Tuin van Eros(1932)–Jan Engelman– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Zacht branden Zacht branden van de teedre lenden: een wiegeling, een wit satijn aan mijne handen, de gewenden, die met haar leest verzameld zijn tot éénen slag en in het stuwen des bloeds niet laten van hun wit. Die stem, die stameling bij 't huwen: wie zijt gij? - En het diepst bezit de tweelingster, haar oogen, weergevonden in de golven en het nachtstruweel der haren, stroomende ontbonden op dezen schouder en haar prille keel. Vorige Volgende