De correspondentie van Desiderius Erasmus. Deel 2. Brieven 142-297
(2004)–Desiderius Erasmus– Auteursrechtelijk beschermd218 Aan Andrea Ammonio
| |
[pagina 142]
| |
Erasmus aan Andrea AmmonioToen ik in Dover bij gelegenheid je gedichtenGa naar voetnoot1. liet zien aan onze mecenas,Ga naar voetnoot2. prees hij je talent en je geleerdheid ten zeerste. Overigens leek het me dat je voorwoord bij hem wat minder in de smaak viel, en wel om dezelfde redenen die ik in ons gesprek al opwierp, omdat ik zijn karakter goed ken. Het is opmerkelijk wat een afkeer hij heeft van iedere schijn van vertoon. Hij verzocht me dan ook dringend om het voorwoord achterwege te laten als ik het boek publiceerde; het gedicht zelf moest maar de plaats van het voorwoord innemen. Verder nog iets: wanneer je in het gedicht zegt: ‘wat de grote massa mensen van jouw stand doet’ en je meteen daarna het dobbelen en de drinkgelagen vermeldt, vreest hij dat deze passage afkeer zal opwekken voor jou en voor hem, alsof hij er blij mee is dat zijn eigen stand wordt gehekeld. Als je het voorwoord wijzigt, zou ik willen dat je er een vermelding invoegt van de eclogeGa naar voetnoot3. die je aan hem opdraagt. Want ik voelde dat hij dit graag wilde vanwege de lof op Engeland en op de koning, wat hem buitengewoon genoegen doet. Ik verwacht een brief van je over dit alles, die je naar Joost Bade moet sturen; want ik zal zelf niets in je geschriften veranderen, tenzij met je goedvinden. Vaarwel, mijn meest oprechte vriend. Doe More de hartelijke groeten. Feliciteer ook LinacreGa naar voetnoot4. in mijn naam, want bij de aartsbisschop vernam ik iets wat ik niet ongaarne hoorde. Je moet More aansporen de boeken die ik in mijn kamer heb achtergelaten, aan Colet te laten terugbezorgen. Dover, 10 april [1515] |
|