ligt er al een gouden gloed over dat gras - en daarachter die statige kruinenrij bruinig afglanzend tegen het wittige zwerk, net of de kale takken met ijle sluiers omslierd zijn.
Dan nadert het hoge hout tot aan de reels, wijkt weer terug om het grijze, groen-beklimopte huis van Groenhoven met zijn spits schoorsteendakje; het fortje verrijst, de Waalsdorpse laan....
Ratelend rupst een stoomtremtreintje voorbij en even denkt hij aan sporen, ver weg gaan, allerlei nieuwe dingen zien.
Bij het stijgen van de weg let hij achter het kanaal de hoge duin op, in de komvormige glooing dicht met blauw groene dennetjes bezet, waarvoor het grijzige paadje lichtend omhoog lint, en eensklaps is 't hem, of 't helemaal zomer is geworden, alom groen en koesterend zwoel.
Maar voorbij de huizenrij blaast het Westewindje hem weer aan, het zomerse voelen aanstonds dovend.
Nu wendt hij links af en tussen kreupelhout doorgaand, dat nog dor oplijnt, hier en daar verschrompeld bruin blad dragend, reliek van vorig leven, ziet hij vóór zich het open hek en daarachter het zonderlinge, matgele huis met glooiende oprit naar de geheimzinnige tempelingang gevat in Doriese zuilen.
Door het hek heengegaan staat hij op de Algemene Begraafplaats.
Nog nooit is hij hier geweest en hij verwondert