdekte hij dat het een leugen was. Maar zij heeft nooit meer willen trouwen en hij heeft haar nooit meer aangeraakt. Wel zorgde hij dat het kind een goede opvoeding kreeg, en toen hij nog maar net vier jaar was geworden stuurde hij hem naar school.Ga naar voetnoot46. In de eerste jaren boekte de jongen slechts weinig vorderingen in die onaantrekkelijke basisstof, waarvoor hij niet in de wieg gelegd was. In zijn negende jaar stuurde vader hem naar Deventer; zijn moeder ging mee om op hem te letten en voor hem te zorgen op die jonge leeftijd. De school daar was toen nog een barbaarse toestand (het rijtje ‘pater meus’ werd behandeld; de tijden werden overhoord; de gebruikte methoden waren die van EberhardGa naar voetnoot47. en van John | |
[pagina 191]
| |
Garland), behalve dan dat Alexander Hegius en Synthen ook voorbeelden van betere literatuur begonnen te behandelen. De eerste geur van beter onderwijs snoof hij uiteindelijk op bij de schoolgenoten die bij Synthen in de klas zaten omdat ze ouder waren. Later was hij soms onder het gehoor van Hegius, maar alleen op feestdagen wanneer die aan alle leerlingen les gaf. Hier kwam hij tot in de derde klas; toen brak de pest uit, waaraan zijn moeder overleed; de zoon bleef achter, inmiddels twaalf jaar oud. Omdat de pest met de dag heviger werd en het hele huis waarin hij woonde, verlaten was, is hij teruggegaan naar zijn geboorteplaats. Toen Gerard het droevige bericht gekregen had werd hij ziek, en korte tijd later is hij overleden. Beiden waren niet veel ouder dan veertig jaar. Drie voogden had Gerard aangesteld, die hij als zeer betrouwbaar beschouwde; de belangrijkste was Pieter Winckel, destijds schoolmeester te Gouda.Ga naar voetnoot48. Hij liet een redelijk kapitaal na, als de voogden het te goeder trouw beheerd zouden hebben. En zo werd de jongen naar 's-Hertogenbosch gestuurd, terwijl hij al rijp was voor de universiteit. Maar zij waren bang voor de universiteit, omdat ze al besloten hadden de jongen op te voeden voor een leven als geestelijke. Daar verbleef hij, dat wil zeggen verknoeide hij, bijna drie jaren in het zogeheten fraterhuis, waar toen RomboldusGa naar voetnoot49. onderricht gaf. Dit soort mensen verspreidt zich steeds verder over de wereld, hoewel het rampzalig is voor jongelui met een goed stel hersens: er worden monniken gekweekt. Romboldus, die het talent van de jongen koesterde, begon hem te bewerken om zich aan te sluiten bij zijn kudde. De jongen gebruikte als excuus de onwetendheid van zijn jeugd. Toen hier de pest was uitgebroken en hij een tijd lang aan de derdendaagse koorts had geleden, is hij naar zijn voogden teruggekeerd, inmiddels ook voorzien van een vloeiende stijl van schrijven die hij zich eigen gemaakt had aan de hand van een paar goede auteurs. Eén voogd was gestorven aan de pest; de andere twee, die het kapitaal niet erg goed beheerd hadden, begonnen over het kloosterleven te praten. De jongeman, verzwakt van de koorts die hem meer dan een jaar in zijn greep had gehouden, had niets tegen godsdienst maar wel tegen kloosters. Daarom gunden zij hem enige tijd om erover te denken. Intussen schakelde de ene voogd mensen in om hem te verleiden, te bedreigen en druk uit te oefenen op zijn zwakke geest. Inmiddels had hij ook al een plaats gevonden in een klooster van reguliere kanunniken, zoals men ze gewoonlijk noemt, in een college vlak bij Delft dat Sion heet en dat het belangrijkste huis van dat kapittel is. Toen de dag van het antwoord gekomen was, zei de jongeman wijselijk dat | |
[pagina 192]
| |
hij nog niet wist wat de wereld was, of wat een klooster was, of wat hij zelf was: dat het hem daarom beter leek om eerst nog enkele jaren naar de universiteit te gaan om zichzelf beter te leren kennen. Toen Pieter merkte dat de jongeman dit vastbesloten meedeelde, begon hij meteen te schreeuwen: ‘Dus al mijn moeite is helemaal voor niets geweest om voor jou met veel bidden en smeken zo'n plaats te bemachtigen. Je bent een nietsnut, je hebt niet de goede mentaliteit. Ik treed af als je voogd. Je ziet maar waar je te eten krijgt.’ De jongeman gaf ten antwoord dat hij het aftreden aanvaardde en dat hij op een leeftijd was dat hij geen voogden meer nodig had. Toen Pieter inzag dat hij met zijn dreigementen niets bereikte, schakelde hij zijn broer in, een zakenman, die zelf ook voogd was. Die werkte met vriendelijke woorden. Van alle kanten kwamen mensen die de jongeman aanspoorden. Hij had een makker,Ga naar voetnoot50. maar die verried zijn vriend. De koorts was ondraaglijk: niettemin, een klooster trok hem echt niet, totdat hij toevallig op bezoek ging bij een klooster van dezelfde orde, Emmaus oftewel Stein bij Gouda. Daar trof hij ene Cornelis,Ga naar voetnoot51. die kameraad en kamergenoot van hem was geweest in Deventer. Deze had nog geen wijdingen ontvangen; hij was in Italië geweest, maar teruggekeerd zonder daar veel opgestoken te hebben. Met zijn eigen belangen voor ogen begon hij met gloedvolle woorden de onberispelijke wijze van leven te schilderen, de overvloed aan boeken, de vrije tijd, de rust, het samenleven als engelen en nog veel meer. Jeugdsentiment trok de bezoeker naar zijn vroegere kameraad. Door sommige mensen werd hij gelokt, andere oefenden grote druk uit. Hij had zware koorts. Hij koos voor deze plaats, uit afkeer van de andere; voorlopig werd hij in de watten gelegd, totdat hij zijn habijt zou aannemen. Ondertussen, ook al was hij nog maar een jonge man, merkte hij wel hoe ver alles daar afstond van de ware godsdienst. Toch heeft hij de hele communiteit daar tot studeren gebracht. Hij had het plan het klooster nog voor zijn professie te verlaten, maar deels menselijk schaamtegevoel, deels dreigementen, deels noodzaak weerhielden hem. Hij werd geprofest. Na een tijdje kreeg hij de kans kennis te maken met Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk. De bisschop hoopte op een kardinaalshoed, en die zou hij ook gekregen hebben als het hem niet aan klinkende munt had ontbroken. Voor zijn reis naar Rome had hij graag iemand bij zich die goed Latijn kende. Zo is hij door diens toedoen uit het klooster gehaald met de permissie van de bisschop van Utrecht,Ga naar voetnoot52. die op zich- | |
[pagina 193]
| |
zelf hiertoe volstond. Toch heeft hij ook nog toestemming verkregen van zijn priorGa naar voetnoot53. en van de generaal-overste van zijn orde. Hij vertrok naar de huishouding van de bisschop, maar bleef zijn habijt dragen. Toen de bisschop de hoop om kardinaal te worden moest laten varen en de latinist merkte dat de toewijding van de bisschop aan anderen niet altijd zo groot was, zorgde hij dat hij in Parijs ging studeren. Er werd hem een jaarlijkse toelage beloofd, maar er is nooit iets gestuurd. Zo doen hoge heren dat. Daar, in het Collège de Montaigu, liep hij ten gevolge van rotte eieren en een besmette slaapkamer een ziekte op, een lelijke aandoening in een voorheen kerngezond lichaam. Daarom ging hij terug naar de bisschop. Hij werd met alle egards ontvangen. In Bergen is hij weer op krachten gekomen na zijn ziekte. Hij bezocht Holland weer, met de bedoeling bij zijn eigen mensen te blijven. Maar toen die hem ongevraagd daartoe aanmoedigden is hij naar Parijs teruggegaan. Zonder de hulp van een mecenas was er eerder sprake van overleven dan van studeren en vanwege de pest die daar jarenlang bleef woeden, moest hij elk jaar terugkeren naar zijn geboorteland. Theologie studeren stond hem tegen, omdat hij geen neiging voelde om alle fundamenten van die lieden te ondermijnen en vervolgens als ketter gebrandmerkt te worden. Toen de pest ten slotte een heel jaar lang duurde, voelde hij zich gedwongen naar Leuven te verhuizen. Eerder had hij Engeland bezocht om Mountjoy te plezieren, toen zijn leerling, nu zijn mecenas, maar toch meer vriend dan weldoener. In deze tijd verwierf hij de welwillendheid van alle Engelsen die ertoe doen, vooral omdat hij na een beroving bij de kust van DoverGa naar voetnoot54. niet alleen geen wraak zocht maar zelfs niet lang daarna een boekje publiceerde tot lof van de koning en van heel Engeland.Ga naar voetnoot55. Uiteindelijk is hij uit Frankrijk weer teruggeroepen naar Engeland, met grote beloften; in die tijd raakte hij bevriend met de aartsbisschop van Canterbury.Ga naar voetnoot56. Toen de beloften niet waargemaakt werden, ging hij naar Italië; altijd al brandde hij van verlangen daarheen te gaan. Iets meer dan een jaar heeft hij in Bologna doorgebracht, toen hij al op gevorderde leeftijd was, dat wil zeggen toen hij bijna veertig was. Vandaar begaf hij zich naar Venetië, waar hij zijn Spreekwoorden publiceerde; daarna naar Padua, waar hij een winter doorbracht; toen naar Rome, waarheen zijn roemrijke en lofwaardige faam hem al vooruitgesneld was. Raffaele,Ga naar voetnoot57. de kardinaal van de San Giorgio, mocht | |
[pagina 194]
| |
hem in het bijzonder. Hij zou zeker een hoge positie hebben verkregen als hij niet bij het overlijden van koning Hendrik vii en de opvolging door Hendrik viii door zijn vrienden naar Engeland teruggeroepen was, met brieven die bol stonden van beloften. Hij had besloten daar de rest van zijn leven te slijten; maar toen men de beloften weer niet gestand deed, trok hij zich terug in Brabant: hij was uitgenodigd aan het hof van de huidige keizer Karel, wiens raadsheer hij werd door toedoen van de grootkanselier, Jean Le Sauvage. De rest weet je. Van zijn verandering van kledij heeft hij rekenschap gegeven in het eerste pamflet waarmee hij reageerde op de aanvallen van Lee.Ga naar voetnoot58. Zijn uiterlijk kunnen jullie zelf wel beschrijven. Zijn gezondheid was altijd precair, waardoor hij vaak koortsaanvallen had, vooral in de vastentijd wegens het eten van vis: alleen al de geur van vis maakte hem onpasselijk. Zijn karakter was eenvoudig; hij had zo'n hekel aan liegen dat hij als kind al een afkeer had van jongens die leugens vertelden en als oude man zelfs lichamelijk van streek raakte bij de aanblik van leugenaars. Onder vrienden sprak hij vrijmoedig, te vrijmoedig soms, en hoewel hij vaak bedrogen was kon hij toch zijn vrienden niet wantrouwen. Een beetje pedant was hij wel, want nooit heeft hij iets geschreven waar hij zelf echt tevreden over was; zelfs over zijn eigen gezicht was hij ontevreden en zijn vrienden hebben moeten bidden en smeken eer hij zich wilde laten portretteren. Voor hoge baantjes en rijkdom had hij een blijvende minachting, en het allerbelangrijkste vond hij vrije tijd en vrijheid. Hij velde eerlijke oordelen over andermans geleerdheid en hij zou een unieke begunstiger zijn geweest van jong talent als hij daar het geld voor zou hebben gehad. Niemand heeft meer gedaan voor het bevorderen van de studie van de humaniora, en dit bezorgde hem de vurige haat van barbaren en monniken. Tot aan zijn vijftigste jaar had hij niemand aangevallen met zijn pen en ook niemand hem. Hij had zich ook altijd voorgenomen zijn pen vrij te houden van bloed. De eerste die hem aanviel was Lefèvre, want de pogingen van Van Dorp zijn gestuit. In zijn reacties was hij altijd beleefd. De tragedie met Luther had hem overladen met onverdraaglijke haat; hij werd door beide partijen aan stukken gescheurd terwijl hij zijn best deed beide te helpen.
Ik zal de catalogus van mijn werkenGa naar voetnoot59. aanvullen; hier zul je dan ook veel uit op kunnen maken. Gerard van NijmegenGa naar voetnoot60. schreef mij dat enkele mensen | |
[pagina 195]
| |
een biografie van Erasmus overwegen, deels in verzen, deels in proza. Hijzelf wilde vertrouwelijke informatie hebben, maar die durfde ik hem niet te sturen. Als het zo uitkomt dat jij hem spreekt, kun jij hem die geven. Maar erg nuttig is het niet een biografie voor te bereiden als er geen dringende reden voor is. Maar hierover zullen we het misschien een andere keer hebben of eventueel wanneer we elkaar ontmoeten. Toen ik het bovenstaande geschreven had, kwam Birckmann hier aan met een vracht leugens. Ik weet hoe moeilijk het is een geheim te bewaren, maar alleen aan jou vertrouw ik alles toe. Ik heb onze vriend Vianden lof toegezwaaid;Ga naar voetnoot61. Lieven zal je het boekje laten zien. Spoor Ceratinus aan om, als hij een keer een klassieke schrijver leest, enkele aantekeningen te maken. Wij moeten Froben steunen; ik kan hem niet altijd helpen. Om zijnentwil word ik overladen met vijandschap. Je weet wat een pottenbakkersGa naar voetnoot62. de mensen zijn. Nogmaals vaarwel. Aan magister Conradus Goclenius. Te Leuven |
|