De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 10. Brieven 1356-1534
(2012)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd1374 Van Wolfgang Faber Capito
| |
[pagina 48]
| |
schroom in dezen waren een rechtstreeks gevolg van mijn ervaringen met jou en van je kritiek op mij. Want uit betrouwbare bron heb ik gehoord dat jij, als mijn naam ooit valt in de kringen van je vrolijke vriendjes, mij bespot als een volstrekte hoveling die vervreemd is van de goede studiën.Ga naar voetnoot2. Door mijn zwijgen heb ik in elk geval gezorgd dat ik geen handvat bood om mij uit te lachen vanwege een misplaatste vriendendienst; overigens gun ik jou de lol je vrolijk te maken over mijn barbarismen en ik vind het prima, want ik denk dat onze vriendschap zoiets wel kan lijden, en ik kan er heel goed tegen dat iemand me in mijn gezicht de waarheid zegt; alleen ben ik blijkbaar wat minder in staat onze grote vriendschap te laten blijken zolang ik mij wat koeler opstel. Bovendien schrok ook de zwakte van mijn oordeel mij af; ik blijf met betrekking tot jouw wijsheid gewoon hopen op dingen die mijn verwachtingen overtreffen. Wat is er dus aan de hand? Ik heb bij mezelf gedacht: ‘Deze tijden en wat er nog komen gaat: heeft Erasmus daar geen kennis van, doorgrondt hij die niet, heeft hij daar niet over nagedacht? Moet jij, Capito, hem dan advies geven? Ga jij de weg wijzen aan iemand van zo grote wijsheid?’ Maar ik heb aan enkele van onze vrienden geschreven dat jij door al te grote voorzichtigheid gevaar loopt, en dat vrienden die wijzer zijn dan ik hier ook bang voor zijn; aangezien zij aan jou niet overgebracht hebben wat er gaande is, hebben ze denk ik hartelijk moeten lachen dat Capito kennelijk niets ziet. En in feite zou ik zelfs nu nog niet wagen, als ik niet door zoveel brieven met drang daartoe uitgenodigd was, om zoiets ongehoords te doen en zo brutaal te zijn raadgever te spelen. Duitsland, beste Erasmus, nagenoeg heel ons Duitsland, steekt zijn kop op, maar ongeveer in de richting van anarchie. Als er intussen nog enkele mensen van goede wil zijn, snoeren zij de vrijheid van de christenheid in tot de breedte van de Schrift; hun stem begint te gelden omdat die de betere is. Die mensen verdenken jou ervan dat jij van mening veranderd bent, jij die uit eigen beweging Luthers naam tot op zekere hoogte bezoedelt, maar de pauselijke majesteit prijst (en niet slechts één keer) en eervol bejegent met scherp geformuleerde lof. Overigens schrijf ik persoonlijk, samen met enkele gelijkgezinden, het aan jouw voorzichtigheid toe wanneer je bijna uitsluitend zijn manier van behandelen bestookt, niet de zaak zelf en het geheel van zijn argumenten. Maar zij zeggen dat je zover bent gegaan hem smadelijk te beschuldigen van goddeloosheid, omdat je geschreven zou hebben dat veel uitspraken van Luther goddeloos zijn;Ga naar voetnoot3. maar dit heb ik nog niet gezien. | |
[pagina 49]
| |
Te Neurenberg werd door niet de geringste personen het praatje rondgestrooid dat jij een dialoog hebt gepubliceerd waarin je, zo werd gezegd, met name ten strijde trekt tegen het belang dat aan het geloof wordt toegeschreven; maar het was een vals gerucht, zo blijkt. Het is evenwel opvallend hoezeer een zo licht briesje jou heeft overladen met haat; hoe achterdochtig daardoor zelfs vrienden over je zijn gaan spreken en denken: dit was niet de geringste reden van hun zwijgen in Neurenberg. Maar toen ik hier beland was, heb ik hetzelfde gerucht veel vaker gehoord. Ik vond het ongepast achteraf voor Epimetheus te gaan spelen; maar mijn bedoeling was om een vriend te beschermen die door zijn zwijgen gevaar loopt, iets waartoe ik al lang sterk neigde. Er waren dingen die ik een keer vrijmoedig onder jouw aandacht zal brengen en die misschien niet onnuttig zijn - als ik het zo mag zeggen en als je tenminste wilt luisteren naar iemand die maar wat uitkraamt -, dingen die te maken hebben met het verdedigen van jouw reputatie tegen de aanvallen van Luthers volgelingen, waar jij het ook toen al benauwd van kreeg. Want jij bevindt je op het wereldtoneel, of je wilt of niet: je moet óf een openlijke vriend van de waarheid zijn en zo ook beschouwd worden, óf een huichelaar zijn: zo zijn de tijden nu eenmaal. Zie, beste Erasmus, hoeveel verstandiger het voor Capito geweest zou zijn te zwijgen! Terwijl ik dit al schrijvend zeg, bevestig ik mijn eigen domheid: mijn lange verblijf aan het hof heeft mij niet kunnen beschaven. Want op klatergoud kan ik niet steunen, zeker niet tegenover mijn vriend en beschermheer. De giftigheid van Luther, de man die onder het voorwendsel van christen zijn niemand spaart, strekt zich jammer genoeg ook tot jou uit, niet minder vanwege je rol in de vrije kunsten dan vanwege je reputatie. Zijn pamflet,Ga naar voetnoot4. zo hoor ik, is sinds kort hier te koop. Dat hij met zoveel afkeer en minachting over mij spreekt (als het waar is wat ze zeggen) is onbelangrijk en belachelijk. Maar dit zal me bij de paus wel goed doen, denk ik. Want de hovelingen zijn inmiddels op weg om mij uit mijn proosdij te jagenGa naar voetnoot5. en de executoire brief die gericht was tegen mijn voorganger,Ga naar voetnoot6. maar pas na zijn noodlottig verscheiden, is nu onlangs aan mij overhandigd; ik persoonlijk lijd daaronder, en ik ga bij velen over de tong, niet zonder smet voor de reputatie van de paus. Men zegt: zou iemand in het vervolg nog de paus van Rome gaan vleien, wanneer die Capito drie jaren aan een stuk allervriendelijkst vergeefse moeite heeft gedaan? Laat iemand hem maar vleien en strelen, maar wel doelmatig; anders zal hij merken dat het hem heel slecht zal vergaan, net als Capito. Trouwens, ik heb in het openbaar altijd zonder naar | |
[pagina 50]
| |
iemand om te zien standvastig en gematigd mijn adviezen gegeven met het oog op vrede, zoals jij in je wijsheid misschien kunt bevestigen en zoals de staten van het Rijk kunnen getuigen. Eens (maar laat, vrees ik) zullen ze juist daar merken dat het niet onzinnig was wat ik in mijn nietigheid zo vaak in het openbaar benadrukt heb; en zelfs nu niet zullen ze mij daarom kunnen haten, tenzij ze misschien liever een brave dan een nuttige adviseur willen. Toen de vorstGa naar voetnoot7. mij door middel van drie brieven had proberen terug te roepen, heb ik de koerier naar het hof teruggestuurd; dit in de hoop een beetje op adem te komen van alle wereldlijke beslommeringen, en meer nog van de overlast die ik van grote groepen mensen ondervond, maar mezelf natuurlijk daardoor afsluitend van alle faciliteiten. Wee mij, ongelukkige Capito! Het zal hard voor mij zijn honger te lijden, harder om geen dak boven mijn hoofd te hebben en het hardst om zonder dit aardige salaris rond te moeten zwerven, zwaar gebukt onder grote schulden. Maar als jij me wilt steunen bij de paus en bij de zeer eerwaarde heer Francesco Chierigati, heb ik het gevoel dat er rust zal komen. Dus hier heb je alvast iets wat je naar waarheid kunt schrijven en wat die mensen in Rome zal plezieren. De aanhangers van Luther jagen mij overal op met smadelijke schotschriften en cartoons. Er is een brief van Luther,Ga naar voetnoot8. er is er een van Hutten;Ga naar voetnoot9. er is een parodie op het lijdensverhaal van de Heer waarin ze mij de verrader Judas maken en een tamelijk scherpe tekening van mij met het opschrift ‘Capito houdt zijn mond’. Bovendien een aantal dialogen.Ga naar voetnoot10. Ik die zo veel moet dragen, ontvang geen greintje genade maar word gedwongen in ballingschap te gaan. Dit is allemaal een beetje verward opgeschreven: in mijn eigen sop gaargekookt ben ik. Want armoede verwacht ik niet echt hiervan, voorzover ik het kan bekijken, maar ik denk ook niet dat ik als gebroken man nog zware armoe kan verdragen. Aan Hutten zal ik misschien antwoord geven, als jou dit een goed idee lijkt, maar dan door op grond van feiten aan te tonen welke nuttige zaken jij aan de wereld geschonken hebt en met welk een talent; maar intussen zal ik ook de ondankbaarheid en schaamteloosheid van die man hekelen. Vaarwel in de Heer. 6 juli van het jaar 1523. Laat Oecolampadius aan Truchsess tien gulden geven; die zal Cratander hem dan weer betalen. Breng een groet over aan mevrouw Rottperger en aan Cratander. |
|