'Het is me niet mogelik een mening juist te vinden, omdat ze aangenaam is'
(2000)–Marcellus Emants– Auteursrechtelijk beschermdBrieven van Marcellus Emants aan Gonne Loman-van Uildriks, 1904-1909
20a
| |
[pagina 92]
| |
met mij. 't Is een Egmonder van geboorte, de oom van ‘jonge Jaep Skoit’, die ons huis gebouwd heeft. 't Resultaat van onze gezamelike bemoeiingen is heerlik. 't Huisje is van binnen en van buiten al wat we wensten. In plaats van tegen te vallen wat ruimte en gerief betreft, valt het zoo hard het maar kan, mee - En ik heb het zo heel en al naar mijn eigen zin en smaak ingericht, dat het iets zeer persoonliks heeft gekregen. 't Is mijn huis en mijn maaksel. Noch de moderne villa, noch de model-arbeiders woning maar de plek waar ik in vrede mijn dagen wens te slijten en misschien eens van zeggen zal dat zoet is hier het luisteren naar den tijd; - want in de kalme rimpling dier geluiden
die op gelatene gedachten duiden
draagt elk moment een aem van eeuwigheid.Ga naar eind146
Tot nog toe was er geen sprake van gelatenheid of kalmte. Mijn man is hier. Hij verscheen drie dagen na onze aankomst, en ik kan niet zeggen dat hij mij de bezwaren, die zich in 't begin in groten getale opdeden verlichtte. Hij deed niet anders dan jammeren over gemis van de Egmondsche omgeving over de afstotendheid van Z. Holland in 't algemeen en Loosduinen in 't bizonder, tobde nu al vooruit over de toekomstige onbegaanbaarheid van de weg en stak mij bijna aan met zijn doodsangst voor inbraak. Eerst toen Schuit de luiken met ijzeren bouten en de deuren met ijzeren platen had verzekerd kwam hij tot rust. Wij zitten hier dan nu ook in een versterkte vesting alleen tegen de nieuwsgierigh[eid] van de koeien kan men niet op. Die wrongen zich de eerste dag al door ons tuinhekje en stonden met de neus aan 't raam. Gelukkig is de tuin (5 M. bij 11 M. vóór huis!) nog niets dan een hoop omgespitte kluiten modder; hij wacht op de iepenbomen en de ‘zooien’ die komen in November. Schuit noemt slooten, ‘slooie’; hebt u ooit zooiets gehoord? Achter huis hebben we nu op 1 M. afstand van de muur een schutting. Maar als die valt, (wat gebeurt over een paar jaar, als ik genoeg vertaald heb om weer grond erbij te kunnen kopen[)] dàn komt de boomgaard! Die boomgaard is nu mijn illusie. | |
[pagina 93]
| |
‘Uw huis met ooftbomen is zeer fraai’ schreef Couperus mij eens naar aanleiding van een stukje dat ik geschreven had. Nu hoop ik mijn eigen ooftbomen in bloei te mogen zien! Tot nog toe schreef ik u alleen van wat er mee; nu zal ik ook eens vertellen van wat er tegenviel. Ten eerste de inschikkelikheid van boer Vreugdenhil, die 't vorige jaar, na mijn brief aan zijn eigenaar den Heer Tienhoven zo uiterst welwillend leek. Hij gedroeg zich over 't geheel zo vreemd, deze man, dat men er niet uit wijs wordt. Eerst gaf hij mij de volle vrijheid over Madestein naar de straatweg en het dorp te gaan. Toen stuurde hij zijn knecht met de boodschap dat ‘Vreugdenhil er van afzag’. Toen ik de volgende morgen bij hem kwam hoore wat zijn bedoeling was deed hij net, alsof hij die boodschap niet had gestuurd, maakte afspraak om op gezamelike kosten draaihekken te laten maken. Wij scheidden als goede vrienden. Een week later stuurt hij een lompe brief waarin hij ons de toegang over Madestein verbiedt. - Wij zwijgen nu verder maar en vermoeden dat de vijand, van Beveren erachter zit. Van hem schreef ik u al van 't voorjaar, u kunt als u mijn brief hebt bewaard, de heele geschiedenis daar weer vinden. Van Beveren is steeds actief vijandig hij heeft een geweldige versperring opgericht achter zijn erf, zodat geen mensch over zijn pad naar ons huis kan, en hij schijnt zich te hebben uitgelaten dat hij 't huis ‘voor afbraak’ kopen wou. Men beweert, dat het huis voor hèm heel veel waard zou zijn; want met den toegangsweg over zijn grond is het een villa, die zoogoed als aan de publieke weg is gelegen, zonder die toegangsweg is het een huis waarin zooals molenaar van der Voort onze grond eigenaar zegt, alleen een stroper zou willen wonen. Nu, zoolang ik leef krijgt v.B. het niet. - Het is dus nu zover, dat wij niet over v.B. pad, noch over Madestein de straatweg naar Loosduinen kunnen bereiken. Onze weg loopt nu over drie weilanden naar de Leugenbrug en vandaar langs de groote weg waar de stoomtram langs gaat, naar het dorp. Ik vind dat niet zoo erg. De afstand scheelt niet veel. In beide gevallen is 't ongeveer een half uur van ons huis naar 't station L. Maar de wei schijnt 's winters geducht modderig. | |
[pagina 94]
| |
Overschoenen dan maar. En Tu stalt zijn stoomfiets bij de molen.Ga naar eind147 Dat is geen bezwaar. 't Zal wel gaan. Ik heb eene kaart gekregen die mij vergunning geeft op de buitens van de notaris vd Bergh, Ockenburgh en Solleveld te wandelen. Daar ben ik heel blij mee. Al loop ik een half uurtje voor ik er ben ik kan er dan ook eenige uren blijven. In Egmond moest ik twee uren lopen naar Bergen of Heilo, als ik van een bosch genieten wou. - Ik heb mijn man dus maar veel laten praten, maar hij belemmerde mij verbazend al deze weken in mijn werk. 't Was soms wel of ik een vracht lood ergens tegen op sleepte. En Tu begint nu, na dat de burgerschool achter de rug is, verbazend te veranderen. Hij heeft een prachtig eindexamen gedaan, de beste van zijn klasse, is in talen een schijnend licht gebleken, en in de wisk. vakken zeer goed, gedraagt zich bij al de lof die hem is toegezwaaid door en door bescheiden, maar het is mijn jongen van vroeger niet meer. Hij wordt 18 in December. 't Ligt aan de leeftijd zegt men. Ik weet het niet; ik heb ook zoo weinig ondervinding en nooit broers gehad. Hij is nurks en bokkig, en hij heeft iets tegenstrevends gekregen dat hij vroeger niet had. Ik verbeeld mij soms dat het feit dat ik hem iets voorstel, al voldoende is, om hem te doen weigeren. Ik zal hem nu maar veel zijn eigen gang laten gaan. Loopt er iets verkeerd, dan moet hij maar door ondervinding leren. Als ik de teugels niet wat loslaat, gaat het niet meer. - 't Blijkt nu ook steeds meer, dat hij niet mijn temperament, dat heftig en licht bewogen is, heeft geërfd, maar veel meer de indolente aard van de Lomans heeft. Ik moest daar blij mee zijn, want die dikhuidigheid beschermt hem voor verdriet. Maar een mens wil in zijn kinderen zich zelf terugvinden. Dat zal wel een soort ijdelheid zijn. Of eigenliefde altans. Ik voel wel dat er moeilike jaren voor mij te wachten zijn. Wij zullen zien. Voorlopig hoop ik op een rustige winter; want ik ben héél moe. Te moe om te grübeln wat maar gelukkig is. Ik verlang | |
[pagina 95]
| |
om weer aan 't vertalen te komen. Met een nieuwe roman van Wells ‘Kipps’ begin ik in September.Ga naar eind148 En dan maar zoo verder. Schreuders en de Wereld.B[ibliotheek] zullen mij samen wel zooveel werk verschaffen dat ik niet meer andere uitgevers zal behoeven na te lopen. Schreuders zei mij: Nu deze eerste proef zoo goed is bevallen, ligt het werk voor de WB. voor u klaar. Die eerste proef was ‘Der Schandfleck’ van Anzengruber.Ga naar eind149 Ik vond het mooi en heb er vele tranen bij vergoten. Ik lach dan om mijzelf en schrei dan toch. Ik ben heel benieuwd hoe u nu zoo'n boek vindt. Tranen vergieten zou u allicht niet; maar erdoor bewogen worden zeker. Alleen zult u, als er fouten zijn die natuurlik heel helder zien, ik zo niet. Ik hou dadelik zoveel van een schrijver, die schrijft zo recht naar mijn hart, en als ik van iemand hou, - ja, dan kan die geen kwaad doen. Ik houd ook veel van u; nu dat weet u al. U antwoordt mij zo precies, als ik vraag of klaag, en lieve deugd wat een genot is het, zich beantwoord te zien, bij al dat luk rake aan elkaar voorbijpraten dat de mensen doen. ik moet mijzelf als een komplex van neigingen beschouwen die bevr[edigd] willen worden, en mijn leven wijden aan de voldoening van diegene daaronder welke zonder nadeel voor mijzelve of anderen kunnen worden bevredigd. Dat is wel een aanlokkelik recept. Aan neigingen ontbreekt het mij niet; de heftigheid van mijne neigingen is juist de plaag, die mij 't meest kwelt. Zucht naar onafhankelikheid zal wel de grondtrek zijn van mijn karakter. Die zucht heb ik trachten te bevredigen uit alle macht; en ik ben daarin geslaagd. Ik werk met mijn handen, om onafhankelik te zijn van dienstboden en met mijn hoofd om onafhankelik te worden van mijn man. Naast die onafhankelikheid heb ik eenzaamheid nodig, mijn geluk. ook die heb ik nu verkregen. Tien jaar geleden zou ik behoefte aan genegenheid bovenaan hebben geplaatst, nu doe ik dat niet meer. Liefde is toch - maar een vorm van eigenliefde. Waarom verkies ik uw omgang boven die met alle andere mensen. Omdat uw geest bij de mijne past, omdat ik iets van mij in u afgespiegeld zie. - Misschien is dat ook de innigste toe- | |
[pagina 96]
| |
nadering die er tussen mensen bestaan kan. Vertrouwelikheid zoals men zich die zou kunnen denken tussen bevrijde geesten. Dit klinkt wat geëxalteerd maar ik meen het heel rustig. |
|