Domheidsmacht
(1918)–Marcellus Emants– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
Voorrede.(Voor de eerste druk).Ofschoon een vijand van anoniem of pseudoniem geschrijf, liet ik Domheidsmacht anoniem ten tonele voeren en erkende ik aanvankelik niet de schrijver van dit stuk te zijn. De redenen, die ik daarvoor had, waren van geheel persoonlike aard en zullen door mij hier dus niet geopenbaard worden. Wèl wil ik verklaren, dat het motief: de nieuwsgierigheid van het publiek te prikkelen, volkomen ten onrechte door sommige journalisten bij mij is ondersteld. In een tijd, dat de opgang, door een werk of een uitvinding gemaakt, haast uitsluitend is te danken aan toevallige of opzettelike reklame, zou zeker niemand het recht hebben mij er een verwijt van te maken, indien ik op mijn manier ook eens reklame had gemaakt. Ik heb er evenwel niet aan gedacht; ik denk nooit over middelen om te bereiken, wat men noemt.... een sukses. Jules Janin had misschien groot gelijk, toen hij sukses-beogende schrijvers aanried: ‘donnez de l'amour et toujours de l'amour; on ne saurait trop en donner’. Mij laat dit voorschrift koud. Voor mij bestaat het genoegen van te werken...... voor zover dit een genoegen voor mij is.... in het nascheppen van mensen en menselike verhoudingen, gelijk ik die mensen en die verhoudingen uit- en inwendig meen te zien. Neem ik waar, dat mensen elkander slap liefhebben, dan voel ik niet de minste lust ze vurig liefhebbend af te beelden. Dat er.... gelijk een journalist schreef.... in de domme nieuwsgierigheid een macht zit om komedies vol te maken.... ik geef 't grif toe en voeg er bij, dat de Nederlandse belangstelling in een oorspronkelik stuk op zich zelf die macht helaas niet bezit. En daarbij in aanmerking nemend wat verder mee heeft gewerkt om aan Domheidsmacht een sukses te bezorgen, weet ik heel goed wat van dit sukses te moeten denken. Gelukkig.... voor mij.... is het stuk juist genoeg afge- | |
[pagina 4]
| |
keurd om mij te verhinderen het te beschouwen als een van die prullen, waarover men in ons land vrij algemeen gewoon is waarderend te schrijven. Van de gelegenheid, dat ik er zelf iets over meen te moeten zeggen, wil ik nu gebruik maken om een paar kwesties te behandelen, die mij voorkomen van algemeen belang te wezen. Op Domheidsmacht zijn aanmerkingen gemaakt en onder deze aanmerkingen waren er, waarvan ik de gegrondheid niet zal ontkennen. Maar er waren er ook heel wat, waaraan ik alle waarde ontzeg. Ik denk er niet aan die alle te bespreken, of ook maar op te sommen. Slechts op één soort wil ik even de aandacht vestigen. Domheidsmacht behoort tot de stukken, die de toeschouwers onder de indruk moeten brengen van een brok werkelik leven voor hun ogen te zien gebeuren. Wie een dergelik stuk beoordelen wil, dient.... eisen van techniek voor het ogenblik daar gelaten.... zijn maatstaf te ontlenen aan de werkelikheid. Nu is echter menige toneelrecensent, door het aanhoudend zien en bespreken van toneelstukken, er allengs toe gekomen niet langer uit de werkelikheid zijn maatstaf te nemen voor het kunstwerk; maar omgekeerd uit het kunstwerk zijn maatstaf voor de werkelikheid. Bijvoorbeeld: Een man wordt in een stuk voorgesteld als verstandig. Op een gegeven ogenblik handelt deze man echter unverstandig. Mis, roept de recensent uit. De man moet verstandig zijn; ergo kan hij geen onverstandige daad doen.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 5]
| |
Het voorbeeld is grof; maar dient dan ook alleen ter verduideliking van mijn stelling. Er blijkt uit, dat een recensent zich allengs een toneellogika vormt, de werkelikheid uit het oog verliest en dan van een weergegeven werkelikheid verklaart: onjuist, want ze voldoet niet aan mijn logika. Op Domheidsmacht toegepast voerde deze wijze van oordelen tot de volgende uitkomsten. Ter Voorst ligt ziek te bed. Hij ontvangt tienduizend gulden en moet die som onmiddellik verzenden aan een advokaat.Ga naar voetnoot2)Natuurlik verzoekt hij zijn vrouw hem bij die zaak behulpzaam te willen zijn. Mevrouw ter Voorst verduistert echter dat geld ten bate van haar zoon. Ondenkbaar, zegt de recensent. Die vrouw heeft al eens een som van twee honderd gulden verduisterd; ergo: zal ter Voorst, die knappe man, zo dom niet wezen haar nu tienduizend gulden toe te vertrouwen.Ga naar voetnoot3) Toneel-logika, antwoord ik en niets anders. Knappe mannen, die nooit een flater begaan, moeten nog geboren worden. Omdat Mevrouw ter Voorst één keer twee honderd gulden, die haar persoonlik eigendom waren, niet aanstonds aan haar man heeft verantwoord, hopende dit later te kunnen doen, hoeft ter Voorst nog niet te denken, dat zij in staat zal zijn een vijftigmaal-grotere som, die haar niet toebehoort en die haar man klaarblijkelik in zaken schuldig was, niet aan het opgegeven adres te bezorgen. Bovendien had ter Voorst op dit gewichtige ogenblik niemand anders bij zich dan zijn vrouw. Achteraf blijkt de zaak een flater te zijn geweest; maar dergelike flaters zijn in het werkelike leven aan de orde van de dag. Diezelfde recensent vindt mevrouw ter Voorst zó dom, dat hij van haar schrijft ‘het moet verwondering wekken, dat men haar zo voortdurend voor vol blijft aanzien.’ Ja, indien de mensen in het werkelike leven, gelijk deze beoordelaar, in de stalles van een schouwburg zaten en daar, voorgelicht door de auteur van het stuk, mevrouw ter Voorst in het oog hielden, dan zou het zeker heel vreemd zijn, dat zij | |
[pagina 6]
| |
mevrouw ter Voorst's domheid niet gewaar werden en daarmee te rade gingen.Ga naar voetnoot1) Maar de mensen in het werkelike leven en dus ook de mensen van achter het voetlicht staan ten opzichte van mevrouw ter Voorst in een gans andere verhouding. Er zullen er zijn, die haar niet doorgronden.... zij is lang niet suf en praat rad..; er zullen er zijn, die haar uit beleefdheid dienen te bejegenen, alsof zij in het geheel niet dom was en er zullen er ook zijn, die, ofschoon in haar nabijheid levend, toch niet op al de verrassende invallen van haar domheid verdacht kunnen wezen en die, indien zij dat wèl waren, buiten staat zouden zijn die domheden van de immers-niet-als-krankzinnig-opsluitbare vrouw altijd te verhoeden. De aanmerking, dat ter Voorst tijdig krassere maatregelen tegen zijn verwend zoontje had moeten nemen, spruit eveneens weer voort uit het verblind-zijn voor de werkelikheid en het uitsluitend te rade gaan met de toneellogika. Wat kon ter Voorst doen? Aanvankelik: zijn zoon zoveel mogelik verre houden van de invloed van zijn moeder. Dat heeft hij gedaan. Vervolgens: die zoon.... nu geen kind meer.... ernstig toespreken en door het niet-al-te-gemakkelik verstrekken van geld trachten te noodzaken een andere weg in te slaan. Dit doet hij. Als nu dit alles niet baat, rest hem alleen die zoon het land uit te sturen, tot werken zoveel mogelik te dwingen en voor goed van zijn moeder te verwijderen. Het spreekt van zelf, dat een vader pas ten einde raad tot deze uiterste maatregel over gaat; maar toch besluit ter Voorst in het stuk tot de onvermijdelikheid van deze daad. | |
[pagina 7]
| |
Evenwel.... dan heeft Alfred juist zich aan geld van anderen vergrepen. Indien in de werkelikheid de zaken niet talloze malen aldus liepen, zou het minder vaak voorkomen, dat verwende zoontjes de Nederlandse grenzen voor altijd overschrijden, en als de recensent dit eens in het oog had gehouden, zou hij zijn aanmerking niet hebben neergeschreven. Misschien valt hem tans wel het voorrecht te beurt, dat een ter Voorst bij hem aanklopt om te vragen welke krasse maatregelen hij tegen zijn zoon.... met wie hij geen raad meer weet.... zou kunnen nemen. Aangenaam zal 't mij dan zijn insgelijks te mogen vernemen, waartoe deze recensent adviseert. Het komt me onnodig voor de overige aanmerkingen tegen te spreken, die alle getuigen van een dergelijke verblindheid voor de werkelikheid en het te rade gaan met een toneellogika, die onnatuur en gewrongenheid in de hand moet werken. Ongetwijfeld is ook de werkelikheid logies; maar van die logika ontgaan ons tal van schakels en kunnen wij ook alle waargenomen schakels niet op het toneel aangeven. Toch blijft het juist gezien, dat men op het toneel logika verlangt; maar die zij dan aan de werkelikheid getoetst en niet een tweedehands logika, uit toneelstukken afgeleid. Hoe ver men gaan of liever afdwalen kan in het verwarren van tooneeleisen met de eisen verbonden aan het weergeven van de werkelikheid, blijkt ook nog uit de voorstelling van de ‘jour’ in bedrijf 3. Hoe die ‘jour’ aanvankelik in Amsterdam is geweest, weet ik niet; maar toen men de ‘jour’ in den Haag op aanwijzing van een recensent.... die er dan ook zijn goedkeuring over te kennen gaf.... had veranderd, leek de miseen scène naar niemendal. Waaraan dit nu toe te schrijven? Wel, de recensent was er aan gewend geraakt, dat in Franse stukken op recepties, avondpartijen enz. de gasten schilderachtig in groepen worden verdeeld om tafeltjes, bij sofa's enz. Bar viel het hem dus tegen, dat de regisseur in Domheidsmacht bedrijf 3 van die bekende schilderachtige, losse groepering was afgeweken. Maar de goeie man vergat te enenmale, dat hij hier stond voor een Nederlandse ontvangdagGa naar voetnoot1), waarop de mensen zo goed als altijd in één enkele kring geschaard | |
[pagina 8]
| |
zitten, wat de gehele toon van het gesprek een gans andere doet blijven dan op de Franse bijeenkomsten het geval is. Met deze opmerkingen zou ik kunnen volstaan; maar de verleiding is mij te machtig om niet even te wijzen op de eigenaardige inkonsekwentie van een recensent, die ik tot hier toe niet op het oog heb gehad. Dat een mens altijd konsekwent zal zijn, mag van niemand, zelfs niet van een recensent.. hoe hoog die ook staan moet.. worden gevergd; maar er is inkonsekwentie en inkonsekwentie. Zeer gewoon is de inkonsekwentie om in het verslag van een opvoering, die men mooi vindt, een ingenomen vermelding te geven van het aantal keren, dat er gehaald is en op te sommen de vermoedelike redenen van dat sukses, terwijl na een stuk, dat men afkeurt, over alle applaus wordt gezwegen en alleen het eigen afkeurende oordeel neer geschreven. Nietminder gewoon is 't, als men een schrijver om bijredenen geen goed hart toedraagt, het sukses van zijn werk toe te schrijven aan het uitmuntende spel van de akteurs en de val van zijn stukken aan zijn eigen tekortkomingen. Aan dergelike grove en vaak ploertige misgrepen maakt de recensent in kwestie zich met schuldig; maar bij deze gelegenheid is hij toch wel wat erg inkonsekwent.
In Februarie 1903 namelik betuigde hij eerst zijn instemming met Molière, die schreef: ‘je voudrais bien savoir si la grande règle de toutes les règles n'est pas de plaire et si une pièce de théâtre, qui a attrapé son but, n'a pas suivi un bon chemin.’
Hierop volgde zijn ingenomenheid met Sarcey, de man, die verklaarde, dat het publiek altijd gelijk heeft.
In 1904 daarentegen besloot deze recensent zijn afkeurende beoordeling van Domheidsmacht, dat, bij het publiek in de gunst gekomen, onbetwistbaar ‘a attrapé son but de plaire’ met de woorden: ‘voor een publiek, dat in den schouwburg een aangename tijdkorting en gemakkelike verstrooiing komt zoeken, is zulk licht en dicht getimmerd toneelwerk juist wat het hebben moet. Voor de verrijking van ons arm modern toneelrepertoire hebben wij wat anders nodig.’
De inkonsekwentie ligt er hier inderdaad wat al te dik op; maar als ik er nu bijvoeg, dat mijn licht en dicht getimmerd toneelwerk voor deze toneelrecensent toch zó ondoorzichtig is | |
[pagina 9]
| |
gebleken, dat hij de grondgedachte er van volkomen heeft misverstaan,Ga naar voetnoot1) dat hij onder het schrijven van zijn artikel jaloersheid (altijd een bewijs van bestaande of bestaan hebbende liefde) voor harteloosheid heeft gehouden en de duidelike bewijzen van mevrouw ter Voorst's liefde voor man en kinderen over het hoofd heeft gezien, dat hij blind is geweest voor de waarheid, dat de kleingeestigheid, de eigenwijsheid, ja de onbeschaafdheidGa naar voetnoot2), die hij in mevrouw Ter Voorst meent op te merken, weinig of geen kwaad zouden gedaan hebben indien ze niet door haar domheid waren bestuurd geworden, dan wil ik gaarne voor deze anders scherpzinnige beoordelaar de verontschuldiging laten gelden, dat hij tijdelik uit zijn humeur en dus niet geheel normaal is geweest. Maar.... nu zou ik allengs antikritiek gaan schrijven, wat zo onverdedigbaar slecht is en dan ook niet in mijn plannen heeft gelegen. Het recht echter om dit te mogen doen eis ik op, al zou 't ook alleen zijn, omdat een Nederlands schrijver niet achter hoeft te staan bij het Franse ‘animal méchant qui, quand on l'attaque, se défend.’ MARCELLUS EMANTS. | |
(Voor de tweede druk).Domheidsmacht werd door de Koninklijke Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’ voor de eerste maal vertoond op 15 Maart 1904. Het ‘Rotterdamsch Tooneel’ speelde het stuk voor de eerste maal op 12 Februari 1918. Hierover leze de belangstellende na ‘Het Tooneel’, Aflevering van April 1918. M.E. |
|